ECLI:NL:RBAMS:2021:6938

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
AMS 21/5180 en 21/5183
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring op basis van huisvestingsproblematiek en regiobinding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 1 december 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Verzoekster, die samen met haar echtgenoot en kind in de woning van haar vader woont, had een urgentieverklaring aangevraagd, welke door verweerder was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op twee algemene weigeringsgronden: het ontbreken van een urgent huisvestingsprobleem en het niet voldoen aan de regiobindingseis. Verzoekster stelde dat haar dochter gezondheidsschade opliep door de omstandigheden in de woning, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze situatie niet voldoende onderbouwd was en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen recht op een urgentieverklaring bestond en wees zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020, waarin de voorwaarden voor het verkrijgen van een urgentieverklaring zijn vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 21/5180 (voorlopige voorziening) en AMS 21/5183 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 december 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoekster] , uit Amsterdam, verzoekster en eiseres, hierna: verzoekster

(gemachtigde: mr. C. Moustaïne),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. F.M.E. Schuttenhelm).

Procesverloop

In het besluit van 12 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een urgentieverklaring afgewezen.
In het besluit van 28 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 november 2021 op zitting behandeld. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De gemachtigde van verzoekster was aanwezig via videoverbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Feiten en omstandigheden
2. Verzoekster woont samen met haar echtgenoot en kind (geboren op [geboortedatum] 2017) sinds 27 november 2018 in de woning van haar vader op het adres [adres] in Amsterdam. Ook haar vader en broer zijn ingeschreven en woonachtig op dit adres. De woning heeft twee slaapkamers. Verzoekster heeft op 21 januari 2021 een urgentieverklaring aangevraagd bij verweerder.

Besluitvorming verweerder

3. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen en het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard, omdat er volgens verweerder twee algemene afwijzingsgronden van toepassing zijn. Ten eerste is er volgens verweerder geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem. [1] Verzoekster woonde ten tijde van het bestreden besluit in de woning van haar vader. Volgens verweerder wordt het inwonen bij een (of meer) huishoudens niet aangemerkt als een urgent huisvestingsprobleem. Ook is volgens verweerder geen sprake van dakloosheid of dreigende dakloosheid, omdat niet is gebleken dat verzoekster de woning daadwerkelijk moet verlaten. Ten tweede voldoet verzoekster niet aan het vereiste van regiobinding. [2] Ze stond ten tijde van de aanvraag nog geen vier jaar ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) in de gemeente Amsterdam. Ten slotte heeft verweerder geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Standpunt van verzoekster
4.1.
Verzoekster voert in de beroepsgronden aan dat wel sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Volgens verzoekster zou verweerder bij de besluitvorming volledig voorbijgegaan zijn aan de ernst van de situatie. De dochter van verzoekster wordt blootgesteld aan rook in de woning en kan zich door het ruimtegebrek niet goed ontwikkelen. De belangen van het gezin als geheel en in het bijzonder de belangen van het kind zijn niet zijn meegewogen, althans niet voldoende. Verzoekster doet ook een beroep op de hardheidsclausule.
4.2.
Verzoekster voert in het verzoek om een voorlopige voorziening aan dat zij de woning van haar vader in december moet verlaten. Daarom vraagt zij een voorlopige voorziening te treffen.
Juridisch kader
5.1.
De regelgeving van verweerder over het toekennen van een urgentieverklaring staat in de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (Hvv). De algemene weigeringsgronden voor een urgentieverklaring staan in artikel 2.6.5 van de Hvv. De hardheidsclausule staat in artikel 2.6.11 van de Hvv. Het beleid van verweerder staat in de Nadere regels, Hoofdstuk 1 Urgenties.
5.2.
Uit de artikelen in de Hvv en de uitwerking daarvan in de beleidsregels blijkt dat verweerder alleen in uitzonderlijke gevallen een urgentieverklaring toekent. Verweerder weigert de urgentieverklaring als sprake is van één of meerdere algemene weigeringsgronden.
5.3.
Verweerder heeft bij de aan hem verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beoordelings- en beleidsvrijheid. Dit leidt ertoe dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit terughoudend moet toetsen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de aanvraag van verzoekster heeft mogen afwijzen. Dit betekent dat verzoekster geen recht heeft op een urgentieverklaring. De voorzieningenrechter legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
7.1.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat verzoekster niet voldoet aan het vereiste van regiobinding. Zij heeft zich op 27 november 2018 ingeschreven op het adres van haar vader in de gemeente Amsterdam. Volgens artikel 2.6.5, eerste lid, onder i, van de Hvv moet de aanvrager, om voor een urgentieverklaring in aanmerking te komen, ten minste vier jaar voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken in Amsterdam ingeschreven staan. Daarnaast heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem. Verzoekster woonde ten tijde van het bestreden besluit (en woont nog steeds) met haar kind en echtgenoot in de woning van haar vader. De stelling van verweerder dat zij de woning van haar vader per december dient te verlaten is niet onderbouwd. Daarnaast kan de inmiddels gewijzigde situatie verzoekster in deze procedure niet baten, omdat de voorzieningenrechter de situatie ten tijde van het bestreden besluit moet beoordelen.
7.2.
Hieruit volgt dat er twee algemene weigeringsgronden van toepassing zijn. Verweerder kan daarom geen urgentieverklaring vanwege sociale of medische redenen aan verzoekster verlenen. Vanwege de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 2.6.5, eerste lid, van de Hvv was verweerder gehouden de aanvraag af te wijzen.
8.1.
Als er een algemene weigeringsgrond van toepassing is, is verweerder bevoegd om alsnog met toepassing van de hardheidsclausule een urgentieverklaring te verlenen. Dat kan als weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie en sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
8.2.
Verzoekster heeft aangevoerd dat haar dochter gezondheidsschade oploopt wegens blootstelling aan de rook van wiet. Verzoekster heeft dit niet onderbouwd. De overige omstandigheden, zoals het moeten delen van een kleine woning met andere familieleden, zijn in het licht van de regelgeving niet zo schrijnend of bijzonder, dat verweerder gehouden was alsnog een urgentieverklaring te verstrekken. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter ook de situatie op de woningmarkt in Amsterdam, namelijk dat heel veel mensen in slechte woonomstandigheden verkeren dan wel geen woning hebben en dat de woningvoorraad op de sociale huurmarkt in Amsterdam zeer beperkt is.
9. Het beroep van verzoekster is ongegrond. Omdat hiermee op het beroep is beslist, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep met nummer AMS 21/5183 ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening met nummer AMS 21/5180 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Moafi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 2.6.5, eerste lid, onder b, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020.
2.Dit staat in artikel 2.6.5, eerste lid, onder i, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020.