ECLI:NL:RBAMS:2021:6918

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
13/650301-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een ontbindingsvordering met parketnummer 13/650301-18. De vordering was ingediend door de officier van justitie op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, met als doel het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1967 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en drugshandel. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.933.978,34, maar heeft dit bedrag aangepast na het vaststellen van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn met één jaar en vier maanden was overschreden, wat leidde tot een vermindering van het ontnemingsbedrag met € 5.000. Uiteindelijk werd het te ontnemen bedrag vastgesteld op € 320.839,00, dat de veroordeelde aan de Staat moest betalen. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 1080 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/650301-18 (ontneming)
Datum uitspraak: 26 november 2021
Verstek
Verkort vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/650301-18, tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1967,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzittingen van 24 januari 2020 en 12 november 2021.

2.De vordering

Onderzoek van de zaak
De vordering van de officier van justitie van 24 december 2019 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 1.933.978,34.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft de feiten waarvoor veroordeelde in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2019 voor de volgende strafbare feiten veroordeeld:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
eenvoudig witwassen.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

De officier van justitie heeft zich op basis van het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel op het standpunt gesteld dat het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op € 1.933.978,34.
Ten aanzien van de periode waarover het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend heeft de officier van justitie aangevoerd dat veroordeelde weliswaar is veroordeeld voor de handel in drugs (heroïne) in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018, maar op basis van getuigenverklaringen die zijn afgelegd in de strafzaak is aannemelijk geworden dat veroordeelde zich in ieder geval al vanaf 1 januari 2002 bezig hield met deze handel. Het wederrechtelijke verkregen voordeel is daarom berekend over de periode 1 januari 2002 tot en met 23 juli 2018. Daarbij is uitgegaan van het aantal transacties dat kon worden afgeleid uit telefoontaps in de periode 16 mei 2018 tot en met 22 mei 2018. Het weekgemiddelde van 191 pakjes is vervolgens geëxtrapoleerd naar de gehele periode.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde met de handel in heroïne voordeel heeft verkregen. De rechtbank komt tot deze beslissing op grond van de feiten en omstandigheden uit de bewijsmiddelen zoals die in het vonnis van 31 januari 2019 in de onderliggende strafzaak zijn opgenomen.
Periode
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er weliswaar aanwijzingen zijn dat veroordeelde al langer in heroïne handelde, maar dat het dossier bevat onvoldoende concrete informatie bevat over de periode vóór januari 2016, om over die periode wederrechtelijk verkregen voordeel te kunnen vaststellen. De informatie over onder andere de frequentie van de handel, het aantal gesloten deals en de continuïteit van de handel in de periode vóór januari 2016 is daarvoor onvoldoende. Dat betekent dat de rechtbank uitgaat van een ontnemingsperiode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018.
Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
opbrengst
Deals per dag 27
Verkoopprijs per deal € 20,00
Aantal handelsdagen 2016 366
Aantal handelsdagen 2017 365
Aantal handelsdagen 2018 203
Totale opbrengst
€ 504.360,00
kosten
Totaal aantal verkochte pakjes 25.218 (934 dagen x 27 pakjes)
Hoeveelheid cocaïne per pakje 0,15 gram
Totale hoeveelheid verkochte heroïne 3,8 kilo (0,15 gram x 25.218 pakjes)
Kosten per kilo heroïne € 17.000,00
Totale inkoopkosten heroïne
€ 64.600,00(3,8 kilo x € 17.000,-)
Hoeveelheid versnijdingsmiddel per pakje 0,35 gram
Totale hoeveelheid versnijdingsmiddel 8,8 kilo (0,35 gram x 25.218 pakjes)
Kosten per kilo versnijdingsmiddel € 50,00
Totale kosten versnijdingsmiddel
€ 440,00(8,8 kilo x € 50,-)
Kosten verkopers per pakje € 4,50
Totale kosten verkopers
€ 113.481,00(25.218 pakjes x € 4,50)
Totale kosten
€ 178.521,00
wederrechtelijk verkregen voordeel
Totale opbrengst € 504.360,00
Totale kosten € 178.521,00 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 325.839,00

5.De verplichting tot betaling

Redelijke termijn
Wat de berechting van de zaak in eerste aanleg betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in beginsel dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op het moment dat de machtiging tot het leggen van conservatoir beslag is verleend door de rechter-commissaris. Dat was op 20 juli 2018. Dit betekent dat de zaak in principe op 20 juli 2020 afgerond had moeten zijn. De redelijke termijn is dus met één jaar en vier maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die de vertraging rechtvaardigen is niet gebleken.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) volgt dat bij een dergelijke overschrijding het ontnemingsbedrag dient te worden verminderd, waarbij bij een overschrijding van zes tot twaalf maanden een vermindering van in beginsel tien procent van het ontnemingsbedrag wordt voorgeschreven. Voor langere overschrijdingen heeft de Hoge Raad geen richtsnoer gegeven, met dien verstande dat de maximale vermindering in beginsel € 5.000 bedraagt. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om een hogere korting toe te passen dan die € 5.000 en zal dus € 5.000 aftrekken vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 325.839,00 minus € 5.000,00 = € 320.839,00.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 320.839,00.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van € 320.839,00 (driehonderdtwintigduizend achthonderdnegendertig euro) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op 1080 dagen
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. S. Djebali en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2021].