ECLI:NL:RBAMS:2021:6902

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
13/993048-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen met geldige dagvaarding en gevangenisstraf

Op 26 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van gewoontewitwassen. De zaak betreft een periode van 1 januari 2016 tot en met 28 maart 2018, waarin de verdachte samen met haar partner aanzienlijke geldbedragen en sieraden heeft gewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de tenlastelegging voldoende feitelijk was. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van negen maanden opgelegd, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen, waarbij het totaalbedrag aan witwassen € 436.501,67 bedroeg. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het witwassen van sieraden, omdat deze waarschijnlijk afkomstig waren van familieleden. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak meegewogen in de strafmaat. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact op de samenleving, en de rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de woning van de verdachte afgewezen, omdat dit disproportioneel zou zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993048-18
Datum uitspraak: 26 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 oktober 2021 en 26 november 2021 (sluiting).
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (13/845011-18).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. de Leeuw, en van wat verdachte en haar raadslieden, mrs. M. Ketting en J.T.A. van Schaik (hierna gezamenlijk aangeduid als de verdediging), naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat en na wijziging op de zitting – van beschuldigd dat zij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 28 maart 2018 als medepleger of alleen geldbedragen en sieraden heeft witgewassen en hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die achter dit vonnis is gevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
3.1.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding gedeeltelijk nietig moet worden verklaard, omdat de dagvaarding onvoldoende feitelijk is waar het gaat over de geldbedragen onder het kopje ‘kosten verbouwing’. Het is onduidelijk waarom de bedragen
€ 96.171,39 althans € 57.159,64 en € 17.333,43 afzonderlijk zijn opgenomen. Het is bovendien onduidelijk waarop het Openbaar Ministerie doelt met de bedragen € 96.171,39 althans € 57.159,64 en nagelaten is om te specificeren op welke facturen en/of betalingen wordt gedoeld.
3.1.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voldoende duidelijk is. In het dossier wordt uitgelegd waarop de ten laste gelegde bedragen zijn gebaseerd.
3.1.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering nu daarin opgave wordt gedaan van feit, tijd en plaats en deze niet onbegrijpelijk is. De twee eerstgenoemde bedragen hebben blijkens de dagvaarding betrekking op contante betalingen voor de verbouwing van de woning en zijn terug te vinden in paragraaf 3.5 van het zaaks proces-verbaal 02 met verwijzing naar achterliggende documenten. Het bedrag van € 17.333,45, volgens de dagvaarding betrekking hebbende op een of meer contante betalingen aan [bedrijf 1] , is terug te vinden aan het slot van paragraaf 3.5.2. van genoemd proces-verbaal met eveneens verwijzing naar achterliggende documenten. De dagvaarding is daarmee voldoende gespecifieerd en duidelijk.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen, met uitzondering van het witwassen van sieraden.
In deze zaak is geen direct bewijs voor een specifiek gronddelict. Wat wel gebleken is, is dat verdachte en de medeverdachte (hierna: [medeverdachte] ) een vennootschap onder firma hebben, [naam VOF] , waaraan zij hun salaris onttrekken. Dat vormt hun inkomen. Volgens [medeverdachte] is [naam VOF] de enige bron van inkomsten. Er werd gewerkt met een kasboek dat representatief zou zijn voor de contante geldstroom. Uit het dossier blijkt dat er naast de gelden die contant werden onttrokken aan [naam VOF] veel meer contant geld is rondgegaan dan vanuit die contante geldstroom kan worden verklaard.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat er sinds 2008 à 2009 contante opnamen zijn gedaan van de zakelijke rekening van [naam VOF] . Hiertoe is verwezen naar fiscale overzichten gerelateerd aan verdachte, [medeverdachte] en [naam VOF] .
Uit onderzoek naar de bankafschriften van deze zakelijke rekening uit 2016 en 2017 is niet gebleken dat er contante opnamen zijn gedaan. Nu verdachte ter terechtzitting ook heeft verklaard dat slechts 10% van de inkomsten van [naam VOF] contant zijn, is er geen concrete, verifieerbare niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor het contante geld.
Mocht de rechtbank vinden dat de verklaring wel concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is, dan heeft de officier van justitie verzocht over te gaan tot aanhouding van de behandeling van de zaak of het wijzen van een tussenvonnis waarin het Openbaar Ministerie de opdracht krijgt nader onderzoek te doen naar de verklaring van verdachte. Ten aanzien van de stukken van de [bank] geldt dat het Openbaar Ministerie tot zeven jaar geleden onderzoek kan doen, maar wellicht kunnen bij de Belastingdienst fiscale stukken worden opgevraagd van langer geleden.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
In deze zaak is geen direct bewijs voor een specifiek gronddelict. In 2016 tot en met 2018 is
€ 553.018,89 uitgegeven, zowel contant (€ 215.071,51) als per bank (€ 186.547,38) en daarbij opgeteld het contante geld dat in de kluis is aangetroffen (€ 151.400,-). De betalingen aan [Getuige] dan wel [bedrijf 1] kunnen niet onomstotelijk worden vastgesteld en kunnen niet bijdragen aan het vermeende witwassen. Nu het gezamenlijk inkomen van verdachte en [medeverdachte] in 2016 € 95.594,- was en in 2017 € 73.492,-, is het wellicht begrijpelijk dat een witwasvermoeden is ontstaan.
Verdachte heeft verklaard dat de uitgaven kunnen worden verantwoord door de inkomsten van [naam VOF] . Al op 15 juni 2018 is hierop gewezen in een door de advocaat aan de [bank] geschreven brief. De bank had namelijk om uitleg gevraagd over de herkomst van € 95.000,- aan contante stortingen. Deze verklaring kan ook worden onderbouwd met stukken.
Contante uitgaven € 215.071,51
In 2012 tot en met 2017 heeft [naam VOF] een kasomzet gehad van € 428.028,17. In die jaren zijn er privé-onttrekkingen uit de kas geweest van in totaal € 244.034,-. De contante uitgaven van € 215.071,51 kunnen hieruit verantwoord worden.
Girale uitgaven € 186.547,38
In 2014 tot en met 2017 heeft [naam VOF] via rekening-courant een omzet gegenereerd van € 296.179,-. De girale uitgaven waren in 2016 tot en met 2018 € 186.547,38 (waarvan in 2018 € 0,- is uitgegeven). De kosten voor levensonderhoud van gemiddeld € 21.000,- per jaar moeten hierbij nog worden opgeteld, want deze worden niet van de privé-onttrekkingen betaald. Dit maakt dat in 2014 tot en met 2017 in totaal € 270.547,38 giraal is uitgegeven. Dit bedrag kan verantwoord worden uit de omzet van [naam VOF] .
Contant geldbedrag in kluis € 151.400,-
In 2014 tot en met 2017 wordt er zowel contant als giraal geld overgehouden. Dit geld werd in de bankkluis gespaard. [naam VOF] bestaat al sinds 1999. Ook in de jaren voorafgaand aan 2014 zijn er aanzienlijke winsten gemaakt en privéonttrekkingen gedaan die in de bankkluis zijn gespaard.
De conclusie is dat het aangetroffen contante geldbedrag, de contante uitgaven en de uitgaven per bank ruimschoots verklaard kunnen worden door de inkomsten die in [naam VOF] zijn vergaard. Nu de inkomsten onderbouwd zijn door middel van stukken afkomstig van de boekhouder is de verklaring concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Het Openbaar Ministerie had nader onderzoek moeten doen.
De in de bankkluis aangetroffen sieraden zijn afkomstig van giften en kunnen geen rol spelen ten aanzien van de witwasverdenking.
Nu het enkel aantreffen van een contant geldbedrag en het storten van contante bedragen op een bankrekening geen verhulling opleveren en op geen enkele manier is aangetoond dat er acties zijn ondernomen om de herkomst van de geldbedragen te verhullen, moet ook om die reden vrijspraak volgen.
Mocht de rechtbank deze verweren verwerpen, dan heeft de verdediging verzocht het witgewassen bedrag te matigen tot € 45.000,-. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat maximaal drie dozen met 25 jassen voor € 30,- per stuk zijn verkocht. Subsidiair dient het bedrag gematigd te worden tot € 22.500,-.
Mocht de rechtbank vinden dat de verklaring van verdachte concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is, dan kan de verdediging zich vinden in aanhouding van de behandeling van de zaak of een tussenvonnis waarin het Openbaar Ministerie de opdracht krijgt nader onderzoek te doen naar de verklaring van verdachte.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank komt tot deze conclusie op grond van de volgende feiten en omstandigheden, die ontleend zijn aan wettige bewijsmiddelen. [1]
4.3.1
Feiten en omstandigheden
Op 28 maart 2018 vond in de woning van verdachte en haar partner, [medeverdachte] , een doorzoeking plaats in verband met de verdenking van handel in merkvervalste kleding en witwassen door [medeverdachte] . [2] In de woning werden onder andere de volgende stukken aangetroffen. [3]
- Een aanvullende koopovereenkomst inzake de onroerende zaak [adres] , ondertekend op 21 juni 2016 [4] . De verkopers zijn [naam verkoper 1] en [naam verkoper 2] , de kopers verdachte en [medeverdachte] . De overeenkomst betreft een aantal roerende zaken voor een totaalbedrag van € 50.000,-. Hierop staat handgeschreven ‘contant voldaan 26/8/2016 € 50.000,-’. [5] [naam verkoper 1] heeft verklaard dat zij op het kantoor van de makelaar
€ 50.000,- in contanten, in briefjes van vijfhonderd euro, van [medeverdachte] hebben ontvangen. [6]
- Een factuur van [naam keukenbedrijf] van € 19.800,- [7] . [medeverdachte] heeft verklaard dat hij deze factuur vermoedelijk contant heeft voldaan. [8]
- Een factuur van [naam sanitairbedrijf] van 9 januari 2018 van € 5.769,-. [9] [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de factuur contant heeft betaald. [10]
- Een handgeschreven overzicht met daarop data, contante betalingen, handtekeningen en de opmerking ‘contante betaling bij de hand [Getuige] ’. Volgens dit overzicht is de eerste betaling gedaan op 27 maart 2017 en de laatste op 8 januari 2018. [11] Het totaal van deze bedragen is € 96.171,39. [12]
- Een ondertekende overeenkomst van 7 juni 2017. Dit overzicht betrof de verbouwing van de woning van verdachte en [medeverdachte] . Het totaalbedrag is € 113.491,53 inclusief btw, te betalen in zeven termijnen. [13] De overeenkomst is ondertekend door [Getuige] en [medeverdachte] . [14] In de woning werd in een rode map met opschrift ‘huis papier 2016’ een factuur van [bedrijf 1] aan familie [medeverdachte] van 3 juli 2017 aangetroffen. Met de factuur wordt termijn 2 van de verbouwing in rekening gebracht voor een bedrag van € 7.431,43. Op de factuur staat handgeschreven ‘7.07.17 contant’ en een paraaf van [Getuige] [15] . [16] In de rode map werd tevens een factuur van [bedrijf 1] aan familie [medeverdachte] van 19 juli 2017 aangetroffen. Met deze factuur wordt € 19.954,39 inclusief btw in rekening gebracht voor een termijn van project verbouwing [adres] . Op deze factuur staat handgeschreven ‘9.900 contant, 10.000 betaalt per bank’ en een paraaf. In een ander handschrift staat ‘betaald 3-8-17
€ 10.000,-’. [17] Volgens [Getuige] is de paraaf van hem en is het de factuur voor de derde termijn. [18]
Op 28 maart 2018 is ook het bedrijfspand van [naam VOF] doorzocht. Er werd een aantal stortingsbewijzen van [bedrijf 2] door [dochter verdachte] aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat in de periode van 9 februari 2016 tot en met 3 januari 2018
€ 5.715,65 is gestort.
In kluis 000435 bij de [bank] te [plaats] werd
€ 153.175,- in contanten aangetroffen [19] , alsmede 154 sieraden. Deze kluis werd gehuurd door verdachte en [medeverdachte] . [20]
Uit onderzoek is verder gebleken dat de volgende contante stortingen zijn gedaan.
- In de periode van 18 mei 2016 tot en met 23 juni 2016 in totaal € 10.695,- op rekening [rekeningnummer 1] ten name van [dochter verdachte 2] . In de omschrijving bij de stortingen staat telkens [verdachte] . [21]
- In de periode van 18 mei 2016 tot en met 23 juni 2016 in totaal € 10.640,- op rekening [rekeningnummer 2] ten name van [naam 3] . In de omschrijving bij de stortingen staat telkens [verdachte] . [22]
- In de periode van 20 januari 2016 tot en met 5 februari 2018 31 stortingen voor een totaalbedrag van € 72.919,85 op rekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] . [23]
Uit het voorgaande volgt dat in totaal € 442.217,32 aan contanten is uitgegeven, aangetroffen en gestort.
Inkomen verdachte en [medeverdachte]
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte en [medeverdachte] in 2016 in hun aangifte inkomstenbelasting [24] [25] een belastbaar inkomen van € 47.797,- hebben opgegeven en in 2017 [26] [27] een belastbaar inkomen van € 36.746,-. [medeverdachte] heeft verklaard dat er naast inkomsten uit [naam VOF] geen andere inkomsten waren. [28]
[naam VOF]
Uit de in het dossier aanwezige grootboekrekeningen van de kas van de vof [naam VOF] van 2016, 2017 en 2018 (tot en met juli 2018) blijken de volgende inkomsten en kosten.
Debet
Kredit
Saldo
2016 [29]
€ 78.464,57
€ 77.750,51
€ 714,06
2017 [30]
€ 60.204,38
€ 59.191,76
€ 1.012,62
2018 [31]
€ 21.260,81
€ 19.174,71
€ 2.086,10
Volgens de grootboekrekeningen van de kas van [naam VOF] waren de contanten verkopen en contante inkopen in 2016, 2017 en 2018 (tot en met juli 2018) de volgende.
Contante verkopen [32]
Contante inkopen [33]
2016
€ 73.472,75
€ 48.457,49
2017
€ 49.948,82
€ 32.716,80
2018
€ 19.266,80
€ 4.412,40
Tot slot is volgens de grootboekrekeningen van de kas van [naam VOF] in 2016
€ 20.187,31 privé opgenomen, in 2017 € 16.473,37 en in 2018 € 12.500,-. [34]
4.3.2
Toetsingskader
Ten aanzien van de ten laste gelegde geldbedragen en sieraden is er geen bewijs dat deze direct van misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank zal daarom het toetsingskader hanteren dat wordt toegepast ingeval van een vermoeden van witwassen waarbij geen direct bewijs voor de brondelicten aanwezig is.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp (in dit geval contante betalingen, aangetroffen contant geld en sieraden) uit enig misdrijf afkomstig is. Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de legale herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
4.3.3
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de hand van de in rubriek 4.3.1 genoemde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen gerechtvaardigd. Van belang daarbij is alleen al dat het bedrag dat aan contanten is uitgegeven, aangetroffen en gestort fors hoger is dan de inkomsten van de winkel, zoals deze volgen uit de grootboekrekeningen van de kas van [naam VOF] . [medeverdachte] heeft verklaard dat er geen verdere inkomsten waren dan die afkomstig uit [naam VOF] .
Ook hebben er meermalen contante stortingen plaatsgevonden op verschillende bankrekeningen, zijn er grote contante betalingen verricht en is contant geld aangetroffen. In de kluis van verdachte en [medeverdachte] zijn meerdere coupures van vijfhonderd euro aangetroffen en bij zeker één contante betaling, de betaling ten behoeve van de woning, is gebruikgemaakt van deze coupures. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van vijfhonderd euro in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid zijn. Het is tevens een feit van algemene bekendheid dat betalingen betreffende onroerend goed niet contant worden gedaan, maar via bankrekeningen (en de notaris) verlopen.
4.3.4
Verklaring verdachte
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat de contante betalingen dan wel stortingen verantwoord kunnen worden ofwel vanuit de zakelijke rekening van [naam VOF] ofwel vanuit de contante inkomsten van [naam VOF] . Van de zakelijke rekening werd vanaf de crisis (de rechtbank begrijpt: 2008 à 2009) bij de [bank] in [plaats] geld gepind om te sparen. De contante inkomsten werden ook gespaard en thuis in een spaarpot bewaard. Er hebben geen contante betalingen aan [Getuige] dan wel [bedrijf 1] plaatsgevonden. De sieraden zijn afkomstig van de bruidsschat en liggen al meer dan twintig jaar in de kluis.
4.3.5
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat de door verdachte erkende contante betalingen dan wel stortingen gezamenlijk € 169.823,85 bedragen. Deze betalingen en stortingen zien op stortingen op de rekeningen van de dochters van verdachte (€ 10.695,- en € 10.640,-) en van verdachte zelf
(€ 72.919,85) en betalingen ten behoeve van de aankoop roerende goederen van de woning
(€ 50.000,-), de keuken (€ 19.800,-) en de badkamer (€ 5.769,-).
Volgens de verdediging is in 2012 tot en met 2017 in totaal € 244.034,- privé aan de kas van [naam VOF] onttrokken. De contante uitgaven van € 169.823,85 kunnen hieruit verantwoord worden. De verdediging heeft als onderbouwing (fiscale) stukken overgelegd, te weten een toelichting op het inkomen van 2014, 2015 en 2016 van verdachte en [medeverdachte] en een toelichting op het inkomen van 2017 van [medeverdachte] .
De rechtbank overweegt dat echter meer contante uitgaven zijn gedaan dan verdachte heeft erkend. De verklaring van de als getuige gehoorde [Getuige] , die als aannemer/begeleider betrokken is geweest bij de verbouwing van de woning van verdachte en [medeverdachte] [35] , bevestigt het in de woning van verdachte en [medeverdachte] aangetroffen overzicht van contante betalingen aan [Getuige] van in totaal € 96.171,39. Hij heeft verklaard dat als op het overzicht staat dat hij dat bedrag ontvangen heeft, dat dat dan zo zal zijn. Hij weet dat bedrag niet zo precies. [medeverdachte] gaf aan alles zwart te willen betalen. [36] De rechtbank vindt dan ook bewezen dat deze contante betalingen zijn verricht. Dit geldt ook voor de betalingen aan [bedrijf 1] van in totaal
€ 17.331,43. [Getuige] heeft verklaard dat hij geld van [medeverdachte] heeft gekregen voor de factuur van 3 juli 2017 dat hij vervolgens aan [bedrijf 1] heeft gegeven. Over de factuur van 19 juli 2017 heeft hij verklaard dat hij dat geld zal hebben ontvangen en aan [bedrijf 1] gegeven zal hebben. [37] De verklaring van [Getuige] ondersteunt de aangetroffen geparafraseerde facturen met daarop vermeld de contante betalingen € 7.431,43 en € 9.900,-, opgeteld
€ 17.331,43.
Het voorgaande maakt dat er € 283.326,67 aan contante uitgaven zijn gedaan, een bedrag dat niet geheel kan worden verantwoord door de privé-onttrekkingen uit de kas van [naam VOF] .
De verdediging heeft aangevoerd dat [naam VOF] naast contante inkomsten ook girale inkomsten had, waardoor de contante uitgaven wel kunnen worden verantwoord. Verwezen is naar door de verdediging overlegde (fiscale) stukken, te weten een specificatie bij de aangifte 2014 van verdachte en een specificatie bij de aangifte 2015 van [medeverdachte] . De rechtbank begrijpt deze stukken zo dat deze afkomstig zijn uit de aangifte inkomstenbelasting van het betreffende jaar. Ook is verwezen naar het rapport jaarrekening 2017 van [naam VOF] .
De rechtbank overweegt dat uit de door de verdediging overgelegde stukken niet is gebleken dat verdachte meer contant geld ter beschikking heeft gehad dan het bedrag van € 244.034,- aan privé-onttrekkingen uit de kas van [naam VOF] . Dit volgt overigens ook niet uit de in het dossier opgenomen stukken die zien op de inkomsten en uitgaven van [naam VOF] . Uit de door de verdediging overgelegde stukken en de in de pleitnota gemaakte rekensommen volgt niet welke bedragen, wanneer en van welke rekening(en) contant zijn opgenomen. Ook blijkt niet uit welke bron bedragen op die rekening(en) zijn gestort of overgemaakt. Het gaat niet om een voldoende concrete en verifieerbare verklaring over een legale herkomst van de gelden.
Nu er in totaal een bedrag van € 283.326,67 aan contante uitgaven is gedaan en er € 153.175,- in contanten is aangetroffen in de bankkluis en deze niet worden gedekt door de privé-onttrekkingen, moet er sprake geweest zijn van een illegale bron van inkomsten.
De – eerst op de zitting van 29 oktober 2021 gegeven – verklaring van verdachte, aangevuld door de verdediging bij pleidooi, heeft het gerechtvaardigd vermoeden van witwassen niet weerlegd. In de door de verdediging genoemde brief van 15 juni 2018 gericht aan de [bank] wordt slechts antwoord gegeven op de vraag van de bank over een storting in contanten van € 95.000,-. In het verhoor bij de FIOD op 22 oktober 2018 heeft verdachte niet verwezen naar die brief of de inhoud van die brief herhaald. Zij heeft zich alleen beroepen op haar zwijgrecht.
De slotsom is dan ook dat de rechtbank witwassen van in totaal € 436.501,67 bewezen vindt. De rechtbank vindt daarbij bewezen dat verdachte wist dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf gelet op de omvang van het witgewassen bedrag en het feit dat verdachte de administratie, waaronder het kasboek, van [naam VOF] deed [38] . Het verschil tussen het totaalbedrag aan witwassen, € 436.501,67, en het bedrag van in totaal € 38.000,- aan contante opnames blijkens het aangetroffen kasboek over de periode 1 januari 2016 tot en met maart 2018, is daarvoor te groot.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het witwassen van de in de bankkluis aangetroffen sieraden, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, nu aannemelijk is dat die sieraden afkomstig zijn van familieleden. Dat geldt ook voor de stortingen bij [bedrijf 2] ter hoogte van € 5.715,65. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte deze stortingen heeft verricht.
Gelet op de omvang van het bewezen verklaarde bedrag en de periode waarin de uitgaven en stortingen zijn gedaan, vindt de rechtbank bewezen dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Ook vindt de rechtbank bewezen dat verdachte het totale geldbedrag met een ander, te weten haar partner [medeverdachte] , heeft witgewassen.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2016 tot en met 28 maart 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meerdere geldbedragen, te weten
  • 10.695,- euro en 10.640,- euro, bestaande uit bijschrijvingen op rekening en
  • 72.919,85 euro, bestaande uit contante stortingen op rekening *1406 tnv verdachte en
  • 50.000 euro, bestaande uit een contante betaling mbt roerende zaken woning en
  • 19.800 euro, bestaande uit een contante betaling mbt een keuken en
  • 5.769 euro, bestaande uit een contante betaling mbt een badkamer en
  • 96.171,39 euro, bestaande uit contante betalingen voor verbouwing aan de woning en
  • 17.331,43 euro, bestaande uit contante betalingen aan [bedrijf 1] en
  • 153.175 euro, bestaande uit een contant geldbedrag aangetroffen in een kluis
verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl zij, verdachte, en haar mededader, wisten dat bovenomschreven geldbedragen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf en dat zij van het witwassen een gewoonte hebben gemaakt.

5.Het bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het bewezen feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in (de voetnoten bij) rubriek 4.3.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is daarvoor strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Strafeis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van twaalf maanden gevorderd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Ook heeft de officier van justitie verbeurdverklaring van de woning van verdachte gevorderd.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de gevolgen die deze strafzaak, en met name het beslag dat het Openbaar Ministerie heeft gelegd op de rekening, de bankkluis en het huis, met zich mee heeft gebracht.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1
Ernst van het feit
Verdachte heeft samen met haar partner een bedrag van ruim vier ton witgewassen en heeft daarvan een gewoonte gemaakt. Van dat geld hebben verdachte en [medeverdachte] onder andere hun nieuwe huis deels bekostigd, verbouwd en een nieuwe badkamer en keuken laten plaatsen.
Door crimineel geld in het legale betalingsverkeer te brengen, werkten verdachte en [medeverdachte] mee aan verhulling van criminele activiteiten en inkomsten daaruit. In het algemeen kan worden gesteld dat hierdoor crimineel gedrag in de hand wordt gewerkt, omdat daarmee de indruk kan worden gewerkt dat het illegaal verwerven van inkomsten loont. Ook wordt hierdoor de Staat, en daarmee dus ook de samenleving, benadeeld, omdat over die (criminele) inkomsten geen belasting wordt betaald. Verder vormt witwassen een ernstige bedreiging van de legale economie en tast het de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
7.3.2
Overschrijding van de redelijke termijn
Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen met een eindvonnis moet zijn afgerond. In deze zaak is verdachte op 30 maart 2018 in verzekering gesteld. Die dag geldt als de dag waarop voornoemde termijn is aangevangen, omdat verdachte daaraan de verwachting heeft mogen ontlenen dat tegen hem ter zake van enig strafbaar feit strafvervolging zou worden ingesteld. Dit betekent dat het vonnis vóór 30 maart 2020 had moeten worden uitgesproken. De zaak is op 29 oktober 2021 voor het eerst bij de rechtbank aangebracht. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken waarom het tot 29 oktober 2021 heeft geduurd voor de zaak bij de rechtbank is aangebracht. De rechtbank doet uitspraak op 26 november 2021.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, is overschreden met een periode van ruim anderhalf jaar, wat niet te wijten is aan de ingewikkeldheid van de zaak of onderzoekswensen van de verdediging. Deze periode komt voor compensatie in de vorm van strafvermindering in aanmerking.
De rechtbank hanteert hierbij de geldende jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit volgt dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes tot twaalf maanden de straf met 10% moet worden verminderd. Bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden, zoals in deze zaak, wordt naar bevind van zaken gehandeld.
7.3.3
Straf
Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank als uitgangspunt de landelijke oriëntatiepunten die gelden voor fraude. In deze zaak is een bedrag van € 436.257,67 witgewassen. Voor een benadelingsbedrag van € 250.000,- à € 500.000,- geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van twaalf tot achttien maanden.
De rechtbank zal rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Alles overwegende en in samenhang beschouwd vindt de rechtbank in deze zaak een gevangenisstraf van negen maanden passend en geboden. Van deze straf zal een gedeelte, te weten vier maanden, voorwaardelijk worden opgelegd. De rechtbank hoopt dat dit verdachte ervan zal weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. De proeftijd van dit voorwaardelijk strafdeel zal twee jaar zijn.
De rechtbank realiseert zich hierbij dat verdachte nog enige tijd in detentie moet verblijven en dat dit mogelijk gevolgen zal hebben voor [naam VOF] , maar vindt dat gelet op de ernst van het feit, en dan met name de hoogte van het witgewassen bedrag, een andere strafmodaliteit niet passend is.
De rechtbank zal de woning van verdachte en [medeverdachte] niet verbeurdverklaren, zoals de officier van justitie heeft gevorderd. Deze bijkomende straf is naar het oordeel van de rechtbank op dit moment disproportioneel, mede gelet op het feit dat er geen nader onderzoek naar de woning is verricht en er niets bekend is over bijvoorbeeld de waarde ervan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. A. van der Pol en B.G.L. van der Aa, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. Spaan en C. Wolswinkel, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2021.
[---]
  • [---]
  • [---]
  • [---]
  • [---]
  • [---]
  • [---]
  • [---]
  • [---]
  • [---]
  • [---]

Voetnoten

1.[---]
2.[---]
3.[---]
4.[---]
5.[---]
6.[---]
7.[---]
8.[---]
9.[---]
10.[---]
11.[---]
12.[---]
13.[---]
14.[---]
15.[---]
16.[---]
17.[---]
18.[---]
19.[---]
20.[---]
21.[---]
22.[---]
23.[---]
24.[---]
25.[---]
26.[---]
27.[---]
28.[---]
29.[---]
30.[---]
31.[---]
32.[---]
33.[---]
34.[---]
35.[---]
36.[---]
37.[---]
38.[---]