ECLI:NL:RBAMS:2021:6824

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
21/1693
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag WAO-uitkering wegens onvoldoende arbeids- en loongegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep van [eiser] tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn aanvragen op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) niet in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende arbeids- en loongegevens aanwezig waren om de aanvraag voor een WAO-uitkering te kunnen behandelen.

De zaak begon met de aanvragen van [eiser] die op 12 februari 2020 en 6 november 2020 door het Uwv werden afgewezen. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 20 mei 2021, waarin het beroep van [eiser] gegrond werd verklaard, heeft het Uwv een nieuw besluit genomen op 17 juni 2021, waarin het bezwaar van [eiser] wederom ongegrond werd verklaard. De rechtbank moest nu beoordelen of het Uwv terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen vanwege onvoldoende gegevensverstrekking.

De rechtbank constateerde dat [eiser] niet in staat was om de benodigde bewijsstukken te overleggen, zoals arbeidscontracten en salarisstroken, en dat dit binnen zijn risicosfeer viel. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende eigen onderzoek had verricht naar de relevante feiten en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Uiteindelijk werd het beroep van [eiser] ongegrond verklaard, en kreeg hij geen gelijk.

De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van relevante gegevens bij aanvragen voor uitkeringen en de verantwoordelijkheden van aanvragers in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1693

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. A.R. Kellerman),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met besluiten van 12 februari 2020 en van 6 november 2020 heeft het Uwv de aanvragen van [eiser] op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) niet in behandeling genomen.
Met een besluit van 5 februari 2021 (het bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Dit beroep is bij uitspraak van 20 mei 2021 gegrond verklaard en de rechtbank heeft het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. [1]
Hangende het beroep heeft het Uwv het besluit van 17 juni 2021 (het bestreden besluit 2) genomen waarin het bezwaar van [eiser] wederom ongegrond is verklaard. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht heeft het door [eiser] ingestelde beroep van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit 2.
De zaak is behandeld op een zitting van 6 oktober 2021, via een videoverbinding.
[eiser] en het Uwv hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiser] is geboren in 1972. Hij werkte als medewerker [functie] bij [bedrijf] tot hij op 15 februari 2000 een ernstig ongeluk kreeg. [eiser] heeft daarbij zijn heup en bekken gebroken, zijn kniebanden zijn afgescheurd en zijn rechterschouder is beschadigd.
[eiser] heeft een werkloosheidsuitkering gekregen van 30 augustus 2011 tot 11 februari 2013.
2. In 2019 heeft [eiser] een sociaal medische beoordeling aangevraagd (aanvraag 1) om met terugwerkende kracht in aanmerking te komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De verzekeringsarts Schutte heeft op 23 augustus 2019 een medisch onderzoeksverslag opgesteld. [eiser] heeft naar aanleiding van het ongeluk in februari 2000 nog steeds beperkingen, vooral in zijn rechterbeen. Hij lijdt aan chronische pijnklachten. De verzekeringsarts heeft de eerste ziektedag arbitrair vastgesteld op 1 februari 2000.
Standpunt [eiser]
3. [eiser] stelt dat het ontbreken van de gevraagde gegevens hem niet tegengeworpen kan worden. Bij een kennelijke late aanvraag kan niet meer van hem worden verwacht dat hij deze ondersteunt met relevante informatie zoals arbeidscontracten en salarisstroken. Getoetst moet worden volgens [eiser] of naar huidige maatstaven redelijkerwijs te verwachten is dat hij destijds voor een WAO-uitkering in aanmerking zou zijn gekomen.
[eiser] voert verder aan dat het Uwv heeft gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel door zijn arbeids- en loongegevens kwijt te raken. Het staat volgens [eiser] vast dat hij voor 100% is afgekeurd en door deze fout van het Uwv is hij in erbarmelijke omstandigheden terecht gekomen. [eiser] heeft het Uwv verzocht alsnog een eigen onderzoek in te stellen naar zijn arbeidsongeschiktheid en zijn arbeidsverleden. Door dit na te laten heeft het Uwv gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Beoordeling door de rechtbank
4. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef, en onder c van de Awb, voor zover hier van belang, kan het bestuursorgaan besluiten om de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
De rechtbank moet in dit geding beoordelen of het Uwv de aanvraag van [eiser] om een arbeidsongeschiktheidsuitkering terecht niet in behandeling heeft genomen in verband met onvoldoende gegevensverstrekking.
5. Partijen zijn het erover eens dat [eiser] voldoet aan de medische en arbeidskundige voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering. Ook is niet meer in geschil dat [eiser] verzekerd was voor de WAO ten tijde van het ongeluk en partijen zijn het tot slot eens over de fictief vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdatum 1 februari 2000. Vast staat verder dat [eiser] inmiddels volledig arbeidsongeschikt is.
6. Volgens het pensioenoverzicht werkte [eiser] ten tijde van het intreden van de arbeidsongeschiktheid op 1 februari 2000 bij [bedrijf] Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht bewijs gevraagd van de loongegevens en de arbeidsuren van de dienstbetrekking bij [bedrijf] , omdat met deze gegevens de hoogte van de uitkering moet worden berekend.
Met het Uwv constateert de rechtbank dat door [eiser] onvoldoende bewijsstukken zijn overgelegd. De stelling van [eiser] dat bij een kennelijke late aanvraag niet meer van hem kan worden verwacht dat hij relevante informatie zoals arbeidscontracten en salarisstroken overlegt, wordt verworpen, omdat het laat indienen van de aanvraag, en daarmee het in bewijsnood geraken door het grote tijdsverloop, binnen zijn risicosfeer ligt. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [eiser] zijn gezondheidstoestand kennelijk jarenlang te gunstig heeft ingeschat en daardoor zijn aanvraag pas in 2019 heeft gedaan.
7. De rechtbank stelt vast dat het Uwv heeft voldaan aan de opdracht zoals geoordeeld in de uitspraak van de rechtbank van 20 mei 2021. In het bestreden besluit 2 heeft het Uwv afdoende gemotiveerd dat er ook eigen onderzoek is verricht naar de relevante feiten in 2000. Het Uwv heeft onderzoek verricht in haar eigen polisadministratie, de databases Suwinet en Winter, helaas zonder resultaat.
De rechtbank is op grond van deze onderzoeken van oordeel dat het Uwv in voldoende mate eigen onderzoek heeft gedaan naar arbeids- en loongegevens van [eiser] vóór het intreden van de arbeidsongeschiktheid.
8. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat er onvoldoende arbeids- en loongegevens aanwezig zijn om de aanvraag voor een WAO-uitkering in behandeling te nemen. Het Uwv heeft ter zitting voorts terecht gesteld dat de WAO-uitkering niet, anders dan bij de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage, kan worden gebaseerd op een schatting van loongegevens.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond, [eiser] krijgt geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is bij die uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3697.