3.4.Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd, niet kan worden bewezen. Verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de feiten 1 en 3 wel bewezen, en overweegt daartoe als volgt.
Feit 1 – handel in/bezit van cocaïne
Handel in 1 kilogram cocaïne – februari 2021
De rechtbank oordeelt dat kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander 1 kilogram cocaïne met de opdruk “ [naam] ” heeft verhandeld in februari 2021. Uit de Sky-chats in het dossier komt naar voren dat de overdracht van de cocaïne heeft plaatsgevonden, wat ook door verdachte is bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank is er dus wel sprake van een voltooid delict. Verdachte en medeverdachte hebben verklaard dat verdachte als enige bij deze deal betrokken was. Hij zou echter alleen als tussenpersoon betrokken zijn geweest. Hij zou niet bij de feitelijke overdracht betrokken zijn, maar heeft alleen koper en verkoper met elkaar in contact gebracht. Medeverdachte zou alleen een aantal berichten hebben doorgestuurd aan de koper. De rechtbank oordeelt echter dat uit het dossier wel degelijk blijkt dat verdachte en medeverdachte samen betrokken zijn geweest bij de verkoop van deze cocaïne en dat zij wel degelijk als medeplegers kunnen worden aangemerkt. De rechtbank overweegt hiertoe dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte en/of medeverdachte aanwezig zijn geweest bij de overdracht van de cocaïne in ruil voor geld. [ID naam 2] wordt namelijk nauwkeurig op de hoogte gehouden van het tijdstip van de overdracht en [ID naam 2] laat zelf weten te laat aan te komen. Later blijkt uit de chats dat te weinig betaald zou zijn, waarop de koper wordt aangesproken door [ID naam 2] . Sky-ID [ID naam 3] heeft kort daarvoor aan [ID naam 2] een foto gestuurd, waarop het tekort aan geld zichtbaar is. De verklaring van verdachte dat hij het geld niet zelf onder zich had, maar dat hij de foto met het getelde geld van een ander heeft ontvangen, is gelet op de vastgestelde aanwezigheid bij de overdracht niet aannemelijk. Nader onderzoek door de politie heeft ook niet bevestigd dat [ID naam 3] deze foto van een ander heeft ontvangen. Uit chats tussen verdachte en medeverdachte blijkt daarnaast dat medeverdachte niet enkel berichten van verdachte ongewijzigd heeft doorgestuurd. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van actieve bemoeienis van medeverdachte met de handel. Verdachte en medeverdachte overleggen en beslissen samen over wat er moet gebeuren. Dit blijkt uit berichten van verdachte naar medeverdachte zoals bijvoorbeeld: “wat wordt het plan”, “wil [koper] de [naam] nog” en “hij komt morgen toch”. Deze chats, hoewel het antwoord steeds niet leesbaar is, laten naar het oordeel van de rechtbank zien dat sprake is van meer dan het enkel integraal doorsturen van berichten die door verdachte zijn opgesteld. De rechtbank stelt dan ook vast dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte bij deze transactie Gelet op het voorgaande kan ook de opzet op zowel de samenwerking als de verwezenlijking van het grondfeit (de handel in verdovende middelen) worden vastgesteld. Omdat sprake is van een essentiële en substantiële rol bij het voltooien van het feit kan het medeplegen dus ook worden bewezen.
Voorhanden hebben 1,18 kilogram cocaïne
Het voorhanden hebben van 1,18 kilogram cocaïne in de woning is bewezen. Verdachte heeft dit feit bekend; hij zou de cocaïne één dag in huis hebben gehad. Anders dan de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat het medeplegen van dit feit kan niet worden bewezen. De cocaïne is aangetroffen in een lade in de woning van verdachte en medeverdachte. De cocaïne lag dan ook niet in het zicht. Dat de verklaring van medeverdachte dat zij niet wist dat de drugs in huis lagen en dat zij boos is op verdachte omdat ze in verband met haar zwangerschap hadden afgesproken dat dit niet meer voor zou komen, juist is, is dan ook niet te uit te sluiten. De opzet bij medeverdachte op de aanwezigheid van de cocaïne kan dan ook niet worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat er cocaïne in huis lag. Hierbij speelt ook mee dat de cocaïne is aangetroffen ongeveer vier maanden na het laatste (en enige) bewezen feit omtrent de handel in cocaïne. Uit het dossier blijkt daarom niet dat medeverdachte erop bedacht had moeten zijn dat er cocaïne in huis lag.
Overige onder feit 1 tenlastegelegde gedragingen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de overige onder dit feit tenlastegelegde gedragingen niet kunnen worden bewezen. Daarom zal de rechtbank verdachte hiervan partieel vrijspreken.
Feit 3 - witwassen
€ 27.360,-
De rechtbank acht (anders dan de verdediging) dat is bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte € 27.360,00 heeft witgewassen. De kilogram cocaïne waarvan het medeplegen van het verhandelen bewezen is, is voor dit bedrag verkocht. Zoals hiervoor al geoordeeld is bewezen dat de gebruiker van Sky-ID [ID naam 2] (verdachte en/of medeverdachte) bij de overdracht van de cocaïne aanwezig is geweest en is aannemelijk dat het geld toen in ontvangst is genomen. Er was kennelijk te weinig betaald door de koper en ook de foto van het geld en de rekenmachine en het chatgesprek daarover wijzen erop dat verdachten het geld in hun bezit hadden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachten dit geldbedrag samen verworven en voorhanden gehad,, terwijl verdachte wist dat dit van eigen misdrijf afkomstig was. Op basis van het dossier is niet voldoende aannemelijk geworden dat andere verhullingshandelingen hebben plaatsgevonden. Daarom zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
€ 7.539,50
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a en b Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De rechtbank stelt vast dat niet bewezen kan worden dat het contante geldbedrag van € 7.539,50 dat is aangetroffen in de woning, afkomstig is uit een bepaald, concreet aan te duiden misdrijf. De omstandigheid dat een dergelijk geldbedrag contant in een woning voorhanden is, terwijl de bewoners zich hebben beziggehouden met handel in wapens en/of drugs, rechtvaardigt echter wel een witwasvermoeden. Hierbij komt nog dat van verdachte en medeverdachte een gering legaal inkomen bekend is, zodat ook daarin geen verklaring kan worden gevonden voor de aanwezigheid van een dergelijk contant geldbedrag in de woning. Dit witwasvermoeden maakt dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor der herkomst van het geld. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte hierover heeft gegeven, het witwasvermoeden niet ontzenuwd. Verdachte heeft naar voren gebracht dat hij geld heeft geleend van een vriend. Welke vriend dit precies is, heeft hij echter niet willen specificeren. Deze verklaring acht de rechtbank onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. De verdediging heeft verder naar voren gebracht dat ten aanzien van € 1.000,- van het voornoemde bedrag niet bewezen kan worden dat dit is witgewassen, omdat medeverdachte haar bed voor dit bedrag heeft verkocht. De rechtbank oordeelt echter dat deze verklaring onvoldoende is onderbouwd en dat daarnaast sprake is van vermenging, wat maakt dat ten aanzien van al het aangetroffen contante geld witwassen bewezen kan worden verklaard. Al met al oordeelt de rechtbank dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is. Een en ander in samenhang bezien oordeelt de rechtbank dat het niet anders kan dan dat verdachte ook wist dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig was.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank voorts dat ook medeplegen kan worden bewezen, nu verdachte en medeverdachte dit geld tezamen voorhanden hebben gehad en nauwe en bewuste samenwerking kan worden vastgesteld. Ook het opzet op zowel de samenwerking als het verwezenlijken van het grondfeit kan worden bewezen.
Overige onder feit 3 tenlastegelegde gedragingen
Dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen, acht de rechtbank niet bewezen. Het totaalbedrag bestaat immers uit slechts twee componenten (geld verdiend met de verkoop van 1 kilogram cocaïne en contant geld in de woning). Tussen de verkoop van de cocaïne en het aantreffen van het contante geld zat circa 5 maanden tijd. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarnaast van oordeel dat de overige ten laste gelegde (verhullings)handelingen ook niet kunnen worden bewezen. Van deze onderdelen zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 14 februari 2021 tot en met 20 juli 2021 te Amstelveen, althans in Nederland,
opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad,
* (in de periode van 14 februari 2021 tot en met 24 februari 2021) tezamen en in vereniging met een ander 1 blok (ongeveer 1 kilogram) van een materiaal bevattende cocaïne
en opzettelijk aanwezig heeft gehad
* (op 20 juli 2021) 1,18 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne (aangetroffen in de woning aan de [adres 1] );
ten aanzien van feit 3:
omstreeks 24 februari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
* een geldbedrag van
- 27.360,- euro
heeft verworven en voorhanden gehad terwijl verdachte en zijn mededader, wisten dat bovenomschreven geldbedrag – onmiddellijk – afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
op 20 juli 2021 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, een
* een contant geldbedrag van
- 7.539,50 euro,
heeft verworven en voorhanden gehad terwijl verdachte en zijn mededader, wisten dat bovenomschreven geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.