ECLI:NL:RBAMS:2021:6796

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
AMS 20/3020
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-uitkering wegens inkomsten uit verhuur via Airbnb

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen besluiten van de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser, die sinds 31 maart 1993 een WAO-uitkering ontvangt, had inkomsten uit de verhuur van een kamer via Airbnb. Het UWV herzag zijn uitkering over de periode van 1 maart 2016 tot en met 30 april 2019 en vorderde een bedrag van € 41.105,63 terug. Daarnaast werd er een boete van € 5.466,67 opgelegd. Eiser maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het UWV verklaarde deze ongegrond. Eiser stelde beroep in bij de rechtbank, waarbij hij aanvoerde dat de verhuuractiviteiten niet als arbeid in de zin van de WAO konden worden aangemerkt en dat de opgelegde boete onterecht was.

De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van eiser, die voornamelijk bestonden uit het schoonmaken van de kamer en het overhandigen van de sleutel, niet het normaal onderhoud van zijn eigen woning te boven gingen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van normaal vermogensbeheer en dat eiser geen arbeid had verricht in de zin van artikel 44 van de WAO. Hierdoor was de herziening van de WAO-uitkering en de terugvordering onterecht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de primaire besluiten, waardoor het UWV het onterecht betaalde bedrag aan eiser moest restitueren, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3020

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J. Nijssen),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. I.L.M. Dunselman).

Procesverloop

Op 27 september 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van eiser herzien over de periode van 1 maart 2016 tot en met 30 april 2019 en van hem een bedrag van € 41.105,63 aan te veel ontvangen WAO-uitkering teruggevorderd.
Op 27 september 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 5.466,67,-. Eiser heeft tegen de primaire besluiten I en II bezwaar gemaakt.
Op 23 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn partner [naam partner] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser ontvangt sinds 31 maart 1993 een WAO-uitkering. Na een melding op 18 april 2019 dat eiser inkomsten heeft uit verhuur via Airbnb, is verweerder een rechtmatigheidsonderzoek gestart en heeft hij eiser uitgenodigd voor een gesprek op 3 juni 2019. Eiser heeft toen verklaard dat hij van februari 2018 tot en met 16 april 2019 een kamer in zijn appartement via Airbnb heeft verhuurd, dat hij per keer twee tot drie uur schoonmaakwerk had voor als er nieuwe klanten kwamen, dat de administratie door Airbnb werd gedaan en dat hij het werk en de inkomsten daaruit niet aan verweerder heeft gemeld. Ook heeft eiser toen bankafschriften verstrekt met bewijs van betalingen door Airbnb vanaf 19 maart 2018 tot en met 25 maart 2019.
2. In het rapport van 7 juni 2019 schrijft inspecteur [naam inspecteur] (de inspecteur) dat hij deze zaak op 3 juni 2019 heeft besproken met handhavingsdeskundige [naam handhavingsdeskundige] (de handhavingsdeskundige), die zal beoordelen of het schoonmaakwerk van eiser loonwaarde heeft.
3. Op 4 juli 2019 heeft op het kantoor van verweerder een vervolggesprek plaatsgevonden en heeft eiser op verzoek bankafschriften verstrekt over de periode van 1 januari 2016 tot en met 28 mei 2019. Eiser heeft toen verklaard dat hij vanaf 8 februari 2016 tot en met 18 april 2019 een kamer via Airbnb heeft verhuurd.
4. Op 16 juli 2019 heeft eiser verweerder nog bankafschriften verstrekt van een andere bankrekening.
5. In het rapport van 25 juli 2019 merkt verweerder eiser aan als zelfstandig ondernemer, de verhuur via Airbnb als commerciële verhuur met een winstoogmerk en de opbrengst van de kamerverhuur als inkomsten uit een zelfstandige onderneming, minus de door eiser gemaakte onkosten tijdens en door de verhuur.
6. Verweerder heeft eiser op 9 augustus 2019 in kennis gesteld van het voornemen een boete op te leggen voor het niet doorgeven van de verhuur van een kamer via Airbnb in de periode van 8 februari 2016 tot en met 18 april 2019.
7. Vervolgens heeft verweerder de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen en daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder beschouwt de werkzaamheden van eiser in het kader van kamerverhuur via Airbnb als arbeid in de zin van artikel 44 WAO en heeft daarom de inkomsten gekort op de WAO-uitkering. Tevens is een boete opgelegd omdat eiser heeft nagelaten om verweerder in te lichten omtrent het verrichten van arbeid en het ontvangen van inkomsten daaruit.
8. Vanaf 1 november 2019 lost eiser maandelijks € 200,- af op de vordering die verweerder op hem heeft.
Het standpunt van eiser
9. Eiser voert aan – samengevat – dat de inkomsten die hij heeft ontvangen niet van invloed zijn op het WAO-recht. Het gaat namelijk om inkomsten uit de verhuur van een kamer in zijn eigen zelf bewoonde woning. Verder voert eiser aan dat de activiteiten die hebben plaatsgevonden rond de verhuur en die mogelijk als arbeid kunnen worden aangemerkt marginaal zijn.
Daarnaast vindt eiser dat de opgelegde boete niet in stand kan blijven. Het gaat niet om inkomsten uit arbeid of zelfstandig ondernemerschap. Er was daarom geen reden om de inkomsten uit verhuur aan verweerder te melden en kan hem geen verwijt worden gemaakt van het feit dat hij de inkomsten uit verhuur niet heeft gemeld. Eiser verwijst in dit verband naar de informatie op de websites van het Uwv en Plusonline. Hij herhaalt dat geen sprake is geweest van commerciële verhuur. Het ging om de verhuur van een kamer in de eigen zelf bewoonde woning en de verhuur vond niet plaats in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dat hij gebruik maakte van een tussenpersoon (Airbnb) om in contact te komen met huurders maakt het voorgaande niet anders. De boete kan dus niet in stand blijven of moet worden verlaagd vanwege verminderde verwijtbaarheid. Tot slot voert eiser aan dat bij de vaststelling van de boete niet is gekeken naar de fictieve draagkracht.
Het oordeel van de rechtbank
Afwijzing verzoek om getuige op te laten roepen
10. Volgens eiser wordt er bij verweerder verschillend gedacht over de vraag of inkomsten uit kamerverhuur mogen worden gekort op de WAO-uitkering. In dit verband verzoekt hij om volledige inzage van het rapport van 25 juli 2019 en een verslag van het gesprek op 3 juni 2019. Eiser geeft de rechtbank in overweging om de handhavingsdeskundige op te roepen als getuige, zodat aan hem vragen kunnen worden gesteld over het gesprek op 3 juni 2019 en zijn visie op deze kwestie.
11. De rechtbank heeft partijen voorafgaand aan de zitting laten weten dat het verzoek om de handhavingsdeskundige door de rechtbank als getuige op te roepen, wordt afgewezen. De omstandigheid dat er binnen het Uwv verschillend wordt gedacht over de juridische gevolgen van inkomsten uit kamerverhuur is immers op zichzelf niet relevant voor deze zaak. Een getuigenverklaring daarover draagt daarom niet bij aan de beantwoording van de rechtsvraag in deze zaak door de rechtbank, zodat er voor de rechtbank geen aanleiding is om een getuige op te roepen. Dit laat onverlet dat eiser zelf getuigen had kunnen oproepen, maar dat heeft hij niet gedaan.
Resultaat uit overige werkzaamheden
12. Verweerder heeft bij het herzienings- en terugvorderingsbesluit toepassing gegeven aan artikel 44, eerste lid, onder b van de WAO. Hierin is bepaald dat:
“1. Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%; of
b. indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
Na afloop van het in de aanhef genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde, lid.”
Uit dit artikel volgt dat het inkomen dat een WAO-uitkeringsgerechtigde geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, de eerste vijf jaar wordt verrekend als ware hij door het verrichten van arbeid minder of niet arbeidsongeschikt geworden, maar zonder dat daar een verzekeringsgeneeskundige beoordeling aan ten grondslag ligt. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat, hoewel er geen daadwerkelijke schatting van de arbeidsongeschiktheid plaatsvindt en artikel 7 van de Schattingsbesluit dus formeel niet van toepassing is, bij een berekening op grond van artikel 44 van de WAO wel gebruik wordt gemaakt van het Schattingsbesluit, als ware er sprake van een daadwerkelijke arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Uit de wet volgt dus dat er een fictieve schatting moet worden gemaakt voor de eerste vijf jaar dat de arbeidsongeschikte inkomen uit arbeid heeft.
13. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder de inkomsten van eiser uit de verhuur van zijn kamer beschouwt als overige inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c van het Schattingsbesluit. Dit artikel gaat over de inkomsten en verdiensten voor de vaststelling van het maatmaninkomen.
In artikel 7, eerste lid, aanhef, en onder c, - voor zover hier van belang - wordt het resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in paragraaf 3.4.1. van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) voor de vaststelling van het maatmaninkomen in aanmerking genomen.
In die paragraaf, in artikel 3.90 van de Wet IB, is het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijk bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren.
Ingevolge artikel 3.92, eerste lid, aanhef en onder c, wordt onder werkzaamheid mede verstaan het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals bij het uitponden van onroerende zaken.
Eiser heeft geen aangifte voor de Wet IB gedaan van zijn inkomsten uit kamerverhuur, zodat er geen fiscale vaststelling door de Belastingdienst is of deze inkomsten kwalificeren als inkomsten uit overige werkzaamheden als hiervoor bedoeld (box 1) of als resultaat van normaal vermogensbeheer (box 3).
14. Tussen partijen is in geschil of de verhuur van de kamer van eiser het normaal vermogensbeheer te buiten gaat en dus kan worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. De bewijslast daarvan ligt bij verweerder.
15. De rechtbank overweegt het volgende. Uit het dossier en het verhandelde op de zitting is gebleken dat de werkzaamheden die eiser verrichtte voornamelijk bestonden uit het overhandigen van de sleutel en het schoonmaken van de kamer in zijn woning. De schoonmaak vond een paar keer per maand plaats en heeft naar het oordeel van de rechtbank meer een incidenteel karakter. Eiser verrichtte geen andere werkzaamheden, zoals het leveren van aanvullende diensten (bijvoorbeeld ontbijt of gidsen) aan huurders. De overige werkzaamheden ten behoeve van de verhuur werden verricht door Airbnb.
16. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is van normaal vermogensbeheer. Van de omstandigheid dat eiser de kamer een paar keer per maand schoonmaakt is door verweerder niet aangetoond dat dit het normaal onderhoud van de eigen woning te boven gaat, althans dat dit niet meer kan worden begrepen onder normaal vermogensbeheer. Eiser heeft dus geen arbeid verricht in de zin van artikel 44 van de WAO. Dit betekent dat verweerder de WAO-uitkering van eiser ten onrechte heeft herzien en teruggevorderd. Omdat sprake is van normaal vermogensbeheer, is eiser niet verplicht om verweerder te informeren over de genoemde werkzaamheden en inkomsten. Ook de boete is daarom ten onrechte aan eiser opgelegd, want hij heeft de inlichtingenplicht niet geschonden.
17. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten I en II te herroepen en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Dat betekent dat verweerder het bedrag dat eiser tot nu heeft betaald, moet restitueren vermeerderd met de wettelijke rente.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.564,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten I en II;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.564,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, voorzitter, en mr. A.C. Loman en
mr. S.J. Mees-Bolle, leden, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige maatregel te treffen.
Wettelijk kader

WAO

Op grond van
artikel 18, eerste, van de WAOis geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
In het vijfde lid is bepaald dat in het eerste lid onder de eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Op grond van
artikel 44, eerste lid, onder b, van de WAOwordt van degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, maar uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
Na afloop van het tijdvak van vijf jaar wordt de arbeid aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid.
Op grond van
artikel 80, eerste lid, van de WAOis degene die in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering verplicht aan het UWV, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hun redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald.
Op grond van
artikel 36a, eerste lid, onder b, van de WAOherziet het UWV een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering of trekt hij die in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
In het derde lid is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Op grond van
artikel 57, eerste lid, van de WAOwordt de uitkering, die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het UWV teruggevorderd.
Op grond van
artikel 29a, eerste lid, van de WAOlegt het UWV een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 80.
Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 80, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Schattingsbesluit

Artikel 7. Inkomsten en verdiensten voor vaststelling van het maatmaninkomen
Lid 1. Bij de vaststelling van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 6, eerste en derde lid, artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW en in artikel 1 van de Wet WIA, worden het inkomen, de inkomsten uit arbeid en de verdiensten van de gezonde of de niet-jonggehandicapte persoon bepaald door van de verzekerde of de jonggehandicapte in aanmerking te nemen:
onder c: het belastbaar loon of het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in paragraaf 3.3.1, onderscheidenlijk
paragraaf 3.4.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en artikel 3.92 van die wet, voor zover de verzekerde of de jonggehandicapte geen werknemer is als bedoeld in de onderdelen a en b;
Artikel 10. Berekening loonwaarde in aanmerking te nemen arbeid
Lid 6. De feitelijke inkomsten uit arbeid in dit artikel worden vastgesteld door hetgeen daarvoor op grond van artikel 7 in aanmerking wordt genomen.

Wet inkomstenbelasting 2001

Paragraaf 3.4.1. Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden
Artikel 3.90. Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden
Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren verminderd met de terbeschikkingstellingsvrijstelling (§ 3.4.3 Terbeschikkingstellingsvrijstelling).