ECLI:NL:RBAMS:2021:6803

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
13/752051-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met waarborg voor terugkeer naar Nederland

Op 18 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de rechtbank van Kopenhagen, Denemarken, op 21 oktober 2019. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is gedetineerd in een Deense detentieplaats. De rechtbank heeft op 4 november 2021 de vordering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. Zijn raadsman, mr. D.M. Penn, heeft het woord gevoerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Het EAB betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan, mits er een garantie is dat de opgeëiste persoon na overlevering naar Nederland kan terugkeren om zijn straf daar uit te zitten. De Deense autoriteiten hebben deze garantie op 29 september 2021 verstrekt.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 13 OLW overwogen, maar heeft geconcludeerd dat deze niet van toepassing is, omdat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er geen andere weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon aan de rechtbank van Kopenhagen wordt overgeleverd. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. A.J.R.M. Vermolen en M.E.M. James-Pater, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. F.A. Potters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752051-19
RK nummer: 21/5153
Datum uitspraak: 18 november 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 september 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 oktober 2019 door de rechtbank van Kopenhagen (Denemarken) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 november 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft op 22 oktober 2021 afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. Namens de opgeëiste persoon heeft zijn gemachtigd raadsman, mr. D.M. Penn, advocaat te Maastricht, het woord gevoerd.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een rechterlijke beslissing, te weten een uitspraak van 22 mei 2019 van de rechtbank Kopenhagen waarbij de opgeëiste persoon in voorarrest is geplaatst in absentia (zaaksnummer: SS 93-12306/2019 (0100-71281-00002-19)).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Deens recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB waarbij een deel van de tekst is doorgestreept, als gevolg van hetgeen hierna, onder 3.1, door de rechtbank is geoordeeld. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de Nederlandse vertaling van het EAB in onderdeel e) de aard en wettelijke kwalificaties van de feiten beschreven. Daarbij is, onder artikel 23, de volgende zinsnede genoemd:
transporterade cigaretterne til ejendommen, som [naam 1] havde stillet til rådighed for opbevaring, og omladning, og hvor cigaretterne den 29. november 2018 i tiden frem til ca. kl. 20.30 under [naam 2] ' tilstedeværelse blev omlæsset og siden videreoverdraget tlil fiere personer.
Met de raadsman en de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat deze zinsnede per abuis is opgenomen in de vertaling, nu deze zinsnede niet is vermeld in de Deense versie van het EAB.
De rechtbank stelt, mede op verzoek van de raadsman en de officier van justitie, uitdrukkelijk vast dat de overlevering dus niet wordt verzocht voor bovengenoemde Deense zinsnede in de Nederlandse vertaling van het EAB en dat de overlevering dus evenmin voor dat deel van onderdeel e) zal worden toegestaan.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Denemarken een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Danish Deputy Chief Prosecutorheeft op 29 september 2021 de volgende garantie gegeven:
“The Danish Director of Public Prosecutions guarantees, in compliance with art. 5 par. 3 of the Council Framework Decision on European Arrest Warrant and the surrender procedures between Member States (2002/584/JHA) and request of the Dutch judicial authorities, that [opgeëiste persoon] , when surrendered to the Danish authorities, would be returned to the Netherlands to serve his sentence there, providing that following his surrender a prison sentence or other measure depriving him of his liberty would be imposed upon him and he would wish so.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op een feit dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Denemarken aangevangen;
  • het bewijsmateriaal bevindt zich in Denemarken;
  • de medeverdachten worden of zijn in Denemarken vervolgd;
  • de verdovende middelen waren voor de Deense markt bestemd;
  • de verdovende middelen zijn in Denemarken ingevoerd;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens om zelf de opgeëiste persoon te vervolgen voor het in het EAB genoemde feit.
De rechtbank stelt voorop dat:
 aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
 de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat het feit wordt geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van Kopenhagen (Denemarken).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 november 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.