In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen [veroordeelde], die eerder was veroordeeld voor verschillende overtredingen van de Wet dieren en valsheid in geschrift. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 343.115,- als wederrechtelijk verkregen voordeel uit de illegale hondenfokkerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat [veroordeelde] en haar medeveroordeelde [medeveroordeelde] in de periode van 1 januari 2014 tot en met 16 juni 2018 bedrijfsmatig honden hebben gefokt en verkocht zonder de vereiste vergunningen en zonder de nodige zorg voor de dieren. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in totaal € 63.301,- bedraagt. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de berekeningen in het rapport over het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de betalingsverplichting hoofdelijk opgelegd aan [veroordeelde], waarbij rekening is gehouden met het gezamenlijke voordeel dat zij en [medeveroordeelde] hebben behaald. De rechtbank heeft de wettelijke grondslag voor de ontneming gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing is genomen in het kader van de strafrechtelijke procedure en is openbaar uitgesproken.