ECLI:NL:RBAMS:2021:6894

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
13/193947-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor cocaïnehandel en witwassen met vrijspraak voor andere drugs

Op 26 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van 1,18 kilogram cocaïne, het medeplegen van de verkoop van 1 kilogram cocaïne en het medeplegen van het witwassen van ongeveer 35.000 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in en het bezit van cocaïne, maar heeft hem vrijgesproken van de verkoop van andere drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte samen betrokken waren bij de verkoop van cocaïne, waarbij bewijs uit chats en verklaringen van de verdachte en medeverdachte werd gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en medewerking aan schuldhulpverlening. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn aanstaande vaderschap.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/193947-21 (Promis)
Datum uitspraak: 26 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op 5 juni 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. U.A.E. Weitzel en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.I. Takens naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan (het medeplegen van)
1. handel in, dan wel bezit van in totaal ongeveer 4 kilogram cocaïne in de periode van 19 november 2020 tot en met 20 juli 2021;
2. handel in, dan wel bezit van ongeveer 2,5 kilogram hasj in de periode van 19 november 2020 tot en met 8 maart 2021;
3. witwassen van € 34.899,50 in de periode van 19 november 2020 tot en met 20 juli 2021.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
In een ander strafrechtelijk onderzoek, genaamd Argus, wordt onderzoek gedaan naar de gebruikers van cryptocommunicatie via de aanbieder SkyECC (hierna Sky). Door in deze berichten te zoeken op het zoekwoord “ijzers” zijn berichten gevonden van Sky-ID [ID naam 1] (hierna [ID naam 1] ). Uit deze berichten blijkt dat [ID naam 1] zich bezighield met handel in vuurwapens. Eén van de contacten van [ID naam 1] is [ID naam 2] (hierna [ID naam 2] ), wiens berichten vervolgens ook zijn onderzocht. Het beeld is ontstaan dat [ID naam 2] zich bezighield met witwassen en de handel in vuurwapens en verdovende middelen. Deze bevindingen hebben geleid tot de start van onderhavig onderzoek, genaamd Panagia, waarin medeverdachte [medeverdachte] , de vriendin van verdachte, als gebruiker van [ID naam 2] is geïdentificeerd. Sky-ID [ID naam 3] (hierna [ID naam 3] ) is in dit onderzoek ook in verband gebracht met [ID naam 2] . Verdachte is als gebruiker van [ID naam 3] geïdentificeerd. Er zijn in dit onderzoek geen wapens of munitie aangetroffen door de politie. In de woning van verdachten is wel 1,18 kilogram cocaïne en € 7.539,50 euro contant geld gevonden.
Verklaring van verdachte en medeverdachte [medeverdachte]
Medeverdachte heeft verklaard dat zij weliswaar gebruik heeft gemaakt van Sky-ID [ID naam 2] , maar dat zij zich niet bezig heeft gehouden met de handel in drugs. Verdachte heeft deze SKY-telefoon namelijk ook gebruikt en hij is degene die bij drugsdeals betrokken was. Af en toe stuurde verdachte berichten naar haar, die zij dan bijvoorbeeld doorstuurde naar een koper van cocaïne. Verder heeft zij verklaard niets met de handel te maken te hebben. Ook wist zij niet van de 1,18 kilogram cocaïne die in de woning is aangetroffen. Verdachte bevestigt het verhaal van medeverdachte. Hij verklaart ook dat hij degene was die zich heeft beziggehouden met de handel in drugs. Medeverdachte was hier niet bij betrokken. Verdachte heeft ook bevestigd dat hij de 1,18 kilogram cocaïne in huis heeft bewaard en dat medeverdachte hier niets van wist.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De handel in en bezit van hasj (feit 2) kan op basis van het dossier niet worden bewezen, daarom dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken. De handel in en bezit van cocaïne (feit 1) en witwassen (feit 3) ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie wel worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 blijkt uit de chats dat de verkoop van 1 kilogram cocaïne in februari 2021 heeft plaatsgevonden en verdachte heeft bekend deze deal te hebben gesloten. Anders dan verdachte heeft verklaard, kan ook worden bewezen dat verdachte deze cocaïne tezamen en in vereniging met medeverdachte heeft verkocht. Uit chats tussen verdachte en medeverdachte blijkt dat zij bij deze deal samenwerkten. Daarnaast kan het medeplegen van het voorhanden hebben van 1,18 kilogram cocaïne worden bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij de aangetroffen cocaïne bewaarde in zijn woning, maar ontkent dat medeverdachte hier iets vanaf wist. Dit is echter niet aannemelijk, aangezien de cocaïne zich in een niet afgesloten ruimte in de woning bevond. In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat hoofdbewoners weten wat er in de woning aanwezig is. Medeverdachte heeft dan ook (al is het in de zin van voorwaardelijk opzet) wetenschap gehad van de cocaïne in de woning. Daarom kan ook medeplegen worden bewezen.
Ten slotte kan worden bewezen dat verdachte in totaal € 34.899,50 heeft witgewassen (feit 3). Dit bedrag bestaat uit het bedrag waarvoor de kilogram cocaïne is verkocht (feit 1) en het geldbedrag dat in de woning van verdachte is aangetroffen. Het bedrag dat voor de cocaïne is betaald, hebben verdachte en medeverdachte voorhanden gehad en verhuld door de transacties via encrypted telefoons te laten plaatsvinden. Voor het geldbedrag dat is aangetroffen in de woning bestaat een witwasvermoeden want verdachten hadden een laag inkomen en zij hebben zich bezig gehouden met de handel in wapens en drugs. Dit witwasvermoeden wordt niet wordt weerlegd door de verklaringen van verdachte en/of medeverdachte. Hun verklaringen zijn onvoldoende concreet en/of verifieerbaar. Daarom kan worden bewezen dat dit bedrag is witgewassen.
De overige verdenkingen zoals opgenomen in de tenlastelegging kunnen niet worden bewezen. Verdachte dient daarvan dan ook te worden vrijgesproken.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de verdenkingen waarvoor de officier van justitie vrijspraak heeft gevraagd, niet kunnen worden bewezen. Ook de verdediging vraagt daarom vrijspraak voor feit 2 en vrijspraak voor de voornoemde onderdelen uit de feiten 1 en 3.
Ten aanzien van feit 1 kan daarnaast niet worden bewezen dat verdachte de verkoop van 1 kilogram cocaïne heeft (mede)gepleegd. Hij heeft bij deze verkoop enkel als tussenpersoon gehandeld en gezocht naar kopers en verkopers van drugs. Van een daadwerkelijke overdracht of het bezit van de cocaïne is echter niets gebleken; dit volgt ook niet uit de chatgesprekken of de in die chat uitgewisselde foto’s. Op basis van het dossier kan ook niet worden vastgesteld dat verdachte de cocaïne of het geld waarvoor dit verkocht is, daadwerkelijk voorhanden heeft gehad. Er is dus geen sprake van een voltooid delict.
Gezien de geringe rol van verdachte bij deze verkoop, kan nauwe en bewuste samenwerking met een ander ook niet worden vastgesteld. Verdachte kan daarom niet als pleger of medepleger worden aangemerkt en dient dan ook van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
Het aanwezig hebben van 1,18 kilogram cocaïne op 20 juli 2021 kan wel worden bewezen. Medeverdachte wist echter niet van de cocaïne in de woning, dus medeplegen kan niet worden bewezen.
Aangezien verdachte niet kan worden aangemerkt als (mede)pleger van de verkoop van 1 kilogram cocaïne in februari 2021 en niet kan worden vastgesteld dat hij het geld dat uit deze verkoop voortvloeide (€ 27.360,-) voorhanden heeft gehad, kan het witwassen hiervan (feit 3) ook niet worden bewezen. Daarom dient verdachte ook hiervan te worden vrijgesproken.
Het geld dat is aangetroffen in de woning is deels afkomstig van de verkoop van de inboedel van medeverdachte. Aangezien de precieze verdeling van wat aan wie toebehoort niet kan worden vastgesteld, kan de rechtbank tot een bewezenverklaring komen voor het eigen witwassen van enig geldbedrag. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij geld heeft geleend, maar wil niet verklaren van wie, omdat hij diegene niet bij deze zaak wil betrekken. De verdediging begrijpt dat dit maakt dat deze verklaring onvoldoende concreet is.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd, niet kan worden bewezen. Verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de feiten 1 en 3 wel bewezen, en overweegt daartoe als volgt.
Feit 1 – handel in/bezit van cocaïne
Handel in 1 kilogram cocaïne – februari 2021
De rechtbank oordeelt dat kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander 1 kilogram cocaïne met de opdruk “ [naam] ” heeft verhandeld in februari 2021. Uit de Sky-chats in het dossier komt naar voren dat de overdracht van de cocaïne heeft plaatsgevonden, wat ook door verdachte is bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank is er dus wel sprake van een voltooid delict. Verdachte en medeverdachte hebben verklaard dat verdachte als enige bij deze deal betrokken was. Hij zou echter alleen als tussenpersoon betrokken zijn geweest. Hij zou niet bij de feitelijke overdracht betrokken zijn, maar heeft alleen koper en verkoper met elkaar in contact gebracht. Medeverdachte zou alleen een aantal berichten hebben doorgestuurd aan de koper. De rechtbank oordeelt echter dat uit het dossier wel degelijk blijkt dat verdachte en medeverdachte samen betrokken zijn geweest bij de verkoop van deze cocaïne en dat zij wel degelijk als medeplegers kunnen worden aangemerkt. De rechtbank overweegt hiertoe dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte en/of medeverdachte aanwezig zijn geweest bij de overdracht van de cocaïne in ruil voor geld. [ID naam 2] wordt namelijk nauwkeurig op de hoogte gehouden van het tijdstip van de overdracht en [ID naam 2] laat zelf weten te laat aan te komen. Later blijkt uit de chats dat te weinig betaald zou zijn, waarop de koper wordt aangesproken door [ID naam 2] . Sky-ID [ID naam 3] heeft kort daarvoor aan [ID naam 2] een foto gestuurd, waarop het tekort aan geld zichtbaar is. De verklaring van verdachte dat hij het geld niet zelf onder zich had, maar dat hij de foto met het getelde geld van een ander heeft ontvangen, is gelet op de vastgestelde aanwezigheid bij de overdracht niet aannemelijk. Nader onderzoek door de politie heeft ook niet bevestigd dat [ID naam 3] deze foto van een ander heeft ontvangen. Uit chats tussen verdachte en medeverdachte blijkt daarnaast dat medeverdachte niet enkel berichten van verdachte ongewijzigd heeft doorgestuurd. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van actieve bemoeienis van medeverdachte met de handel. Verdachte en medeverdachte overleggen en beslissen samen over wat er moet gebeuren. Dit blijkt uit berichten van verdachte naar medeverdachte zoals bijvoorbeeld: “wat wordt het plan”, “wil [koper] de [naam] nog” en “hij komt morgen toch”. Deze chats, hoewel het antwoord steeds niet leesbaar is, laten naar het oordeel van de rechtbank zien dat sprake is van meer dan het enkel integraal doorsturen van berichten die door verdachte zijn opgesteld. De rechtbank stelt dan ook vast dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte bij deze transactie Gelet op het voorgaande kan ook de opzet op zowel de samenwerking als de verwezenlijking van het grondfeit (de handel in verdovende middelen) worden vastgesteld. Omdat sprake is van een essentiële en substantiële rol bij het voltooien van het feit kan het medeplegen dus ook worden bewezen.
Voorhanden hebben 1,18 kilogram cocaïne
Het voorhanden hebben van 1,18 kilogram cocaïne in de woning is bewezen. Verdachte heeft dit feit bekend; hij zou de cocaïne één dag in huis hebben gehad. Anders dan de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat het medeplegen van dit feit kan niet worden bewezen. De cocaïne is aangetroffen in een lade in de woning van verdachte en medeverdachte. De cocaïne lag dan ook niet in het zicht. Dat de verklaring van medeverdachte dat zij niet wist dat de drugs in huis lagen en dat zij boos is op verdachte omdat ze in verband met haar zwangerschap hadden afgesproken dat dit niet meer voor zou komen, juist is, is dan ook niet te uit te sluiten. De opzet bij medeverdachte op de aanwezigheid van de cocaïne kan dan ook niet worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat er cocaïne in huis lag. Hierbij speelt ook mee dat de cocaïne is aangetroffen ongeveer vier maanden na het laatste (en enige) bewezen feit omtrent de handel in cocaïne. Uit het dossier blijkt daarom niet dat medeverdachte erop bedacht had moeten zijn dat er cocaïne in huis lag.
Overige onder feit 1 tenlastegelegde gedragingen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de overige onder dit feit tenlastegelegde gedragingen niet kunnen worden bewezen. Daarom zal de rechtbank verdachte hiervan partieel vrijspreken.
Feit 3 - witwassen
€ 27.360,-
De rechtbank acht (anders dan de verdediging) dat is bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte € 27.360,00 heeft witgewassen. De kilogram cocaïne waarvan het medeplegen van het verhandelen bewezen is, is voor dit bedrag verkocht. Zoals hiervoor al geoordeeld is bewezen dat de gebruiker van Sky-ID [ID naam 2] (verdachte en/of medeverdachte) bij de overdracht van de cocaïne aanwezig is geweest en is aannemelijk dat het geld toen in ontvangst is genomen. Er was kennelijk te weinig betaald door de koper en ook de foto van het geld en de rekenmachine en het chatgesprek daarover wijzen erop dat verdachten het geld in hun bezit hadden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachten dit geldbedrag samen verworven en voorhanden gehad,, terwijl verdachte wist dat dit van eigen misdrijf afkomstig was. Op basis van het dossier is niet voldoende aannemelijk geworden dat andere verhullingshandelingen hebben plaatsgevonden. Daarom zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
€ 7.539,50
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a en b Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De rechtbank stelt vast dat niet bewezen kan worden dat het contante geldbedrag van € 7.539,50 dat is aangetroffen in de woning, afkomstig is uit een bepaald, concreet aan te duiden misdrijf. De omstandigheid dat een dergelijk geldbedrag contant in een woning voorhanden is, terwijl de bewoners zich hebben beziggehouden met handel in wapens en/of drugs, rechtvaardigt echter wel een witwasvermoeden. Hierbij komt nog dat van verdachte en medeverdachte een gering legaal inkomen bekend is, zodat ook daarin geen verklaring kan worden gevonden voor de aanwezigheid van een dergelijk contant geldbedrag in de woning. Dit witwasvermoeden maakt dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor der herkomst van het geld. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte hierover heeft gegeven, het witwasvermoeden niet ontzenuwd. Verdachte heeft naar voren gebracht dat hij geld heeft geleend van een vriend. Welke vriend dit precies is, heeft hij echter niet willen specificeren. Deze verklaring acht de rechtbank onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. De verdediging heeft verder naar voren gebracht dat ten aanzien van € 1.000,- van het voornoemde bedrag niet bewezen kan worden dat dit is witgewassen, omdat medeverdachte haar bed voor dit bedrag heeft verkocht. De rechtbank oordeelt echter dat deze verklaring onvoldoende is onderbouwd en dat daarnaast sprake is van vermenging, wat maakt dat ten aanzien van al het aangetroffen contante geld witwassen bewezen kan worden verklaard. Al met al oordeelt de rechtbank dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is. Een en ander in samenhang bezien oordeelt de rechtbank dat het niet anders kan dan dat verdachte ook wist dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig was.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank voorts dat ook medeplegen kan worden bewezen, nu verdachte en medeverdachte dit geld tezamen voorhanden hebben gehad en nauwe en bewuste samenwerking kan worden vastgesteld. Ook het opzet op zowel de samenwerking als het verwezenlijken van het grondfeit kan worden bewezen.
Overige onder feit 3 tenlastegelegde gedragingen
Dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen, acht de rechtbank niet bewezen. Het totaalbedrag bestaat immers uit slechts twee componenten (geld verdiend met de verkoop van 1 kilogram cocaïne en contant geld in de woning). Tussen de verkoop van de cocaïne en het aantreffen van het contante geld zat circa 5 maanden tijd. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarnaast van oordeel dat de overige ten laste gelegde (verhullings)handelingen ook niet kunnen worden bewezen. Van deze onderdelen zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 14 februari 2021 tot en met 20 juli 2021 te Amstelveen, althans in Nederland,
opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad,
* (in de periode van 14 februari 2021 tot en met 24 februari 2021) tezamen en in vereniging met een ander 1 blok (ongeveer 1 kilogram) van een materiaal bevattende cocaïne
en opzettelijk aanwezig heeft gehad
* (op 20 juli 2021) 1,18 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne (aangetroffen in de woning aan de [adres 1] );
ten aanzien van feit 3:
omstreeks 24 februari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
* een geldbedrag van
- 27.360,- euro
heeft verworven en voorhanden gehad terwijl verdachte en zijn mededader, wisten dat bovenomschreven geldbedrag – onmiddellijk – afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
en
op 20 juli 2021 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, een
* een contant geldbedrag van
- 7.539,50 euro,
heeft verworven en voorhanden gehad terwijl verdachte en zijn mededader, wisten dat bovenomschreven geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de straf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank gevraagd om een straf op te leggen die lager is dan de officier van justitie heeft geëist. Dit gezien de omstandigheid dat de verdediging voor een aantal tenlastegelegde handelingen vrijspraak heeft bepleit en daarnaast vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft spijt betuigd van zijn handelen en wordt daarnaast binnenkort vader. Ook heeft de verdediging bepleit dat bij een veroordeling voor witwassen, rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat sprake is van witwassen uit eigen misdrijf en de omstandigheid dat de straf grotendeels ook al is verdisconteerd in de strafmaat voor het bezit en verkopen van drugs.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) de verkoop van 1 kilogram cocaïne en het bezit van 1,18 kilogram cocaïne. Daarnaast heeft hij, tezamen met medeverdachte, bijna € 35.000,- witgewassen. De handel in cocaïne vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en heeft een ontwrichtende invloed op de samenleving. Het op de markt brengen van cocaïne vormt daarnaast een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en bevordert de toename van criminaliteit. Witwassen vormt daarnaast een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 21 oktober 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van de reclassering van 22 oktober 2021. Omdat verdachte zich ten tijde van het gesprek met de reclassering op zijn zwijgrecht beriep, heeft de reclassering geen delictanalyse kunnen opstellen en verbanden kunnen leggen tussen criminogene factoren en de delicten. Uit onderzoek komt wel naar voren dat een gebrek aan dagbesteding en inkomen en het bestaan van schulden risicofactoren vormen voor recidive. De relatie met zijn vriendin en het kind dat op komst is lijken beschermende factoren te vormen. Daarnaast is sprake van een steunend familiair netwerk. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan het vinden van dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank zich gebaseerd op hetgeen in soortgelijke zaken wordt opgelegd en op de oriëntatiepunten voor strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De rechtbank weegt strafverzwarend mee dat verdachte het grootste deel van de bewezenverklaarde feiten tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd. Er lijkt ook sprake te zijn geweest van enige mate van professionaliteit, gelet op het gebruik van de SKY-telefoons. Aan de handel drugs door verdachte is alleen door ingrijpen van de politie een eind gekomen. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat het grootste deel van het bewezenverklaarde met betrekking tot witwassen, bestaat uit eenvoudig witwassen, waar een aanzienlijk lagere maximale straf op staat dan op ‘gewoon’ witwassen. Ook in het voordeel van verdachte spreekt dat hij enige openheid van zaken heeft gegeven, spijt heeft betuigd en niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aangezien de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, zal de rechtbank een langere voorwaardelijke straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte binnenkort vader wordt en dat het voor de hechting van het kind belangrijk is dat zijn/haar vader niet in detentie zit. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf worden de bijzondere voorwaarden verbonden die de reclassering heeft geadviseerd, zoals hiervoor is weergegeven.

8.Beslag

Onder verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen, zoals vermeld op de als bijlage aan dit vonnis gehechte beslaglijst. De rechtbank komt ten aanzien van die inbeslaggenomen voorwerpen tot het volgende oordeel.
8.1.
Teruggave aan verdachte
De op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde telefoons behoren aan verdachte toe. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat deze voorwerpen niet in aanmerking komen voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. Daarom gelast de rechtbank dat deze aan verdachte worden teruggegeven.
8.2.
Verbeurdverklaring
De op de beslaglijst onder 6 tot en met 9 genoemde geldbedragen behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot deze voorwerpen het onder feit 3 (witwassen) bewezen geachte is begaan, worden deze verbeurdverklaard.
8.3.
Onttrekking aan het verkeer
De op de beslaglijst onder 3 tot en met 5 en de onder 10 tot en met 28 genoemde voorwerpen behoren aan verdachte toe. Dit betreft tokens, verpakkingsmateriaal van de cocaïne en verdovende middelen. Nu met betrekking tot de op de beslaglijst onder 5 en 10 genoemde voorwerpen het onder feit 1 (Opiumwetfeiten) bewezen geachte is begaan, en de overige van deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en al deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 420bis en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder de feiten 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van eenvoudig witwassen
en
medeplegen van witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] en zich blijft melden en meewerkt aan toezicht en begeleiding door de reclassering, zo lang de reclassering dat nodig acht;
- meewerkt aan een traject gericht op dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk, zolang de reclassering dit nodig acht;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt dat hij meewerkt aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen; veroordeelde geeft de reclassering hierbij inzicht in zijn financiën en schulden.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelast de teruggave aan [verdachte]van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen.
Verklaart verbeurdde op de beslaglijst onder 6 tot en met 9 genoemde voorwerpen.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde op de beslaglijst onder 3 tot en met 5 en de onder 10 tot en met 28 genoemde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. J. Knol en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2021.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...] .