ECLI:NL:RBAMS:2021:6906

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
13/009777-20 13/046890-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben vuurwapen en munitie, diefstal dmv een valse sleutel, witwassen en computervredebreuk

Op 28 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, diefstal door middel van een valse sleutel, witwassen en computervredebreuk. De verdachte, geboren in 1999 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen van het merk Walther en munitie op 31 december 2019, alsook van het voorhanden hebben van een alarmpistool en munitie op 10 januari 2020. Daarnaast werd hem verweten dat hij in de periode van 20 mei 2019 tot en met 24 juni 2019 een bedrag van € 15.815,00 had gestolen van de bankrekening van [naam Thuiszorg] door gebruik te maken van een valse sleutel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zonder toestemming geld heeft overgeboekt van de bankrekening van [naam Thuiszorg] naar zijn eigen rekeningen, en dat hij dit heeft gedaan door toegang te verkrijgen tot de bankrekening via de mobiele bankieren-applicatie van de ING Bank. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van een deel van de beschuldigingen, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [naam Thuiszorg], voor een bedrag van € 15.815,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13-009777-20 (zaak A) en 13-046890-20 (zaak B)
Parketnummers vorderingen tul: 96-263018-18, 96-236468-18, 15-175335-18 en 13-092698-18
Datum uitspraak: 28 oktober 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 26 januari 2021 en 14 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan,
in zaak A:
het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van het merk Walther op 31 december 2019 te Amsterdam;
het voorhanden hebben van een alarmpistool van het merk Bruni en munitie van het merk Walther op 10 januari 2020 te Amsterdam;
in zaak B:
de diefstal van een bedrag van € 15.815,00 van de bankrekening van [persoon 1] en/of [naam Thuiszorg] door het gebruik van een valse sleutel in de periode van 20 mei 2019 tot en met 24 juni 2019 te Amsterdam/Nederland;
het witwassen van € 15.815,00 en/of € 4.815,00 in de periode van 20 mei 2019 tot en met 31 december 2019 te Amsterdam/Nederland;
het voorhanden hebben van een computerwachtwoord en/of toegangscode met het oogmerk op computervredebreuk in de periode van 1 mei 2019 tot en met 24 juni 2019 te Amsterdam/Nederland;
computervredebreuk in de periode van 1 mei 2019 tot en met 24 juni 2019 te Amsterdam/Nederland.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 in zaak A en alle ten laste gelegde feiten in zaak B. Ten aanzien van feit 1 en 2 in zaak B acht de officier van justitie diefstal respectievelijk eenvoudig witwassen bewezen tot een bedrag van € 14.000,-. De officier van justitie heeft partieel vrijspraak gevorderd voor zover de tenlastelegging ziet op de bedragen van € 1.000,00 en € 815,00 die zijn overgemaakt naar een ICS-cardhouder, aangezien niet kan worden uitgesloten dat verdachte geen toestemming had van [persoon 1] om die bedragen over te maken.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor feit 2 in zaak A wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Volgens de officier van justitie kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte het alarmpistool bewust voorhanden heeft gehad.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring van feit 1 in zaak A
Gelet op de stukken in het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank feit 1 in zaak A bewezen.
Vrijspraak feit 2 in zaak A
Verdachte is op 10 januari 2020 aangehouden. Het alarmpistool is de dag erna op 11 januari 2020 bij de oma van verdachte in huis aangetroffen. De oma van verdachte heeft verklaard dat zij het wapen niet eerder had gezien. Ook heeft zij verklaard dat er op 11 januari 2020 twee personen bij haar aan de deur zijn geweest en dat één van hen heeft gezegd dat er een wapen van hem in haar bijkeuken zou liggen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet hoe het wapen bij zijn oma thuis terecht is gekomen en dat hij het wapen niet voor iemand moest bewaren. De rechtbank is van oordeel dat het dossier te weinig aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat verdachte de wetenschap en beschikkingsmacht over het wapen heeft gehad op 10 januari 2020 zodat niet bewezen is dat verdachte het wapen voorhanden heeft gehad. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Feiten 1, 3 en 4 in zaak B
Verdachte wordt verweten dat hij - kort samengevat - zonder toestemming geld heeft overgeboekt van de bankrekening van [naam Thuiszorg] naar zijn eigen bankrekening, zijn creditcardrekening en naar de bankrekening van [persoon 2] .
De rechtbank heeft op basis van het dossier het volgende vastgesteld.
Aangever [persoon 1] is eigenaar van het bedrijf [naam Thuiszorg] dat gevestigd is in Amsterdam.
Het bedrijf is houder van een bankrekening onder nummer: [bankrekeningnummer 1] bij de
ING Bank. Voor deze bedrijfsrekening zijn [persoon 1] en zijn vriendin, [persoon 3] , gemachtigd. Verder zijn er geen andere gemachtigden om namens [persoon 1] of [persoon 3] handelingen met genoemde rekening te verrichten. De bankzaken van [naam Thuiszorg] worden middels internetbankieren via de applicatie van de ING Bank op de mobiele telefoons van [persoon 1] (iPhone 5 en een iPhone7) en op de computer van het bedrijf verricht.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij heeft beschikt over de iPhone5-telefoon van [persoon 1] . Verdachte heeft verklaard dat hij middels een QR-code zijn eigen device (een telefoon en/of tablet) heeft toegevoegd aan het account van [persoon 1] die hiervan niet op de hoogte was. Verdachte heeft [persoon 1] niet gevraagd of hij zijn eigen device aan het account van [persoon 1] mocht toevoegen.
Vervolgens heeft verdachte van de zakelijke bankrekening [naam Thuiszorg] op 20 mei 2019 en 8 juni 2019 respectievelijk een bedrag van € 815,00 en een bedrag van € 1.000,00 overgeschreven naar zijn ICS-creditcardrekening. Op 18 juni 2019 heeft verdachte een bedrag van € 3.000,00 euro overgeschreven naar [persoon 2] in verband met, wat later bleek, de aanschaf van een auto door verdachte. Op 21 juni 2019 heeft verdachte een bedrag van € 1.000,00 overgeschreven naar zijn rekening en vervolgens op 24 juni 2019 een bedrag van € 10.000,00.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zijn standpunt dat hij van [persoon 1] toestemming had gekregen geld over te schrijven naar zijn ICS- creditcardrekening niet aannemelijk heeft gemaakt. [persoon 1] heeft immers verklaard dat hij (of zijn vriendin [persoon 3] ) nooit toestemming heeft gegeven aan verdachte om de bedragen naar zijn eigen bankrekening of ICS-creditcardrekening over te schrijven. Het dossier biedt ook overigens geen ondersteuning voor het standpunt van verdachte.
Gelet op de verklaring van verdachte dat al het geld ‘
naar hem is gekomen’, acht de rechtbank anders dan de officier van justitie bewezen dat verdachte een bedrag van € 15.815,00 door middel van computervredebreuk van de zakelijke rekening van [naam Thuiszorg] heeft gestolen. Verdachte heeft hiertoe de applicatie van de ING Bank van [naam Thuiszorg] door middel van het scannen van een QR-code in de telefoon van [persoon 1] op zijn eigen telefoon dan wel tablet gezet. Vervolgens heeft hij toegang tot de bankrekening van [naam Thuiszorg] met rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] gekregen waarna hij zich een bedrag van € 15.815,00 wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Feit 2 in zaak B.
Voor een bewezenverklaring van eenvoudig witwassen, strafbaar gesteld in artikel 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat vaststaat dat het voorwerp onmiddellijk afkomstig is uit
enig eigenmisdrijf en dat de verdachte het voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad. Voor een bewezenverklaring van eenvoudig witwassen is niet vereist dat de verdachte de criminele herkomst van het voorwerp heeft verborgen of verhuld.
Op grond van wat de rechtbank ten aanzien van de feiten 1, 3 en 4 heeft overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte het geldbedrag van € 15.815,00 afkomstig van zijn eigen misdrijf heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Het gaat hierbij om de diefstal van een geldbedrag van € 15.815,00. Verdachte heeft verklaard dat hij dit bedrag onder meer heeft gebruikt voor de aanschaf van twee auto’s en de inrichting van de woning van [persoon 4] . Ook heeft hij een deel van het geld aan anderen gegeven. Deze handelingen zijn – bij deze stand van zaken – naar het oordeel van de rechtbank nog geen verhullingshandelingen, zodat sprake is van witwassen dat enkel bestaat uit het verwerven of voorhanden hebben van geld dat afkomstig is uit eigen misdrijf. Het ten laste gelegde eenvoudig witwassen van een geldbedrag van € 15.815,00 kan daarmee worden bewezen.
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 in zaak A
op 31 december 2019 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Walther, type P99, kaliber 9mm P.A.K. zijnde een
vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten patronen van het merk Walther, kaliber 9mm P.A.K. voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van feit 1 in zaak B:
in de periode van 20 mei 2019 tot en met 24 juni 2019 in Nederland, geldbedragen, die toebehoorden aan [naam Thuiszorg] , heeft weggenomen, telkens, met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder
zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door
- middels het scannen van een QR-code binnen de mobiele ING-bankieren-applicatie op de mobiele telefoon, merk: Apple, type: iPhone 5, van [persoon 1] zich op een eigen telefoon en/of eigen tablet, de toegang tot de bankrekening en het internetbankieren van [naam Thuiszorg] , rekeningnummer:
[bankrekeningnummer 1] heeft verschaft en
- vervolgens vanaf voornoemde ING-bankrekening op 20 mei 2019 een geldbedrag van 815 euro over te boeken naar een rekening van International Card Services met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] en
- vanaf voornoemde ING-bankrekening op 8 juni 2019 een geldbedrag van 1.000 euro over te boeken naar een rekening van International Card Services met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] en
- vanaf voornoemde ING-bankrekening op 18 juni 2019 een geldbedrag van 3.000 euro over te boeken naar een rekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer 3] en
- vanaf voornoemde ING-bankrekening op 21 juni 2019 een geldbedrag van 1.000 euro over te boeken naar een rekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer 4] en
- vanaf voornoemde ING-bankrekening op 24 juni 2019 een geldbedrag van 10.000 euro over te boeken naar een rekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer 4] .
Ten aanzien van feit 2 in zaak B:
in de periode van 20 mei 2019 tot en met 31 december 2019, in Nederland, een geldbedrag van 15.815 euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat geldbedrag geheel
onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
Ten aanzien van feit 3 in zaak B:
in de periode van 1 mei 2019 tot en met 24 juni 2019 in Nederland, met het oogmerk een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, tweede lid Wetboek van Strafrecht (computervredebreuk) te plegen,
een toegangscode, althans een daarmee vergelijkbaar gegeven, waardoor toegang kan worden gekregen tot een geautomatiseerd werk of een deel daarvan, heeft ingevoerd en anderszins
voorhanden heeft gehad, te weten een mobiele ING-bankieren-applicatie op zijn, verdachtes, eigen telefoon en/of tablet met toegang tot de bankrekening van [naam Thuiszorg] met rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] ;
Ten aanzien van feit 4:
in de periode van 1 mei 2019 tot en met 24 juni 2019 in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk in een geautomatiseerd werk, te weten een mobiele ING-bankieren-applicatie, met toegang tot de bankrekening van [naam Thuiszorg] met rekeningnummer: [bankrekeningnummer 1] ), is binnengedrongen door met behulp van een valse sleutel, te weten het met een eigen telefoon en/of tablet scannen van een QR-code in/binnen voornoemde applicatie op de mobiele telefoon, merk: Apple, type: iPhone 5 van [persoon 1] en door het aannemen van een valse hoedanigheid, te weten het onbevoegd gebruik maken van voorgenoemde applicatie, en hij vervolgens de gegevens die zijn opgeslagen, door middel van voornoemd geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevond voor zichzelf heeft overgenomen.
Kennelijke verschrijvingen
De rechtbank heeft geconstateerd dat het rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] , genoemd bij de feiten 1, 3 en 4 in zaak B, [bankrekeningnummer 1] dient te zijn. Ten aanzien van het rekeningnummer [bankrekeningnummer 4] , zoals genoemd bij het vijfde en zesde gedachtestreepje bij feit 1 in zaak B, heeft de rechtbank geconstateerd dat dit rekeningnummer [bankrekeningnummer 4] moet zijn. De rechtbank ziet dit, in samenhang met het dossier, als kennelijke verschrijvingen en leest de tenlastelegging dan ook verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van geld door op slinkse wijze zijn eigen tablet en/of telefoon via de telefoon van [persoon 1] te koppelen aan de applicatie van de ING Bank waardoor hij geld van de rekening van het bedrijf van [persoon 1] , [naam Thuiszorg] naar zijn eigen bankrekening, creditcard-rekening en bankrekening van de verkoper van een auto kon overschrijven. Verdachte heeft door dit te doen het vertrouwen van [persoon 1] ernstig beschadigd en de rechtbank vindt het bijzonder schrijnend dat verdachte dit onder meer heeft gedaan in een periode dat [persoon 1] opgenomen was in een kliniek en daardoor extra kwetsbaar was. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen van een geldbedrag van in totaal € 15.815,00. Witwassen vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De reclassering heeft diverse malen over verdachte gerapporteerd. Het laatste rapport dateert van 2 april 2021 en is van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. Daar waar de reclassering in januari 2021 ruimte zag voor een straf met bijzondere voorwaarden, komt zij daar in het rapport van 2 april 2021 op terug. Het is de reclassering niet meer gelukt om contact te krijgen met verdachte. Hoewel de reclassering denkt dat verdachte wel baat zou hebben bij ondersteuning, wordt de kans op het slagen hiervan ingeschat als laag. Nu er geen contact meer is geweest met verdachte kan de reclassering geen mogelijkheden voor concrete interventies ter voorkoming van recidive adviseren omdat er onvoldoende zicht op de risico’s is verkregen.
Gezien de ernst van de feiten, het feit dat verdachte meerdere malen tijdens proeftijden in de fout is gegaan en dat hij niet bereikbaar is voor de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat een straf met een voorwaardelijk deel geen soelaas biedt aan verdachte. Eerdere voorwaardelijke straffen hebben ogenschijnlijk geen indruk op hem gemaakt. Verdachte is niet ter zitting verschenen zodat de rechtbank bij het bepalen van de straf geen rekening kan houden met zijn huidige persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 13 oktober 2021 van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Dit wordt meegewogen als strafverzwarende omstandigheid.
Voor de straftoemeting wordt tevens rekening gehouden met de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het bezit van het pistool geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van één maand. Voor fraude, waaronder witwassen, geldt bij een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,00 en € 70.000,00 als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van twee tot vijf maanden.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
6.1
Beslag
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: (vuur)wapens en munitie, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar. Met betrekking tot een aantal van deze voorwerpen is het in zaak A onder 1 bewezen geachte begaan en met betrekking tot de overige voorwerpen geldt dat deze bij het onderzoek naar het in zaak A onder 2 ten laste gelegde, zijn aangetroffen. De voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
6.2
De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 1] heeft zowel namens zichzelf als natuurlijk persoon, als voor [naam Thuiszorg] (niet natuurlijk persoon) een vordering ingediend.
[persoon 1] vordert zowel voor zichzelf als voor [naam Thuiszorg] een bedrag van € 20.000,00 aan vergoeding van materiële schade. Voor immateriële schade vordert hij voor zichzelf daarnaast een bedrag van € 20.000,00 en voor [naam Thuiszorg] een bedrag van € 10.000,00. Elk bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 1] zal in de vordering die hij als natuurlijk persoon heeft ingediend niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde feiten. Daarnaast is de vordering in het geheel niet onderbouwd.
De benadeelde partij [persoon 1] en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen
De rechtbank stelt op grond van het bewezenverklaarde in zaak B feit 1 vast dat aan [naam Thuiszorg] wel rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het materiële deel niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen tot een bedrag van € 15.815,00
,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd).
De wettelijke rente zal aldus als volgt worden toegewezen:
- over een bedrag van € 815,00 vanaf 20 mei 2019;
- over een bedrag van € 1.000,00 vanaf 8 juni 2019;
- over een bedrag van € 3.000,00 vanaf 18 juni 2019;
- over een bedrag van € 1.000,00 vanaf 21 juni 2019; en
- over een bedrag van € 10.000,00 vanaf 24 juni 2019.
De vordering van [naam Thuiszorg] zal voor het overige, immateriële deel, worden afgewezen nu [naam Thuiszorg] als bedrijf, zijnde een niet natuurlijk persoon, niet in aanmerking komt voor toewijzing van immateriële schade.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [naam Thuiszorg] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
6.3
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen
Bij de stukken bevinden zich de op
30 december 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 96-263018-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 1 april 2019 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met een op 2 jaren bepaalde proeftijd.
30 december 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 96-236468-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 27 februari 2019 van de politierechter te Haarlem, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een op 2 jaren bepaalde proeftijd.
30 december 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 15-/175335-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 7 juni 2019 van de politierechter te Alkmaar, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 21 dagen met aftrek van voorarrest, met een op 2 jaren bepaalde proeftijd.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen te gelasten.
De rechtbank zal de (voorwaardelijke) jeugddetentie die opgelegd is in de zaak met parketnummer 15-175335-18 omzetten in gevangenisstraf gelet op de omstandigheid dat de veroordeelde inmiddels meerderjarig is.
Bij de stukken bevindt zich de op 30 december 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-092698-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 31 augustus 2018 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie, met een op 2 jaren bepaalde proeftijd. Ter terechtzitting is gebleken dat veroordeelde de taakstraf van 20 uren reeds heeft uitgevoerd. De officier van justitie is derhalve niet-ontvankelijk in deze vordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 138ab, 139d, 311, 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en het in zaak B onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A onder 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van zaak B onder 1:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van zaak B onder 2:
eenvoudig witwassen;
ten aanzien van zaak B onder 3:
met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid, 138b of 139c van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, een computerwachtwoord, toegangscode of daarmee vergelijkbaar gegeven waardoor toegang kan worden verkregen tot een geautomatiseerd werk of deel daarvan, invoeren of anderszins voorhanden hebben;
ten aanzien van zaak B onder 4:
computervredebreuk, terwijl de dader vervolgens gegevens die zijn opgeslagen door middel van het geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevindt, voor zichzelf of een ander overneemt.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
 ( (Vuur)wapens, goednummers: goednummers: PL1399-2020000607-5864486 en PL1300-2020008093-5865345
 ( Munitie, , goednummers: PL1300-2020000607-5860485, PL1300-2020000607-5864488, PL1300-2020008093-5865954 en PL1300-2020008093-5865352
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam Thuiszorg] toe tot een bedrag van € 15.815,00 (vijftienduizend achthonderdvijftien euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 815,00 vanaf 20 mei 2019, over een bedrag van € 1.000,00 vanaf 8 juni 2019, over een bedrag van € 3.000,00 vanaf 18 juni 2019, over een bedrag van € 1.000,00 vanaf 21 juni 2019 en over een bedrag van € 10.000,00 vanaf 24 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam Thuiszorg] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam Thuiszorg] aan de Staat € 15.815,00 (vijftienduizend achthonderdvijftien euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 815,00 vanaf 20 mei 2019, over een bedrag van € 1.000,00 vanaf 8 juni 2019, over een bedrag van € 3.000,00 vanaf 18 juni 2019, over een bedrag van € 1.000,00 vanaf 21 juni 2019 en over een bedrag van € 10.000,00 vanaf 24 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 114 (honderdveertien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 1 april 2019 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 27 februari 2019 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 7 juni 2019 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk jeugddetentie voor de duur van 21 (éénentwintig) dagen. Gelast dat voornoemde jeugddetentie wordt
omgezetin een gevangenisstraf voor de duur van 21 (éénentwintig) dagen.
Verklaart de vordering van de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis van 31 augustus 2018 met parketnummer 13-092698-18 niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter,
mrs. R.M. Troost en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 oktober 2021.