ECLI:NL:RBAMS:2021:6908

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
13/250109-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens verkrachting, poging tot gekwalificeerde doodslag en poging tot zware mishandeling

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer tegen een verdachte die wordt beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder verkrachting, poging tot gekwalificeerde doodslag en poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 4 oktober 2020 in Amsterdam, waar de verdachte in een tijdsbestek van anderhalf uur drie vrouwen heeft aangevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van [slachtoffer 1], waarbij hij geweld en bedreiging met een mes heeft gebruikt. Daarnaast heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft geprobeerd te doden door haar met een mes te snijden tijdens een diefstal. Voor [slachtoffer 3] heeft de rechtbank de poging tot zware mishandeling bewezen verklaard, waarbij de verdachte met een mes in haar richting heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/250109-20 (Promis)
Datum uitspraak: 13 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [ land van herkomst] ) op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te [naam PI] te [vestigingsplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
30 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsman mr. K.H.T. van Gijssel naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. de verkrachting van [slachtoffer 1] op 4 oktober 2020 te Amsterdam,
subsidiair: de poging tot verkrachting van [slachtoffer 1] ;
2. de poging tot gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 2] op 4 oktober 2020 te Amsterdam, subsidiair: de diefstal met geweld van de tas van [slachtoffer 2] ;
3. de poging tot verkrachting van [slachtoffer 3] op 4 oktober 2020 te Amsterdam,
subsidiair: de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] ,
meer subsidiair: de mishandeling van [slachtoffer 3] ;
4. de poging tot verkrachting van [slachtoffer 4] op 4 oktober 2020 te Amsterdam,
subsidiair: de diefstal met geweld van de fiets van [slachtoffer 4] .
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 subsidiair. Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd wegens het ontbreken van voldoende bewijs.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van feit 1 gesteld dat de voltooide verkrachting op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld. Ten aanzien van de poging tot verkrachting heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman gesteld dat een gekwalificeerde poging tot doodslag niet bewezen kan worden. Wel is duidelijk dat verdachte de tas van [slachtoffer 2] wilde hebben maar niet kan worden vastgesteld welke intentie verdachte heeft gehad en het is niet duidelijk of verdachte bewust heeft gesneden zodat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het voorwaardelijke opzet op de dood van [slachtoffer 2] heeft gehad.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende bewijs. Op basis van de beschikbare bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 3] heeft aangevallen. In de aangifte wordt niet gesproken over intenties en/of seksuele handelingen. Tevens wordt in de aangifte niet gesproken over het met een mes steken in de buik; gelet op het letsel van [slachtoffer 3] , te weten snijwonden, kan niet worden gesteld dat er sprake is geweest van het steken in de buik.
De raadsman heeft ook voor feit 4 vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 4 oktober 2020 is er in het tijdsbestek van 9.20 uur tot 10.45 uur een poging gedaan [slachtoffer 2] met een mes om het leven te brengen terwijl zij werd berooft, een poging gedaan [slachtoffer 3] met een mes zwaar te mishandelen, een poging gedaan om [slachtoffer 4] van haar fiets af te trekken en is [slachtoffer 1] onder bededreiging met een mes verkracht. Drie van deze feiten hebben plaatsgevonden op plekken in Amsterdam Noord die vlak bij elkaar in de buurt liggen, het laatste feit iets verderop. Het signalement van de dader die betrokken is bij deze feiten kent overeenkomsten in die zin dat steeds gesproken wordt over een licht getinte man, een blauwe jas met capuchon, een donkere broek en een beige rugtas.
Verdachte, die voldoet aan het signalement, is om 11.30 uur aangehouden onder een viaduct bij sporthal [naam sporthal] , nadat hij eerder door verbalisanten van de Marechaussee en politieverbalisanten op de fiets is gezien, komende uit de richting van Amsterdam Noord. De verbalisanten relateren dat verdachte bij zijn aanhouding een verwarde indruk maakt.
Feit 1, de verkrachting van mevrouw [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Mevrouw [slachtoffer 1] maakt een wandeling door Landelijk Noord als zij op de [straatnaam] ter hoogte van de weilanden op het fietspad een man ziet. De man zet zijn fiets neer zonder deze op slot te zetten en komt op haar af. Er ontstaat een worsteling tussen hen beide. Tijdens de worsteling zegt de man telkens dat hij wil neuken, dat hij geil is en dat [slachtoffer 1] moet meewerken. De man steekt [slachtoffer 1] vervolgens met een mes in haar hand, waardoor zij hevig gaat bloeden. De man bedreigt haar met het mes en zegt dat ze moet meewerken omdat hij haar anders weer zal steken en hij bedreigt haar met de dood.
De man schopt de benen van [slachtoffer 1] onder haar vandaan waardoor zij op de grond terecht komt.
De man trekt de broek en onderbroek van [slachtoffer 1] naar beneden, gaat boven op haar liggen en legt zijn mes neer in het gras. Hij doet met twee handen een condoom om zijn penis en gaat met twee vingers in de vagina van [slachtoffer 1] , duwt zijn penis tussen haar schaamlippen en probeert ook zijn penis in haar vagina te duwen. Dit lukt niet omdat de penis niet stijf is. De man pakt ook de borst van [slachtoffer 1] vast en probeert een erectie te krijgen door aan zijn penis te rukken en tegen [slachtoffer 1] aan te rijden. Terwijl zij op de grond liggen ziet [slachtoffer 1] kans het mes te pakken en in de sloot te gooien. Na enige tijd geprobeerd te hebben met zijn penis bij [slachtoffer 1] binnen te dringen zegt de man tegen [slachtoffer 1] : “billen neuken” en draait haar op haar buik. Op het moment dat de man omhoog komt, komen er op het fietspad een paar wielrenners aan, de man ziet ze en gaat er dan vandoor op zijn fiets.
De man laat het condoom en een mondkapje achter op de grond. [slachtoffer 1] verklaart dat de man een licht getinte huid heeft, dat hij een donkerblauwe jas met capuchon aanhad, een zwarte broek droeg en een beige/bruine rugtas bij zich had. Later blijkt dat [slachtoffer 1] , doordat zij in haar hand is gestoken, ernstige verwondingen aan haar vingers heeft opgelopen.
Er is DNA-onderzoek gedaan aan het condoom, de (beige) rugtas die bij verdachte is aangetroffen, zijn jas en aan een substantie die op de linkerwang van [slachtoffer 1] is aangetroffen. Tevens is het mes onderzocht dat bij de plaats delict in de sloot is aangetroffen. Uit het onderzoek is gebleken dat er bloed(spetters) van [slachtoffer 1] op de rugtas en de jas van verdachte zaten. Ook is er bloed aangetroffen van [slachtoffer 1] op het achtergebleven mondkapje. Op de linkerwang van [slachtoffer 1] is een DNA spoor van verdachte aangetroffen. Het condoom bevatte aan de binnenkant DNA-sporen (sperma) van verdachte en aan de buitenkant DNA-sporen van [slachtoffer 1] . Op het in de sloot aangetroffen mes zit op het heft een DNA-spoor van [slachtoffer 1] .
Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, het seksueel binnendringen in het lichaam van [slachtoffer 1] door haar vagina te penetreren met zijn vingers en zijn penis tussen haar schaamlippen te duwen.
Feit 2, de poging tot doodslag op mevrouw [slachtoffer 2]
Mevrouw [slachtoffer 2] loopt omstreeks 9.15 uur vanuit haar woning aan de [adres] te Amsterdam richting het winkelcentrum. Zij ziet een man staan die aan het uithijgen is en zijn veters strikt. Zij loopt ter hoogte van de parkeerplaats op het [straatnaam] als zij opeens een ruk aan haar nek voelt en een arm die zich om haar nek klemt. Het is de man die zij eerder heeft gezien en hij roept: "Laat los, laat los". De man pakt een mes en terwijl hij [slachtoffer 2] van achteren met zijn arm om haar nek vasthoudt snijdt hij twee keer met het mes in de vingers van haar rechterhand, waarin zij haar tas vast heeft. [slachtoffer 2] laat hierdoor de tas los en de man rent weg met de tas van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] verklaart dat de man een blauwe jas met capuchon aan had, getint is, een beige rugtas bij zich had en een donkere broek droeg. In haar tas die de man heeft weggenomen zat -onder andere- een Huawei telefoon. Mevrouw [slachtoffer 2] heeft snij- en kraswonden op drie vingers van de rechter hand, op de borstkas rechts voor, onder de borst en in de hals rechts voor.
Na de aanhouding van verdachte wordt in zijn linker jaszak een Huawei telefoon aangetroffen die [slachtoffer 2] later herkent als haar telefoon. Op camerabeelden van de flat [straatnaam] [nummer] is te zien dat rond het tijdstip van het incident een persoon langsloopt en vlak daarachter een persoon met een blauwe jas, zwarte broek en beige rugtas.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de tas van [slachtoffer 2] . De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of er sprake is van (voorwaardelijke opzet) op een gekwalificeerde poging tot doodslag.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft [slachtoffer 2] bij het stelen van haar tas gesneden in de hals en in de borst. Het is een feit van algemene bekendheid dat de hals (halsslagader) en de borst (aanwezigheid van vitale organen) zeer kwetsbare plekken van het lichaam zijn. De kans dat iemand, die hier wordt gesneden met een mes, zal komen te overlijden aan de verwondingen hiervan is dan ook aanzienlijk. Ook verdachte moet dit hebben geweten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het snijden met een mes in de hals en onder de borst van [slachtoffer 2] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij haar dodelijk zou verwonden. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een (gekwalificeerde) poging tot doodslag op [slachtoffer 2] met de bedoeling om haar tas te kunnen stelen.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting bepleit dat in de tenlastelegging het steken van [slachtoffer 2] is opgenomen, terwijl het dossier daartoe geen aanleiding biedt.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
In de tenlastelegging wordt verdachte verweten dat hij [slachtoffer 2] met een mes heeft gestoken. De rechtbank leest de tenlastelegging zo dat verdachte wordt verweten dat hij het slachtoffer zodanig met een mes heeft verwond, dat hij het risico heeft genomen dat zij ten gevolge daarvan zou komen te overlijden.
Uit de letselverklaring en de bijgevoegde foto’s van de verwondingen van [slachtoffer 2] kan de rechtbank vaststellen dat [slachtoffer 2] meermalen met een mes door verdachte is verwond. Dat de steller van de tenlastelegging kennelijk abusievelijk heeft verzuimd het onderdeel ‘snijden’ op te nemen in de tenlastelegging houdt de rechtbank voor een kennelijke misslag. De rechtbank leest de tenlastelegging daarom verbeterd. Gelet op hetgeen besproken is tijdens de zitting - in aanwezigheid van verdachte - was aan verdachte en zijn raadsman voldoende duidelijk welke gedraging verdachte werd verweten, zodat hij hierdoor niet in zijn verdediging wordt geschaad.
Feit 3, de poging tot zware mishandeling van mevrouw [slachtoffer 3]
Mevrouw [slachtoffer 3] loopt op 4 oktober 2020 omstreeks 9.20 uur op [straatnaam] richting de studentenflat op de [straatnaam] . Zij ziet een man, die in dezelfde richting loopt. De man draagt een donkerblauwe jas met een capuchon, die hij op heeft. De man had zwart haar en een donkere broek aan. De man draait zich om en loopt met snelle pas in de richting van [slachtoffer 3] . Hij grijpt haar met beide handen bij haar bovenarmen vast en wil [slachtoffer 3] meetrekken [slachtoffer 3] verweert zich en begint te schreeuwen. Zij voelt daarbij dat de man met één van zijn handen haar hoofd naar beneden duwde tot voor zijn buik.
Het lukt [slachtoffer 3] om weer rechtop te staan en dan voelt zij dat de man met iets in haar buik prikt.
In zijn rechterhand heeft de man iets teruggetrokken in zijn mouw hij heeft iets vast dat een punt heeft. De man prikt met het scherpe voorwerp niet tot in de buik van [slachtoffer 3] maar er zitten, ter hoogte van haar buik, wel putjes in haar jas.
is bang dat de man haar zal verwonden en stopt met schreeuwen. De man zegt tegen haar: "Loop mee, kom mee" en trekt haar in de richting van de bosjes. Dan hoort [slachtoffer 3] de voordeur van de flat open gaan. Zij ziet een jongen en een meisje uit de flat naar buiten komen. Zij roept om hulp en probeert zich los te trekken en in de richting van de jongen en het meisje te lopen. De jongen en het meisje lopen in de richting van [slachtoffer 3] en de man, waarop de man haar loslaat en wegrent in de richting van de [straatnaam] . Later zien verbalisanten een snee in de jas van [slachtoffer 3] van ongeveer vier centimeter ter hoogte van de middel. Getuige [naam getuige 1] ziet vanaf de galerij van zijn woning aan het [straatnaam] voor de studentenflat aan de [straatnaam] dat beneden op straat een vrouw wordt vastgehouden door een man. Er vindt een worsteling tussen hen plaats en [naam getuige 1] ziet dat de vrouw in problemen is. De man, met Noord-Afrikaans uiterlijk, draagt donkere kleding en een beige rugtas. Dan ziet hij dat de vrouw zich losrukt en richting een man en vrouw loopt die haar helpen. Uit de verklaringen van deze man [naam getuige 2] en vrouw, [naam getuige 3] , blijkt dat zij buiten bij hun flat een meisje horen gillen. Het meisje wordt vastgehouden door een man met donkere kleding, een jas met een capuchon en een lichte rugzak. Als [naam getuige 2] op hen afloopt rent de man weg.
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van [slachtoffer 3] en de getuigenverklaringen blijkt dat [slachtoffer 3] omstreeks 9.20 uur wordt aangevallen door een man met een blauwe jas en een zwarte broek, die een beige rugtas bij zich had. De man had een getinte huidskleur dan wel een Noord-Afrikaans voorkomen. Op een still van omstreeks 9.16 uur van een van de flats aan de [straatnaam] is een man te zien, die aan dit signalement voldoet.
Verder ziet de rechtbank grote overeenkomsten met de betrekking tot de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten. Het incident met [slachtoffer 2] heeft zich rond 9.15 uur afgespeeld, eveneens op de [straatnaam] door een dader met een gelijkluidend signalement, die daarbij een mes heeft gebruikt. Gelet op het zeer korte tijdsbestek tussen de twee incidenten en de directe nabijheid van de plaatsen delict is de rechtbank van oordeel dat de persoon die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft aangevallen een en dezelfde persoon is geweest, namelijk verdachte die, toen hij later die ochtend werd aangehouden een blauwe jas met capuchon aan had, een zwarte broek droeg, een beige rugzak bij zich had en de telefoon van [slachtoffer 2] in zijn bezit had.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte geprobeerd heeft om [slachtoffer 3] te verkrachten. Het dossier biedt daarvoor te weinig aanknopingspunten zodat verdachte voor feit 3 primair vrijgesproken zal worden.
De rechtbank acht wel de subsidiair tenlastegelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 3] bewezen.
Verdachte heeft [slachtoffer 3] met kracht vastgepakt, meegetrokken en met een mes richting haar buik gestoken. In haar jas, ter hoogte van de buik, zat een snee van vier centimeter. Steken met een mes in de richting van de buik is een handeling die gericht is op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aangezien zich in de buik vitale organen bevinden. In de tenlastelegging is naar het oordeel van de rechtbank abusievelijk niet opgenomen “
in de richting” van de buik te steken. Naar algemene spreektaal valt onder het steken in de buik tevens het in de richting van de buik steken. De rechtbank beschouwt dit als een kennelijke misslag en zal de tenlastelegging in die zin verbeterd lezen. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Vrijspraak voor feit 4, de poging tot verkrachting van [slachtoffer 4] dan wel de diefstal met geweld van haar fiets.
De rechtbank stelt vast dat zich op 4 oktober 2020 een incident heeft voorgedaan tussen een man en mevrouw [slachtoffer 4] . Met de officier van justitie en de raadsman ziet de rechtbank echter onvoldoende bewijs in het dossier dat verdachte bij dit incident betrokken is geweest, waardoor het onder 4 tenlastegelegde feit niet bewezen verklaard kan worden. Verdachte zal voor dit feit worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 primair:
op 4 oktober 2020 te Amsterdam, door geweld en bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten:
- zijn vingers in de vagina en zijn penis tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] brengen,

en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld uit:

- het trappen tegen de benen waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam en
- het steken met een mes in de handen en
- hierbij de woorden toe te voegen "hou je bek, ik ben geil, ik wil neuken" en
- die [slachtoffer 1] te dwingen mee te werken, en hierbij de woorden toe te voegen "anders zal er iets gebeuren" en
- de legging naar beneden te trekken en
- die [slachtoffer 1] op de buik te draaien;
ten aanzien van feit 2 primair:
hij op 4 oktober 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, door met dat opzet meermalen met een mes, in de handen en borstkas en nek, van die [slachtoffer 2] te snijden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke voor omschreven poging tot doodslag werd gevolgd en vergezeld van enig strafbaar feit, te weten de diefstal van een tas, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
hij op 4 oktober 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, in de richting van de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar, met aftrek van voorarrest en dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd.
7.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd. Volgens de raadsman zal het opleggen van de TBS-maatregel leiden tot een long stay verblijf in de TBS-kliniek omdat verdachte ongewenst vreemdeling is en niet ingezet zal worden op een terugkeer in de maatschappij.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de bewezengeachte feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op één ochtend in een tijdsbestek van ongeveer anderhalf uur schuldig gemaakt aan een verkrachting, een gekwalificeerde poging tot doodslag en een poging tot zware mishandeling bij drie vrouwelijke slachtoffers. Dit zijn zeer ernstige feiten die inbreuk maken op de lichamelijke en seksuele integriteit van de slachtoffers en bij hen diepe sporen achterlaten. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] die is voorgelezen ter zitting en hetgeen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bij de politie hebben verklaard.
Verdachte heeft zich op klaarlichte dag vergrepen aan [slachtoffer 1] die daar, zoals zij vaker deed, aan het wandelen was. Uit haar slachtofferverklaring blijkt dat haar leven sinds die dag drastisch veranderd is. Voor het incident was [slachtoffer 1] een actieve vrouw die dagelijks wandelde, op de kleinkinderen paste, voor haar moeder zorgde en voor iedereen klaar stond. Sinds het incident is haar leven veranderd omdat de impact van de aanval er nog iedere dag is. [slachtoffer 1] is gespannen in haar huis, durft niet meer alleen te wandelen en is afhankelijk van anderen om activiteiten te ondernemen.
Door de verwondingen die zij tijdens het incident aan haar vingers heeft opgelopen kan zij simpele dagelijkse dingen, zoals aardappelen schillen en de jasjes van de kleinkinderen dichtmaken, niet meer doen. De verwondingen aan haar hand zijn voor anderen ook duidelijk zichtbaar wat maakt dat er regelmatig naar gevraagd wordt en zij telkens aan het incident wordt herinnerend.
[slachtoffer 2] heeft op 29 december 2020 bij de politie verklaard dat zij soms nog steeds terugvallen heeft als zij iemand ziet die op de dader lijkt. Zij heeft psychische hulp maar vergeet het incident niet. Het heeft indruk op haar en haar gezin gemaakt. Zij heeft nog steeds littekens onder de borsten en in de keel en geestelijke littekens.
[slachtoffer 3] heeft bij de politie verklaard dat zij na het incident niet in haar woning in Amsterdam kon blijven en dat zij daarom twee weken naar haar thuisland België is gegaan. Tijdens het incident heeft [slachtoffer 3] gedacht dat haar leven voorbij was. Zij durft niet meer alleen boodschappen te doen en gaat nu altijd samen met iemand anders.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd. Gezien de aard en ernst van de feiten is alleen een lange gevangenisstraf passend.
De vraag is of naast een langdurige gevangenisstraf ook een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege, de zogenaamde dwangverpleging, moet worden opgelegd, zoals de officier van justitie heeft geëist. Daarvoor moet zijn voldaan aan een aantal wettelijke voorwaarden. Aan de voorwaarde dat het moet gaan om een misdrijf waarop de wet een gevangenisstraf van meer dan vier jaar stelt, is voldaan. Een tweede belangrijke voorwaarde is dat sprake moet zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, of in normaal taalgebruik: een psychische stoornis.
Het rapport van het Pieter Baan Centrum
Op 7 juni 2021 heeft het Pieter Baan Centrum (verder: PBC) een rapport uitgebracht over verdachte dat is opgesteld door M. Fluit, psychiater en B.H. Boer, klinisch psycholoog.
Uit dit rapport komt, onder andere - kort samengevat - het volgende naar voren.
Verdachte heeft geweigerd aan onderzoeken mee te werken en heeft zich niet onderzoekbaar opgesteld. Verdachte heeft niet meegewerkt aan psychologische testen, zoals een intelligentietest of persoonlijkheidstests. Verdachte heeft ook geen toestemming gegeven om gegevens bij de medische dienst op te vragen.
De deskundigen hebben op basis van de collaterale informatie over verdachte echter wel sterke aanwijzingen van een psychische stoornis kunnen vaststellen
Bij verdachte bestaan aanwijzingen voor emotionele en pedagogische verwaarlozing en mishandeling in de jeugd. Hij laat vanaf (in ieder geval) 15-jarige leeftijd een normoverschrijdende gedragsstoornis zien. Er zijn problemen op het gebied van huisvesting, dagbesteding, relaties en financiën.
Er kan gesproken worden van (algemene criteria van een persoonlijkheidsstoornis): een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen, waarvan het begin kan worden herleid tot zijn adolescentie, en dat duidelijk afwijkt van wat binnen de cultuur van verdachte wordt verwacht.
Er is voldoende informatie om te kunnen vaststellen dat sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Zo is verdachte niet in staat of bereid zich te conformeren aan sociale normen over wat volgens de wet is toegestaan. Er is sprake van het duperen van anderen voor eigen profijt (vermogensdelicten). Er is sprake van agressiviteit (geweldsdelicten). Er is sprake van roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf of anderen (brandstichting). Berouw lijkt te ontbreken: verdachte ontkent zijn delictgedrag vaak (ook bij bewezen feiten), hij stelt zich niet open voor behandeling, lijkt geen lijdensdruk te ervaren en geen motivatie te hebben om zijn gedrag te veranderen. Hiermee wordt aan voldoende criteria voldaan om een antisociale persoonlijkheidsstoornis te kunnen diagnosticeren.
Ten aanzien van feit 1 wordt het niet duidelijk in hoeverre verdachte zijn gedrag onder controle had, of eventuele impuls- en agressieregulatieproblemen hier een rol in speelden omdat dit niet kon worden onderzocht. Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 kunnen de deskundigen geen uitspraak doen over de beïnvloeding van de gedragskeuzes van verdachte door de antisociale persoonlijkheidsstoornis ten tijde van het tenlastegelegde.
De deskundigen zijn niet in staat een uitspraak te doen over een eventuele doorwerking van de gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in het tenlastegelegde, of de mate van toerekenbaarheid te beoordelen. De psychische stoornis bestond ook ten tijde van het tenlastegelegde, maar wat precies het aandeel is geweest van de gebrekkige ontwikkeling op de aantasting van het vermogen van verdachte om zijn wil in vrijheid te bepalen is onduidelijk gebleven vanwege ontbrekende onderbouwing.
De deskundigen kunnen geen geïndividualiseerde risicoprognose geven en geen gefundeerde uitspraak doen over een mogelijk recidiverisico bij de zaken die verdachte thans ten laste worden gelegd. Op basis van de vastgestelde gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens benadrukken de deskundigen wel dat verdachte in aanleg psychisch kwetsbaar is. In het algemeen bestaat bij hem op historische en statistische gronden een recidiverisico op geweld.
Samengevat wordt door de deskundigen gesteld dat gaandeweg de jeugdjaren sprake was van een scheefgroei in de persoonlijkheid, uiteindelijk leidend tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Een verdere inkleuring van zijn functioneren op persoonlijkheidsniveau is door de weigering van verdachte niet mogelijk. De deskundigen concluderen dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Omdat de gebrekkige ontwikkeling chronisch is, bestaat een gelijktijdigheidsverband: de psychische stoornis bestond ook ten tijde van het tenlastegelegde.
Terbeschikkingstelling
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de deskundigen en neemt deze over. Dat door de deskundigen niet kan worden vastgesteld of de psychische stoornis van verdachte heeft doorgewerkt bij het gepleegde feiten staat niet in de weg aan oplegging van een TBS-maatregel.
De derde voorwaarde voor oplegging van TBS is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist.
Volgens het PBC-rapport is er - doordat verdachte niet heeft meegewerkt - onvoldoende onderzoek en informatie om een geïndividualiseerde en specifieke inschatting van het recidivegevaar te onderbouwen. Wel kan worden gesteld dat verdachte in aanleg psychisch kwetsbaar is en dat bij hem in het algemeen recidiverisico op geweld bestaat op historische en statistische gronden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in een tijdsbestek van anderhalf uur meerdere zeer ernstige geweldsdelicten heeft gepleegd waaronder een ernstig zedendelict. De rechtbank heeft geen inzicht gekregen in de beweegredenen van verdachte en waarom hij deze delicten heeft gepleegd, vanwege het niet meewerken van verdachte aan onderzoek en zijn weinig spraakzame houding. Dit maakt, naar het oordeel van de rechtbank, dat er een reëel gevaar voor herhaling van ernstige (gewelds) delicten bestaat waardoor een TBS-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk is voor de veiligheid van personen.
De door de raadsman ter zitting genoemde mogelijkheid tot het opleggen van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, is geen reëel alternatief. Verdachte heeft niet meegewerkt aan het onderzoek waardoor niet kan worden vastgesteld wat de precieze aard van de stoornis is en dus evenmin hoe die behandeld zou moeten worden. De rechtbank vindt het niet verantwoord dat verdachte zonder afgeronde behandeling terugkeert in de maatschappij en acht het opleggen van deze maatregel vanwege het ontbreken van voldoende garanties en zekerheden ter bescherming van de algemene veiligheid van personen en goederen daarom onverantwoord.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat de situatie van verdachte bij het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling uitzichtloos is en zal uitlopen op een
long stayverblijf in de TBS-kliniek omdat verdachte ongewenst vreemdeling is. Er zal dan geen sprake zijn van verlof en er zal niet worden gewerkt aan een geleidelijke terugkeer van verdachte in de maatschappij.
De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om niet over te gaan tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij terug wil keren naar [ land van herkomst] . Bij verdachte is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en hij wordt nu veroordeeld voor het plegen van drie zeer ernstige geweldsmisdrijven. Onbehandeld is verdachte, naar het oordeel van rechtbank, een gevaar voor iedere samenleving in het algemeen. Gelet hierop en al hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het van belang van de samenleving beschermd wordt tegen het gevaar dat van verdachte uitgaat.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte tijdens zijn verblijf in de TBS-kliniek een behandeling kan ondergaan voor zijn geestelijke problematiek. De rechter zal vervolgens de verlenging van de maatregel periodiek toetsen. Dan zal ook de verblijfsstatus van verdachte aan de orde komen en zal gekeken worden wat er ten aanzien van de behandeling en of repatriëring mogelijk is. Nu verdachte heeft aangegeven dat hij terug wil keren naar [ land van herkomst] hoeft het opleggen van de TBS-maatregel derhalve voor hem geen perspectiefloze situatie op te leveren.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat voor de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen, TBS met dwangverpleging noodzakelijk is. Omdat sprake is van een misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, mag de TBS-maatregel langer dan vier jaar duren.
Alles afwegend vindt de rechtbank dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. Dit betekent dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf van zeven jaar, met aftrek van voorarrest, en TBS met dwangverpleging.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 1896,12 aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank de vordering geheel toe te wijzen, met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsman betwist de hoogte van de vordering ten aanzien van de door [slachtoffer 1] aangeschafte kant en klare maaltijden, haar kleding en het extra slot.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De kleding van [slachtoffer 1] was op 4 oktober 2020 minder dan een jaar oud. De maaltijden heeft zij moeten aanschaffen omdat zij vanwege haar verwoningen aan haar hand na het incident zelf niet kon koken en het slot is aangeschaft voordat de uitslag van de DNA-onderzoeken bekend was en [slachtoffer 1] in onzekerheid verkeerde of de juiste verdachte was aangehouden. Gelet op de onderbouwing van de vordering concludeert de rechtbank dat de vordering tot vergoeding van materiële schade in zijn geheel zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1896,12, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Het bedrag aan materiële schade bestaat uit:
€ 770,00 eigenrisico t.a.v. de zorgverzekering;
€ 355,66 voor vervangende kleding;
€ 540,12 reiskosten;
€ 91,36 maaltijden;
€ 41,98 beveiliging en
€ 97,00 pedicure.
Ook staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit. Daarbij had verdachte het oogmerk leed toe te voegen en angst te veroorzaken.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist in die zin dat verzocht is ten aanzien van de hoogte van het gevorderde bedrag aansluiting te zoeken bij vergelijkbare zaken.
Op grond van de door de benadeelde partij aangevoerde onderbouwing en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 20.000,00.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 21,896,12.
De proceskosten zal de rechtbank begroten op de voet van het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven op 2 punten van het tarief III dus 2 x € 721,00 = € 1.442,00
8.2
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 35,00 aan vergoeding van materiële schade en € 500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank de vordering geheel toe te wijzen, met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsman betwist de vordering vanwege het ontbreken van een onderbouwing van de posten.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal 35,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Mevrouw [slachtoffer 2] heeft doordat verdachte haar tas met inhoud heeft wegenomen opnieuw pasjes moeten aanvragen, de sleutels opnieuw moeten laten maken en een nieuwe portemonnee moeten aanschaffen. Deze kosten komen de rechtbank niet onredelijk voor en dienen geen verdere onderbouwing.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn/haar persoonlijke levenssfeer en haar lichamelijke integriteit. Daarnaast had verdachte het oogmerk had leed en angst toe te brengen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist.
Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, komt de vordering van [slachtoffer 2] de rechtbank alleszins redelijk voor en begroot zij de immateriële schadevergoeding naar billijkheid en zoals verzocht door de benadeelde partij, op € 500,00.
Nu de benadeelde [slachtoffer 2] geen betaalde gemachtigde heeft ingeschakeld en niet ter zitting is verschenen heeft zij geen proceskosten gemaakt.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 535,00.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 242, 288 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 3 primair en feit 4 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
verkrachting;
ten aanzien van feit 2 primair:
poging tot doodslag, gevolgd en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
De rechtbank adviseert dat genoemde maatregel binnen
5 (vijf) jaarna het onherroepelijk worden van dit vonnis begint.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.896,12 (achttienhonderd zesennegentig euro en twaalf eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 oktober 2020) tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot € 1.442,00.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 21.896,12 (eenentwintig duizend achthonderd zesennegentig euro en twaalf eurocent) te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 oktober 2020) tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 135 (honderdvijfendertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 35,00 (vijfendertig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 oktober 2020) tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 535,00 (vijfhonderd vijfendertig euro) te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 oktober 2020) tot aan de dag van de voldoening,. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van de Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 augustus 2021.
[---]