4.4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 3 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank acht de feiten 1, 2 en 4 wel bewezen, maar niet met betrekking tot alle onderdelen. De rechtbank zal verdachte daarom van een aantal onderdelen vrijspreken. Zij overweegt daartoe als volgt.
Feit 1 – handel in vuurwapens
Walther P22 en Glock 17
Op grond van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben en verhandelen van een Walther P22 met een bijbehorende geluidsdemper en munitie, alsmede aan het medeplegen van het voorhanden hebben en de poging tot verkoop van een Glock 17. Dat verdachte tezamen en in vereniging gehandeld heeft, volgt uit de omstandigheid dat zij als tussenpersoon handelde. Zij heeft kopers en verkopers op een actieve manier samengebracht, wat maakt dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking met deze partijen bij het plegen van deze feiten. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan ook het opzet op zowel deze samenwerking als de verwezenlijking van het feit worden bewezen.
Overige onder feit 1 tenlastegelegde gedragingen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de overige onder dit feit tenlastegelegde gedragingen niet kunnen worden bewezen. Daarom zal de rechtbank verdachte hiervan partieel vrijspreken.
Feit 2 – handel in/bezit van cocaïne
Handel in 1 kilogram cocaïne – februari 2021
De rechtbank oordeelt dat kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander 1 kilogram cocaïne met de opdruk “ [naam] ” heeft verhandeld in februari 2021. Uit de Sky-chats in het dossier komt naar voren dat de overdracht van de cocaïne heeft plaatsgevonden, wat ook door medeverdachte is bevestigd. Verdachte en medeverdachte hebben echter verklaard dat medeverdachte degene is die bij deze deal betrokken was. Verdachte zou alleen als tussenpersoon betrokken zijn geweest. Zij zou niet bij de feitelijke overdracht betrokken zijn, maar heeft alleen koper en verkoper met elkaar in contact gebracht. Verdachte zou alleen een aantal berichten hebben doorgestuurd aan de koper. De rechtbank oordeelt echter dat uit het dossier wel degelijk blijkt dat verdachte en medeverdachte samen betrokken zijn geweest bij de verkoop van deze cocaïne en dat zij wel degelijk als medeplegers kunnen worden aangemerkt. De rechtbank overweegt hiertoe dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte en/of medeverdachte aanwezig zijn geweest bij de overdracht van de cocaïne in ruil voor geld. [ID naam 2] wordt namelijk nauwkeurig op de hoogte gehouden van het tijdstip van de overdracht en [ID naam 2] laat zelf weten te laat aan te komen. Later blijkt uit de chats dat te weinig betaald zou zijn, waarop de koper wordt aangesproken door [ID naam 2] . Sky-ID [ID naam 3] heeft kort daarvoor aan [ID naam 2] een foto gestuurd, waarop het tekort aan geld zichtbaar is. De verklaring van de medeverdachte dat hij het geld niet zelf onder zich had, maar dat hij de foto met het getelde geld van weer een ander heeft ontvangen, is gelet op de vastgestelde aanwezigheid bij de overdracht niet aannemelijk. Nader onderzoek door de politie heeft ook niet bevestigd dat [ID naam 3] deze foto van een ander heeft ontvangen. Uit chats tussen verdachte en medeverdachte blijkt daarnaast dat verdachte niet enkel berichten van medeverdachte ongewijzigd heeft doorgestuurd. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van actieve bemoeienis van verdachte met de handel. Verdachte en medeverdachte overleggen en beslissen samen over wat er moet gebeuren. Dit blijkt uit berichten van medeverdachte naar verdachte zoals bijvoorbeeld: “wat wordt het plan”, “wil [koper] de [naam] nog” en “hij komt morgen toch”. Deze chats, hoewel het antwoord steeds niet leesbaar is, laten naar het oordeel van de rechtbank zien dat sprake is van meer dan het enkel integraal doorsturen van berichten die door medeverdachte zijn opgesteld. De rechtbank stelt dan ook vast dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte bij deze transactie. Gelet op het voorgaande kan ook de opzet op zowel de samenwerking als de verwezenlijking van het grondfeit (de handel in verdovende middelen) worden vastgesteld. Omdat sprake is van meer dan een essentiële en substantiële rol bij het voltooien van het feit kan het medeplegen dus ook worden bewezen.
Handel in 1 kilogram cocaïne – november 2020
Anders dan de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat de verkoop van 1 kilogram cocaïne in november 2020 niet kan worden bewezen. Uit het dossier volgt dat een transactie heeft plaatsgevonden, maar op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte bij deze verkoop betrokken is geweest. Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte de telefoon met Sky-ID [ID naam 2] ook gebruikte en dat zij niets met deze verkoop te maken heeft. Medeverdachte heeft bekend bij deze verkoop betrokken zijn geweest en heeft verklaard dat verdachte hier niet bij betrokken was. Daarnaast blijkt uit het dossier dat het Sky-ID [ID naam 3] van medeverdachte pas vanaf 13 december 2020 in gebruik is genomen. Dit steunt de verklaring van verdachte en medeverdachte dat medeverdachte op het moment van deze deal nog geen eigen Sky-telefoon had. Op basis van het dossier kan de juistheid van de verklaringen van verdachte en medeverdachte daarom niet worden uitgesloten. Al met al is in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig dat verdachte daadwerkelijk als medepleger betrokken is geweest bij de verkoop van de kilogram cocaïne in november 2020. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Voorhanden hebben 1,18 kilogram cocaïne
Evenmin acht de rechtbank bewezen dat verdachte 1,18 kilogram cocaïne voorhanden heeft gehad op 20 juli 2021. De cocaïne is aangetroffen in een lade in de woning van verdachte en medeverdachte. De cocaïne lag dan ook niet in het zicht. Medeverdachte heeft verklaard dat de cocaïne nog maar één dag in huis lag. Dat de verklaring van verdachte dat zij niet wist dat de drugs in huis lagen en dat zij boos is op medeverdachte omdat ze in verband met haar zwangerschap hadden afgesproken dat dit niet meer voor zou komen juist is, is dan ook niet te uit te sluiten. De opzet bij verdachte op de aanwezigheid van de cocaïne kan ook niet worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank oordeelt dat ook niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat er cocaïne in huis lag. Hierbij speelt ook mee dat de cocaïne is aangetroffen ongeveer vier maanden na het laatste (en enige) bewezen feit omtrent de handel in cocaïne. Uit het dossier blijkt daarom niet dat verdachte erop bedacht had moeten zijn dat er cocaïne in huis lag.
Overige onder feit 2 tenlastegelegde gedragingen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de overige onder dit feit tenlastegelegde gedragingen niet kunnen worden bewezen. Daarom zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 3 – handel in cannabis
10 kilogram cannabis – november/december 2020
Het verhandelen van 10 kilogram cannabis tussen 30 november 2020 en 3 december 2020 kan ook niet worden bewezen. Ten aanzien van dit feit geldt hetzelfde als hiervoor ten aanzien van het verkopen van 1 kilogram cocaïne in november 2020 is overwogen. Zowel verdachte als medeverdachte heeft verklaard dat alleen medeverdachte bij deze verkoop betrokken is geweest en dat verdachte hier niets mee te maken had. Op basis van het dossier kan de juistheid van deze verklaringen niet worden uitgesloten en kan de betrokkenheid van verdachte niet worden vastgesteld.
Overige onder feit 3 tenlastegelegde gedragingen
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ook de overige onder dit feit tenlastegelegde gedragingen niet kunnen worden bewezen. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 3.
€ 3.150,00,-
De rechtbank oordeelt dat kan worden bewezen dat verdachte € 3.150,00 heeft witgewassen, door dit bedrag te verwerven en voorhanden te hebben. Het geld is afkomstig uit eigen misdrijf, namelijk uit de verkoop van de Walther P22. Verdachte heeft verklaard dat zij de Walther P22, zoals onder feit 1 is bewezen, heeft verkocht voor dit bedrag. Op grond hiervan kan worden vastgesteld dat zij dit geld heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl zij wist dat dit afkomstig was uit eigen misdrijf. Dat bij dat witwassen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen, is niet vast komen te staan. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het medeplegen van dit feit.
€ 27.360,-
Daarnaast vindt de rechtbank (anders dan de verdediging) dat kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte € 27.360,- heeft witgewassen. De kilogram cocaïne waarvan het medeplegen van het verhandelen in februari 2021 bewezen is, is voor dit bedrag verkocht. Zoals hiervoor al geoordeeld is bewezen dat de gebruiker van Sky-ID [ID naam 2] (verdachte en/of medeverdachte) bij de overdracht van de cocaïne aanwezig is geweest en is aannemelijk dat het geld toen in ontvangst is genomen. Er was kennelijk te weinig betaald door de koper en ook de foto van het geld en de rekenmachine en het chatgesprek daarover wijzen erop dat verdachten het geld in hun bezit hadden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachten dit geldbedrag samen verworven en voorhanden gehad, terwijl verdachte wist dat dit van eigen misdrijf afkomstig was. Op basis van het dossier is niet voldoende aannemelijk geworden dat andere verhullingshandelingen hebben plaatsgevonden. Daarom zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
€ 7.539,50
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a en b Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal dan moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De rechtbank stelt vast dat niet bewezen kan worden dat het contante geldbedrag van € 7.539,50 dat is aangetroffen in de woning, afkomstig is uit een bepaald, concreet aan te duiden misdrijf. De omstandigheid dat een dergelijk geldbedrag contant in een woning voorhanden is, terwijl de bewoners zich hebben beziggehouden met handel in wapens en/of drugs, rechtvaardigt echter wel een witwasvermoeden. Hierbij komt nog dat van verdachte en medeverdachte een gering legaal inkomen bekend is, zodat ook daarin geen verklaring kan worden gevonden voor de aanwezigheid van een dergelijk contant geldbedrag in de woning. Dit witwasvermoeden maakt dat van de verdachte mag worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte hierover heeft gegeven, het witwasvermoeden niet ontzenuwd. Verdachte heeft verklaard dat zij als escort heeft gewerkt en hiermee veel contant geld heeft verdiend. Dit volgt echter niet uit de opgevraagde stukken omtrent het inkomen van verdachte en is ook niet anderszins te verifiëren. De verdediging heeft voorts naar voren gebracht dat ten aanzien van € 1.000,- niet bewezen kan worden dat verdachte dit heeft witgewassen, omdat zij kan aantonen dat zij haar bed voor dit bedrag heeft verkocht. De rechtbank oordeelt echter dat deze verklaring onvoldoende is onderbouwd en dat daarnaast sprake is van vermenging, wat maakt dat ten aanzien van al het aangetroffen contante geld witwassen bewezen kan worden verklaard. Medeverdachte heeft naar voren gebracht dat hij geld heeft geleend van een vriend. Welke vriend dit precies is, heeft hij echter niet willen specificeren. Deze verklaring acht de rechtbank onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. Al met al oordeelt de rechtbank dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is. Een en ander in samenhang bezien oordeelt de rechtbank dat het niet anders kan dan dat verdachte ook wist dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig was.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank voorts dat ook medeplegen kan worden bewezen, nu verdachte en medeverdachte dit geld tezamen voorhanden hebben gehad en nauwe en bewuste samenwerking kan worden vastgesteld. Ook het opzet op zowel de samenwerking als het verwezenlijken van het grondfeit kan worden bewezen.
Overige onder feit 4 tenlastegelegde gedragingen
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het witwassen van geldbedragen die zouden zijn verdiend met transacties in wapens of drugs maar waarvan verdachte wordt vrijgesproken. Van die geldbedragen staat immers niet vast dat verdachte die voorhanden heeft gehad. Dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen, acht de rechtbank evenmin bewezen. Het totaalbedrag bestaat immers uit slechts drie componenten (geld verdiend met verkoop Walther P22, 1 kilogram cocaïne en contant geld in de woning) die zijn verworven of voorhanden gehad in een periode van meer dan een jaar.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank ten slotte van oordeel dat de overige ten laste gelegde gedragingen ook niet kunnen worden bewezen. Van deze onderdelen zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.