ECLI:NL:RBAMS:2021:6858

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
13/751871-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en afwachting prejudiciële vragen

Op 22 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court of Zamosc in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1991, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) behandeld, ingediend door de officier van justitie op 10 augustus 2021. Tijdens de openbare zitting op 8 oktober 2021 was de opgeëiste persoon aanwezig via telehoren, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. Kolokatsi, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB betreft de tenuitvoerlegging van twee vonnissen van de Regional Court of Hrubieszów, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van twee jaar en een jaar opgelegd heeft gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering voor het eerste vonnis niet geweigerd kan worden, omdat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard. Voor het tweede vonnis heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zitting. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon tijdens de procedure uit de gevangenis is ontsnapt en naar Nederland is vertrokken.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering voor het tweede vonnis kan worden geweigerd, maar heeft besloten om hiervan af te zien, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft het onderzoek heropend in het licht van artikel 11 OLW en wacht op antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie op prejudiciële vragen die van belang zijn voor de afdoening van deze zaak. De beslistermijn is verlengd met 60 dagen, en de zaak zal opnieuw worden behandeld op 6 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751871-21
RK nummer: 21/4463
Datum uitspraak: 22 oktober 2021
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 september 2020 door
de District Court of Zamosc Second Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 oktober 2021. Het verhoor heeft – via telehoren – plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van vonnis 1 van 20 april 2011 van de
Regional Court of Hrubieszów(Polen) met kenmerk II K 208/11 en vonnis 2 van 5 maart 2020 van de
Regional Court of Hrubieszów(Polen) met kenmerk II K 838/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar (vonnis 1) en een jaar (vonnis 2), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straffen resteren nog 20 maanden en 16 dagen (vonnis 1) en 11 maanden en 28 dagen (vonnis 2). De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1
Vonnis 1
De rechtbank stelt vast dat het EAB met betrekking tot vonnis 1 strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
De rechtbank stelt echter vast dat inzake vonnis 1 de situatie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a OLW zich voordoet. De opgeëiste persoon is in persoon gedagvaard. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet aan de orde met betrekking tot vonnis 1.
3.1.2
Vonnis 2
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering voor vonnis 2 geweigerd moet worden, nu hij niet op de hoogte is geweest van de zitting dan wel het vonnis.
De officier van justitie heeft betoogd dat de overlevering kan worden toegestaan. Hoewel de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich voordoet, verzoekt de officier van justitie de rechtbank hiervan af te zien, nu de opgeëiste persoon lopende de procedure uit de gevangenis ontsnapt is en is vertrokken naar Nederland. Hiermee heeft hij afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten.
De rechtbank stelt vast dat het EAB met betrekking tot vonnis 2 strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon is eerder door Nederland aan Polen overgeleverd voor vonnis 1. Tijdens de executie van de bij vonnis 1 opgelegde straf is de opgeëiste persoon op 21 oktober 2019 uit de gevangenis ontsnapt. Gelet op het feit dat de opgeëiste persoon in de zaak met kenmerk II K 838/15 blijkens onderdeel C van het EAB 2 dagen in voorarrest heeft gezeten, alsmede gelet op het feit dat de opgeëiste persoon blijkens onderdeel F van het EAB tijdens de
preparatory proceedingsop de hoogte is gesteld van zijn rechten en plichten als verdachte, kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Uit het EAB blijkt dat de dagvaarding inzake vonnis 2 meermaals naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres is verzonden. In dat verband is van belang dat de opgeëiste persoon blijkens de informatie in het EAB is geïnstrueerd over zijn rechten en plichten als verdachte, in het bijzonder de plicht om adreswijzigingen door te geven. Desondanks is de opgeëiste persoon ontsnapt uit de gevangenis, waar hij de straf voor het andere vonnis uitzat, en is hij naar Nederland vertrokken. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in deze situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie over de strafrechtelijke procedure.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
oplichting;
opzetheling;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

5.Artikel 11 OLW

De rechtbank zal het onderzoek heropenen in het licht van artikel 11 OLW. In het bijzonder vindt de rechtbank het van belang dat de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de in de verwijzingsbeslissing van 14 september 2021 met kenmerk: ECLI:NL:RBAMS:2021:5051, gestelde prejudiciële vragen worden afgewacht. Die zijn van belang voor de afdoening van deze zaak. Het verzoek om aanhouding van de raadsman en officier van justitie in dit verband wijst de rechtbank dan ook toe.

6.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van 14 september 2021 met kenmerk: ECLI:NL:RBAMS:2021:5051.
VERLENGTop grond van artikel 22, vierde lid, OLW de beslistermijn tevens met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste overleveringsdetentie met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vóór
6 januari 2022op zitting dan wel in raadkamer wordt aangebracht in verband met de eventuele nadere verlenging van de beslistermijn en vrijheidsbeneming (conform de artikelen 22 en 27 OLW).
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en Q.R.M. Falger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 oktober 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.