ECLI:NL:RBAMS:2021:6892

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
13/169734-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van vuurwapens, cocaïnehandel en witwassen door verdachte

Op 26 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verkopen van vuurwapens, het proberen te verkopen van een ander vuurwapen, de verkoop van cocaïne en het witwassen van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verkoop van een Walther P22 met geluidsdemper en munitie, evenals de poging tot verkoop van een Glock 17. Daarnaast is bewezen dat de verdachte samen met een medeverdachte 1 kilogram cocaïne heeft verhandeld en dat zij in totaal ongeveer € 38.000,- heeft gewitgewassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere beschuldigingen, waaronder de verkoop van andere vuurwapens en de verkoop van 10 kilogram cannabis. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 21 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder haar zwangerschap.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/169734-21 (Promis)
Datum uitspraak: 26 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
thans gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. U.A.E. Weitzel en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. S. Plas naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd, zoals gewijzigd ter terechtzitting van 12 november 2021, dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan (het medeplegen van)
1. handel in, dan wel bezit van verschillende vuurwapens, een geluiddemper en munitie in de periode van 16 juni 2020 tot en met 8 maart 2021; subsidiair een poging daartoe;
2. handel in, dan wel bezit van in totaal ongeveer 21 kilogram cocaïne en 2 hoeveelheden methamfetamine in de periode van 16 juni 2020 tot en met 20 juli 2021;
3. handel in, dan wel bezit van in totaal ongeveer 12,5 kilogram hasj in de periode van 16 juni 2020 tot en met 8 maart 2021;
4. witwassen van € 129.599,50 en een Volkswagen Polo in de periode van 16 juni 2020 tot en met 20 juli 2021.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Geldigheid van de dagvaarding

3.1.
Preliminair verweer van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard. Dit verweer betreft twee onderdelen van feit 1, verdachte wordt namelijk verdacht het volgende voorhanden te hebben gehad dan wel (kort gezegd) te hebben verhandeld:
* een of meer (vuur) wapen(s) van categorie II en/of categorie III
en
* (telkens) (bij voornoemd(e) wapen(s) behorende) een of meerdere stuk(s) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie.
Voor de verdediging is niet duidelijk welke wapens en/of munitie worden bedoeld. Aan de hand van het dossier wordt dit ook niet duidelijk. Deze onderdelen van de tenlastelegging zijn dan ook onvoldoende specifiek. Gelet op artikel 261 Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) moet de tenlastelegging daarom ten aanzien van deze onderdelen partieel nietig worden verklaard.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer vooralsnog verworpen moet worden. De tenlastelegging is op deze manier opgesteld om als vangnet te dienen voor andere strafbare handelingen, voor het geval verdachte ter zitting nog gaat verklaren over wapens en munitie die nog niet expliciet in de tenlastelegging zijn opgenomen. Als een dergelijke verklaring uitblijft, verzet het Openbaar Ministerie zich er niet tegen dat de rechtbank de dagvaarding partieel nietig verklaart.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de dagvaarding partieel nietig is met betrekking tot het volgende onderdeel:
* een of meer (vuur) wapen(s) van categorie II en/of categorie III.
Zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, is onvoldoende duidelijk welke wapens bedoeld worden. Dit onderdeel is onvoldoende specifiek en voldoet dan ook niet aan de in artikel 261 Sv gestelde eisen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging ten aanzien van het volgende onderdeel van de tenlastelegging:
* (telkens) (bij voornoemd(e) wapen(s) behorende) een of meerdere stuk(s) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie.
In dit onderdeel wordt verwezen naar de wapens die daarvoor in de tenlastelegging nader zijn gespecificeerd. Daarom moet voor de verdediging ten aanzien van dit onderdeel wel voldoende duidelijk zijn geweest welke munitie is bedoeld.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
In een ander strafrechtelijk onderzoek, genaamd Argus, wordt onderzoek gedaan naar de gebruikers van cryptocommunicatie via de aanbieder SkyECC (hierna Sky). Door in deze berichten te zoeken op het zoekwoord “ijzers” zijn berichten gevonden van Sky-ID [ID naam 1] (hierna [ID naam 1] ). Uit deze berichten blijkt dat [ID naam 1] zich bezighield met handel in vuurwapens. Eén van de contacten van [ID naam 1] is [ID naam 2] (hierna [ID naam 2] ), wiens berichten vervolgens ook zijn onderzocht. Het beeld is ontstaan dat [ID naam 2] zich bezighield met witwassen en de handel in vuurwapens en verdovende middelen. Deze bevindingen hebben geleid tot de start van onderhavig onderzoek, genaamd Panagia, waarin verdachte als gebruiker van [ID naam 2] is geïdentificeerd. Sky-ID [ID naam 3] (hierna [ID naam 3] ) is in dit onderzoek in verband gebracht met [ID naam 2] . Medeverdachte [medeverdachte] , de vriend van verdachte, is als gebruiker van [ID naam 3] geïdentificeerd. Er zijn in dit onderzoek geen wapens of munitie aangetroffen door de politie. In de woning van verdachten is wel 1,18 kilogram cocaïne en € 7.539,50 euro contant geld gevonden.
Verklaringen verdachte en medeverdachte [medeverdachte]
Verdachte heeft bekend dat het klopt dat zij gebruik heeft gemaakt van Sky-ID [ID naam 2] en dat zij zich ook heeft beziggehouden met de handel in vuurwapens. Hierin fungeerde ze als tussenpersoon. Verdachte heeft bekend dat zij de Walther P22 met geluidsdemper en munitie heeft verkocht en dat zij de Glock 17 heeft geprobeerd te verkopen, maar dat die deal uiteindelijk niet is doorgegaan. De andere wapens die in de tenlastelegging zijn opgenomen, heeft zij niet verkocht of geprobeerd te verkopen. In sommige gevallen kreeg ze alleen een foto van iemand, die ze weer naar anderen heeft doorgestuurd.
Verdachte heeft verklaard dat zij niet betrokken is geweest bij de handel in drugs. De Sky-telefoon lag bij haar en medeverdachte in huis en medeverdachte heeft ook van deze telefoon gebruikgemaakt. Tot 13 december 2020 had medeverdachte nog geen eigen Sky-telefoon (uit het dossier blijkt dat Sky-ID [ID naam 3] van medeverdachte op 13 december 2020 is geactiveerd) en de contacten waren al gelegd via Sky-ID [ID naam 2] . Als medeverdachte niet thuis was, vroeg hij verdachte soms om berichten door te sturen naar bijvoorbeeld een koper van cocaïne. Verdachte stuurde deze berichten dan door, maar verder heeft zij niets met deze handel te maken. Verdachte verklaart niet te hebben geweten van de 1,18 kilogram cocaïne die in hun woning is aangetroffen.
Ten aanzien van de herkomst van het geld dat is aangetroffen in de woning, heeft verdachte verklaard dat zij als sekswerker heeft gewerkt, waarmee zij veel contant geld heeft verdiend. Daarnaast is zij bij medeverdachte ingetrokken, reden waarom ze haar inboedel heeft verkocht via Marktplaats. Ook daar heeft zij geld mee verdiend.
De medeverdachte bevestigt het verhaal van verdachte. Hij verklaart net als verdachte dat hij degene was die zich heeft beziggehouden met de handel in drugs. Verdachte was hier niet bij betrokken. Hij heeft ook bevestigd dat hij de 1,18 kilogram cocaïne in huis heeft bewaard en dat verdachte hier niets van wist.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten (in ieder geval voor een deel) kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 kan – gelet op het dossier en de bekennende verklaring van verdachte – worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verkoop en het voorhanden hebben van een Walther P22 met geluidsdemper en munitie en een poging tot verkoop van een Glock 17.
Ten aanzien van feit 2 kan het medeplegen van de verkoop van 2 kilogram cocaïne bewezen worden, namelijk een blok van 1 kilogram in november 2020 en een blok van 1 kilogram met opdruk “ [naam] ” in februari 2021. Dat het eerstgenoemde blok is verkocht blijkt uit de chats tussen [ID naam 2] en SKY-ID [ID naam 4] (hierna: [ID naam 4] ) in het dossier. De verklaring van verdachte dat niet zij, maar medeverdachte als enige betrokken was bij deze deal, is ongeloofwaardig. Voordat verdachte naar eigen zeggen een relatie kreeg met medeverdachte, had zij namelijk al contacten die geïnteresseerd waren in cocaïne. Met betrekking tot het tweede blok blijkt uit het dossier dat verdachte en medeverdachte samenwerkten bij de deal. Medeverdachte had op dat moment een eigen Sky-telefoon, en communiceerde met verdachte over de deal met de koper van het blok (wederom [ID naam 4] ).
Ook het medeplegen van het voorhanden hebben van 1,18 kilogram cocaïne in de woning van verdachte en medeverdachte in Amstelveen kan worden bewezen. Verdachte ontkent te hebben geweten dat dit in de woning lag, maar dat is niet aannemelijk. Het blok cocaïne lag in een ladekastje in de woonkamer en bevond zich dan ook in de machtssfeer van verdachte. Naar algemene ervaringsregels mag worden aangenomen dat hoofdbewoners bekend zijn met de aanwezigheid van de zich in die woning bevindende voorwerpen. Wetenschap (al is het in de zin van voorwaardelijk opzet) en beschikkingsmacht kunnen dan ook worden aangenomen.
Verder kan op basis van het dossier worden bewezen dat verdachte 10 kilogram cannabis heeft verkocht (feit 3). Ook voor dit feit geldt dat niet aannemelijk is dat niet verdachte, maar medeverdachte degene was die bij deze deal betrokken was.
Ten slotte kan worden bewezen dat verdachte in totaal € 122.549,50 heeft witgewassen (feit 4). Dit bedrag bestaat ten eerste uit het geld dat gemoeid was met de verkoop van de Walther P22, de verkoop van 2 kilogram cocaïne en de 10 kilogram cannabis. De bedragen die hiervoor zijn betaald, heeft verdachte voorhanden gehad en verhuld door de transacties via encrypted telefoons te laten plaatsvinden. Ten aanzien hiervan kan witwassen van geld verkregen uit eigen misdrijf worden bewezen. Ten tweede bestaat dit bedrag uit het aangetroffen contant geld in de woning. Hiervoor geldt dat er sprake is van een witwasvermoeden want verdachten hadden een laag inkomen en zij hebben zich bezig gehouden met de handel in wapens en drugs. Verdachte heeft geen voldoende concrete en verifieerbare verklaring gegeven voor de herkomst van dit geld. Ten aanzien van dit geld kan dan ook gewoon witwassen worden bewezen.
De overige verdenkingen zoals opgenomen in de tenlastelegging kunnen niet worden bewezen. Verdachte dient daarvan dan ook te worden vrijgesproken.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de verdenkingen waarvoor de officier van justitie partieel vrijspraak heeft gevraagd, niet kunnen worden bewezen. Ook de verdediging vraagt daarom vrijspraak voor die onderdelen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met betrekking tot de bewezenverklaring van de verkoop van de Walther P22 en de poging tot verkoop van de Glock 17.
Ten aanzien van feit 2 stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verkoop van een blok cocaïne in november 2020 niet kan worden bewezen. Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte degene is die de deal heeft gesloten en medeverdachte heeft dit ook bekend. Verdachte en medeverdachte hebben allebei gebruikgemaakt van dezelfde telefoon, en welke berichten door wie verstuurd zijn, is dan ook niet vast te stellen. Daar komt bij dat van het chatgesprek tussen [ID naam 2] en [ID naam 4] alleen de berichten te lezen zijn die door [ID naam 4] zijn verzonden.
Ook de verkoop van het blok cocaïne met opdruk “ [naam] ” kan niet worden bewezen, daarom dient verdachte ook van dit feit te worden vrijgesproken. Weliswaar blijkt uit de chats dat daadwerkelijk een blok cocaïne is verkocht, maar verdachte kan voor dit feit niet als (mede)pleger worden aangemerkt. Verdachte heeft verklaard dat zij alleen berichten heeft doorgestuurd aan de koper, die zij van medeverdachte door moest sturen. Medeverdachte heeft ook verklaard dat hij als enige betrokken is geweest bij deze verkoop. Het doorsturen van berichten is niet voldoende om verdachte als medepleger aan te merken. Dat er in de chats wordt gesproken over ‘we’ en ‘you guys’ wijst niet per definitie naar verdachte maar kan ook betrekking hebben op andere betrokkenen.
Het voorhanden hebben van 1,18 kilogram cocaïne in de woning kan ook niet worden bewezen. Daarom dient verdachte ook hiervan te worden vrijgesproken. Verdachte wist niet dat deze cocaïne in de woning lag en heeft verklaard dat zij boos is op medeverdachte vanwege de aanwezigheid van dit blok. De cocaïne lag in een kast opgeborgen en dus niet in het zicht. Omdat verdachte zwanger is, had zij met medeverdachte afgesproken dat zij “dit” niet meer zouden doen en in ieder geval geen cocaïne meer in huis zouden bewaren. Uit chatberichten volgt dat drugs ook vaak elders lag opgeslagen. In het dossier is geen bewijs aanwezig op basis waarvan de wetenschap van verdachte kan worden vastgesteld. Ook wetenschap in de zin van voorwaardelijk opzet kan gezien het voorgaande niet worden vastgesteld.
De handel, dan wel het bezit van de 10 kilogram hennep (feit 3) kan ook niet worden bewezen, reden waarom verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. In de periode dat de deal plaatsvond, had de medeverdachte nog geen Sky-telefoon. Medeverdachte verklaart voorts dat hij degene is die de deal heeft gesloten, en verdachte verklaart dit ook. Al met al kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte degene is die de berichten heeft gestuurd en betrokken is geweest bij de verkoop.
Verdachte moet ook worden vrijgesproken van de witwasverdenkingen, voor zover deze betrekking hebben op de verkoop van verdovende middelen waarvoor de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Dit betreft de geldbedragen van € 33.500,-, € 51.000,- en € 27.360,-. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het bedrag dat gemoeid was met de verkoop van de Walther P22 (€ 3.150,-). Ten aanzien van het geldbedrag dat in de woning is aangetroffen (€ 7.539,50), dient in ieder geval vrijspraak te volgen voor € 1.000,-, aangezien is gebleken dat verdachte haar bed voor dit bedrag heeft verkocht en dit gedeelte van het bedrag dus een legale herkomst heeft.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 3 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank acht de feiten 1, 2 en 4 wel bewezen, maar niet met betrekking tot alle onderdelen. De rechtbank zal verdachte daarom van een aantal onderdelen vrijspreken. Zij overweegt daartoe als volgt.
Feit 1 – handel in vuurwapens
Walther P22 en Glock 17
Op grond van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben en verhandelen van een Walther P22 met een bijbehorende geluidsdemper en munitie, alsmede aan het medeplegen van het voorhanden hebben en de poging tot verkoop van een Glock 17. Dat verdachte tezamen en in vereniging gehandeld heeft, volgt uit de omstandigheid dat zij als tussenpersoon handelde. Zij heeft kopers en verkopers op een actieve manier samengebracht, wat maakt dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking met deze partijen bij het plegen van deze feiten. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan ook het opzet op zowel deze samenwerking als de verwezenlijking van het feit worden bewezen.
Overige onder feit 1 tenlastegelegde gedragingen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de overige onder dit feit tenlastegelegde gedragingen niet kunnen worden bewezen. Daarom zal de rechtbank verdachte hiervan partieel vrijspreken.
Feit 2 – handel in/bezit van cocaïne
Handel in 1 kilogram cocaïne – februari 2021
De rechtbank oordeelt dat kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander 1 kilogram cocaïne met de opdruk “ [naam] ” heeft verhandeld in februari 2021. Uit de Sky-chats in het dossier komt naar voren dat de overdracht van de cocaïne heeft plaatsgevonden, wat ook door medeverdachte is bevestigd. Verdachte en medeverdachte hebben echter verklaard dat medeverdachte degene is die bij deze deal betrokken was. Verdachte zou alleen als tussenpersoon betrokken zijn geweest. Zij zou niet bij de feitelijke overdracht betrokken zijn, maar heeft alleen koper en verkoper met elkaar in contact gebracht. Verdachte zou alleen een aantal berichten hebben doorgestuurd aan de koper. De rechtbank oordeelt echter dat uit het dossier wel degelijk blijkt dat verdachte en medeverdachte samen betrokken zijn geweest bij de verkoop van deze cocaïne en dat zij wel degelijk als medeplegers kunnen worden aangemerkt. De rechtbank overweegt hiertoe dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte en/of medeverdachte aanwezig zijn geweest bij de overdracht van de cocaïne in ruil voor geld. [ID naam 2] wordt namelijk nauwkeurig op de hoogte gehouden van het tijdstip van de overdracht en [ID naam 2] laat zelf weten te laat aan te komen. Later blijkt uit de chats dat te weinig betaald zou zijn, waarop de koper wordt aangesproken door [ID naam 2] . Sky-ID [ID naam 3] heeft kort daarvoor aan [ID naam 2] een foto gestuurd, waarop het tekort aan geld zichtbaar is. De verklaring van de medeverdachte dat hij het geld niet zelf onder zich had, maar dat hij de foto met het getelde geld van weer een ander heeft ontvangen, is gelet op de vastgestelde aanwezigheid bij de overdracht niet aannemelijk. Nader onderzoek door de politie heeft ook niet bevestigd dat [ID naam 3] deze foto van een ander heeft ontvangen. Uit chats tussen verdachte en medeverdachte blijkt daarnaast dat verdachte niet enkel berichten van medeverdachte ongewijzigd heeft doorgestuurd. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van actieve bemoeienis van verdachte met de handel. Verdachte en medeverdachte overleggen en beslissen samen over wat er moet gebeuren. Dit blijkt uit berichten van medeverdachte naar verdachte zoals bijvoorbeeld: “wat wordt het plan”, “wil [koper] de [naam] nog” en “hij komt morgen toch”. Deze chats, hoewel het antwoord steeds niet leesbaar is, laten naar het oordeel van de rechtbank zien dat sprake is van meer dan het enkel integraal doorsturen van berichten die door medeverdachte zijn opgesteld. De rechtbank stelt dan ook vast dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte bij deze transactie. Gelet op het voorgaande kan ook de opzet op zowel de samenwerking als de verwezenlijking van het grondfeit (de handel in verdovende middelen) worden vastgesteld. Omdat sprake is van meer dan een essentiële en substantiële rol bij het voltooien van het feit kan het medeplegen dus ook worden bewezen.
Handel in 1 kilogram cocaïne – november 2020
Anders dan de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat de verkoop van 1 kilogram cocaïne in november 2020 niet kan worden bewezen. Uit het dossier volgt dat een transactie heeft plaatsgevonden, maar op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte bij deze verkoop betrokken is geweest. Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte de telefoon met Sky-ID [ID naam 2] ook gebruikte en dat zij niets met deze verkoop te maken heeft. Medeverdachte heeft bekend bij deze verkoop betrokken zijn geweest en heeft verklaard dat verdachte hier niet bij betrokken was. Daarnaast blijkt uit het dossier dat het Sky-ID [ID naam 3] van medeverdachte pas vanaf 13 december 2020 in gebruik is genomen. Dit steunt de verklaring van verdachte en medeverdachte dat medeverdachte op het moment van deze deal nog geen eigen Sky-telefoon had. Op basis van het dossier kan de juistheid van de verklaringen van verdachte en medeverdachte daarom niet worden uitgesloten. Al met al is in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig dat verdachte daadwerkelijk als medepleger betrokken is geweest bij de verkoop van de kilogram cocaïne in november 2020. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Voorhanden hebben 1,18 kilogram cocaïne
Evenmin acht de rechtbank bewezen dat verdachte 1,18 kilogram cocaïne voorhanden heeft gehad op 20 juli 2021. De cocaïne is aangetroffen in een lade in de woning van verdachte en medeverdachte. De cocaïne lag dan ook niet in het zicht. Medeverdachte heeft verklaard dat de cocaïne nog maar één dag in huis lag. Dat de verklaring van verdachte dat zij niet wist dat de drugs in huis lagen en dat zij boos is op medeverdachte omdat ze in verband met haar zwangerschap hadden afgesproken dat dit niet meer voor zou komen juist is, is dan ook niet te uit te sluiten. De opzet bij verdachte op de aanwezigheid van de cocaïne kan ook niet worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank oordeelt dat ook niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat er cocaïne in huis lag. Hierbij speelt ook mee dat de cocaïne is aangetroffen ongeveer vier maanden na het laatste (en enige) bewezen feit omtrent de handel in cocaïne. Uit het dossier blijkt daarom niet dat verdachte erop bedacht had moeten zijn dat er cocaïne in huis lag.
Overige onder feit 2 tenlastegelegde gedragingen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de overige onder dit feit tenlastegelegde gedragingen niet kunnen worden bewezen. Daarom zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 3 – handel in cannabis
10 kilogram cannabis – november/december 2020
Het verhandelen van 10 kilogram cannabis tussen 30 november 2020 en 3 december 2020 kan ook niet worden bewezen. Ten aanzien van dit feit geldt hetzelfde als hiervoor ten aanzien van het verkopen van 1 kilogram cocaïne in november 2020 is overwogen. Zowel verdachte als medeverdachte heeft verklaard dat alleen medeverdachte bij deze verkoop betrokken is geweest en dat verdachte hier niets mee te maken had. Op basis van het dossier kan de juistheid van deze verklaringen niet worden uitgesloten en kan de betrokkenheid van verdachte niet worden vastgesteld.
Overige onder feit 3 tenlastegelegde gedragingen
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ook de overige onder dit feit tenlastegelegde gedragingen niet kunnen worden bewezen. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 3.
Feit 4 – witwassen
€ 3.150,00,-
De rechtbank oordeelt dat kan worden bewezen dat verdachte € 3.150,00 heeft witgewassen, door dit bedrag te verwerven en voorhanden te hebben. Het geld is afkomstig uit eigen misdrijf, namelijk uit de verkoop van de Walther P22. Verdachte heeft verklaard dat zij de Walther P22, zoals onder feit 1 is bewezen, heeft verkocht voor dit bedrag. Op grond hiervan kan worden vastgesteld dat zij dit geld heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl zij wist dat dit afkomstig was uit eigen misdrijf. Dat bij dat witwassen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen, is niet vast komen te staan. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het medeplegen van dit feit.
€ 27.360,-
Daarnaast vindt de rechtbank (anders dan de verdediging) dat kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte € 27.360,- heeft witgewassen. De kilogram cocaïne waarvan het medeplegen van het verhandelen in februari 2021 bewezen is, is voor dit bedrag verkocht. Zoals hiervoor al geoordeeld is bewezen dat de gebruiker van Sky-ID [ID naam 2] (verdachte en/of medeverdachte) bij de overdracht van de cocaïne aanwezig is geweest en is aannemelijk dat het geld toen in ontvangst is genomen. Er was kennelijk te weinig betaald door de koper en ook de foto van het geld en de rekenmachine en het chatgesprek daarover wijzen erop dat verdachten het geld in hun bezit hadden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachten dit geldbedrag samen verworven en voorhanden gehad, terwijl verdachte wist dat dit van eigen misdrijf afkomstig was. Op basis van het dossier is niet voldoende aannemelijk geworden dat andere verhullingshandelingen hebben plaatsgevonden. Daarom zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
€ 7.539,50
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a en b Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal dan moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De rechtbank stelt vast dat niet bewezen kan worden dat het contante geldbedrag van € 7.539,50 dat is aangetroffen in de woning, afkomstig is uit een bepaald, concreet aan te duiden misdrijf. De omstandigheid dat een dergelijk geldbedrag contant in een woning voorhanden is, terwijl de bewoners zich hebben beziggehouden met handel in wapens en/of drugs, rechtvaardigt echter wel een witwasvermoeden. Hierbij komt nog dat van verdachte en medeverdachte een gering legaal inkomen bekend is, zodat ook daarin geen verklaring kan worden gevonden voor de aanwezigheid van een dergelijk contant geldbedrag in de woning. Dit witwasvermoeden maakt dat van de verdachte mag worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte hierover heeft gegeven, het witwasvermoeden niet ontzenuwd. Verdachte heeft verklaard dat zij als escort heeft gewerkt en hiermee veel contant geld heeft verdiend. Dit volgt echter niet uit de opgevraagde stukken omtrent het inkomen van verdachte en is ook niet anderszins te verifiëren. De verdediging heeft voorts naar voren gebracht dat ten aanzien van € 1.000,- niet bewezen kan worden dat verdachte dit heeft witgewassen, omdat zij kan aantonen dat zij haar bed voor dit bedrag heeft verkocht. De rechtbank oordeelt echter dat deze verklaring onvoldoende is onderbouwd en dat daarnaast sprake is van vermenging, wat maakt dat ten aanzien van al het aangetroffen contante geld witwassen bewezen kan worden verklaard. Medeverdachte heeft naar voren gebracht dat hij geld heeft geleend van een vriend. Welke vriend dit precies is, heeft hij echter niet willen specificeren. Deze verklaring acht de rechtbank onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. Al met al oordeelt de rechtbank dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is. Een en ander in samenhang bezien oordeelt de rechtbank dat het niet anders kan dan dat verdachte ook wist dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig was.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank voorts dat ook medeplegen kan worden bewezen, nu verdachte en medeverdachte dit geld tezamen voorhanden hebben gehad en nauwe en bewuste samenwerking kan worden vastgesteld. Ook het opzet op zowel de samenwerking als het verwezenlijken van het grondfeit kan worden bewezen.
Overige onder feit 4 tenlastegelegde gedragingen
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het witwassen van geldbedragen die zouden zijn verdiend met transacties in wapens of drugs maar waarvan verdachte wordt vrijgesproken. Van die geldbedragen staat immers niet vast dat verdachte die voorhanden heeft gehad. Dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen, acht de rechtbank evenmin bewezen. Het totaalbedrag bestaat immers uit slechts drie componenten (geld verdiend met verkoop Walther P22, 1 kilogram cocaïne en contant geld in de woning) die zijn verworven of voorhanden gehad in een periode van meer dan een jaar.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank ten slotte van oordeel dat de overige ten laste gelegde gedragingen ook niet kunnen worden bewezen. Van deze onderdelen zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
in of omstreeks de periode van 30 juni 2020 tot en met 16 juli 2020 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
* een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Walther, type P22, kaliber .22 Long Rifle of 9mm Pak, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en
* een wapen van categorie I, onder 3, van de Wet wapens en munitie, te weten een geluiddemper voor een (te weten bovengenoemde Walther P22) vuurwapen, en
* bij voornoemd wapen behorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie,
voorhanden heeft gehad en heeft verhandeld;
en,
in of omstreeks de periode van 3 augustus 2020 tot en met 6 augustus 2020 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
* een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, type 17 (Gen 4), kaliber 9x19mm (synoniem 9mm Luger), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
en
in of omstreeks de periode van 3 augustus 2020 tot en met 6 augustus 2020 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
* een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, type 17 (Gen 4), kaliber 9x19mm (synoniem 9mm Luger), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool,
voorhanden te hebben en te verhandelen,
- voornoemd goed te koop heeft aangeboden en
- met betrekking tot voornoemd goed een prijs is overeengekomen en
- met betrekking tot voornoemd goed een tijdstip en locatie voor een overdracht is overeengekomen en
- voornoemd goed heeft laten overdragen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2:
in of omstreeks de periode van 14 februari 2021 tot en met 24 februari 2021 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad,
* 1 stuks ‘ [naam] ’ – een materiaal bevattende cocaïne;
ten aanzien van feit 4:
in de periode van 30 juni 2020 tot en met 16 juli 2020 in Nederland,
* een geldbedrag van
- 3.150,- euro
heeft verworven en voorhanden gehad terwijl zij wist dat bovenomschreven geldbedrag – onmiddellijk – afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
en
omstreeks 24 februari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
* een geldbedrag van
- 27.360,- euro
heeft verworven en voorhanden gehad terwijl verdachte en haar mededader, wisten dat bovenomschreven geldbedrag – onmiddellijk – afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
en
op 20 juli 2021 te Amstelveen , tezamen en in vereniging met een ander, een
* een contant geldbedrag van
- 7.539,50 euro,
heeft verworven en voorhanden gehad terwijl verdachte en haar mededader, wisten dat bovenomschreven geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de straf moet een meldplicht bij de reclassering worden verbonden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om een gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijk deel niet meer zal zijn dan 9 maanden. Dit omdat de verdediging voor een aantal onderdelen van de tenlastelegging vrijspraak heeft bepleit. Daarnaast is verdachte zwanger en is zij uitgerekend in januari 2022. Ze zal bij oplegging van deze straf moeten bevallen in detentie. In de Penitentiaire Inrichting waar zij nu zit, mag zij haar kind 3 maanden bij zich houden. Bij een straf zoals voorgesteld, komt verdachte vrij voordat haar kind bij haar zal worden weggehaald. Dit komt de hechting van het kind ten goede. Daarnaast vraagt de verdediging de rechtbank om rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte first offender is, dat zij een bekennende verklaring heeft afgelegd en dat zij bereid is om zich aan de meldplicht te houden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) de verkoop van een vuurwapen met demper en munitie, het proberen te verkopen van een ander vuurwapen en het verkopen van 1 kilogram cocaïne. Daarnaast heeft zij, grotendeels tezamen met medeverdachte, ongeveer € 38.000,- witgewassen.
Vuurwapens vormen een groot gevaar voor de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Niet zelden heeft dit vuurwapengeweld een dodelijke afloop en vallen er ook, al dan niet per ‘vergissing’, slachtoffers. De handel in cocaïne vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en heeft een ontwrichtende invloed op de samenleving. Het op de markt brengen van een kilogram cocaïne vormt daarnaast een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en bevordert de toename van criminaliteit. Witwassen vormt daarnaast een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Al met al heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 oktober 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op een advies van de reclassering van 2 november 2021. De reclassering heeft beschreven dat verdachte vanwege haar vroegere werk op de grens van het betamelijke heeft gefunctioneerd. Hierdoor zouden grenzen tussen goed en fout zijn vervaagd. Verdachte en haar vriend zijn er echter van overtuigd dat hun leven er na detentie anders uit zal gaan zijn, vooral vanwege het kind dat op komst is. Als positieve factoren beschrijft de reclassering dat verdachte een steunend familienetwerk om zich heen heeft en er geen sprake is van middelengebruik of persoonlijkheidsproblematiek. In het geval van een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde een meldplicht. Een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt afgeraden, aangezien dit consequenties kan hebben voor de band die verdachte met haar kind kan opbouwen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank zich gebaseerd op hetgeen in soortgelijke zaken wordt opgelegd en op de oriëntatiepunten voor strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Uitgaande van die oriëntatiepunten zou een straf van ongeveer 20 maanden het vertrekpunt zijn.
De rechtbank weegt strafverzwarend mee dat verdachte bijna alle feiten tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd. Er lijkt ook sprake te zijn geweest van enige mate van professionaliteit, gelet op het gebruik van de SKY-telefoons. Aan de handel in wapens en drugs door verdachte is alleen door ingrijpen van de politie een eind gekomen.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat het grootste deel van het bewezenverklaarde met betrekking tot witwassen, bestaat uit eenvoudig witwassen, waar een aanzienlijk lagere maximale straf op staat dan op ‘gewoon’ witwassen. Ook in het voordeel van verdachte spreekt dat zij enige openheid van zaken heeft gegeven, spijt heeft betuigd en niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aangezien de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat hechting tussen ouder en kind heel belangrijk is. Hierbij weegt de rechtbank de gevolgen van een langdurige gevangenisstraf voor het kind zwaar mee. Daarom zal de rechtbank, zoals de verdediging heeft verzocht, aan verdachte een gevangenisstraf opleggen waarbij het onvoorwaardelijk deel niet meer dan 9 maanden betreft. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf wordt als bijzondere voorwaarde een meldplicht verbonden.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. Apple Iphone in rood hoesje igb [verdachte]
(goednummer 6081066)
2. Samsung Blauw ibg [verdachte]
(goednummer 6081076)
3. € 600,-
(goednummer 6083313)
4. € 260,-
(goednummer 6083308)
9.1.
Teruggave aan verdachte
De iPhone en Samsung telefoon behoren aan verdachte toe. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat deze voorwerpen niet in aanmerking komen voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. Daarom gelast de rechtbank dat deze aan verdachte worden teruggegeven.
9.2.
Verbeurdverklaring
Het geld (items 3 en 4) behoort aan verdachte toe. Nu met betrekking tot dat geld het onder feit 4 bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 47, 57, 420bis en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13, 26, 31 en 55 van de Wet Wapens en Munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gedeeltelijk nietig, zoals hiervoor in rubriek 3.3 is vermeld.
Verklaart het onder feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feiten 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van poging tot handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van feit 4:
eenvoudig witwassen
en
medeplegen van eenvoudig witwassen
en
medeplegen van witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij de reclassering bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] , en zich blijft melden, zo vaak en zo lang als de reclassering nodig acht.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelast de teruggaveaan [verdachte] van:
1. Apple Iphone in rood hoesje igb [verdachte]
(goednummer 6081066)
2. Samsung Blauw ibg [verdachte]
(goednummer 6081076)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
3. € 600
(goednummer 6083313)
4. € 260
(goednummer 6083308)
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. J. Knol en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2021.
[...]
[...]
[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]
[...] .