ECLI:NL:RBAMS:2021:6772

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
13/212722-21 en 96/074661-20 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het veroorzaken van een ontploffing met vuurwerk en bedreiging

Op 26 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man, die op 7 augustus 2021 in Uithoorn een ontploffing veroorzaakte met een stuk vuurwerk (Cobra 6) bij de woning van een bewoner, [slachtoffer 1]. De verdachte werd veroordeeld tot 314 dagen gevangenisstraf, waarvan 300 dagen voorwaardelijk, en 240 uur taakstraf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk veroorzaken van een ontploffing, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht, en aan bedreiging van [slachtoffer 1]. De verdachte had de ontploffing veroorzaakt omdat hij meende dat de bewoner een gezamenlijke vriend had verraden bij de politie. Tijdens de zitting op 12 november 2021 werd de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, besproken, evenals de verdediging door mrs. M.D. Rijnsburger en S.T.M. Eijsbouts. De rechtbank weegt mee dat de verdachte een mediationtraject met de bewoner volgde en de schade zou vergoeden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de feiten 4 en 5, die betrekking hadden op het voorhanden hebben van de Cobra 6 en een ploertendoder, omdat niet bewezen kon worden dat deze voorwerpen als wapens konden worden gekwalificeerd. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een behandeling bij De Waag en een meldplicht bij de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/212722-21 en 96/074661-20 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 26 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
laatst opgegeven adres [opgegeven adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadslieden mrs. M.D. Rijnsburger en S.T.M. Eijsbouts naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 7 augustus 2021 te Uithoorn heeft schuldig gemaakt aan het
1. medeplegen van) het veroorzaken van een ontploffing door een stuk vuurwerk (een Cobra 6) tot ontploffing te brengen bij een woning, waardoor gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was;
2. ( medeplegen van) bedreiging van [slachtoffer 1] door het teweeg brengen van de hiervoor genoemde ontploffing;
3. ( medeplegen van) vernieling van ramen, kozijnen en/of gordijnen door het teweeg brengen van de hiervoor genoemde ontploffing;
4. ( medeplegen van) voorhanden hebben van deze Cobra 6, zijnde een wapen van categorie II, onder 7 van de wet Wapens en Munitie (hierna WWM);
5. voorhanden hebben van een ploertendoder, zijnde een wapen van categorie I, onder 3 van de Wet wapens en Munitie.
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 7 augustus 2021 vond een ontploffing plaats bij een woning op het adres [adres] . Daardoor is schade ontstaan aan het raam en het kozijn van de woning en aan de gordijnen die binnen hingen. De bewoner, [slachtoffer 1] , en de Woningstichting Eigen Haard hebben aangifte gedaan. Op camerabeelden van het incident wordt verdachte door aangever herkend. Verdachte heeft bekend dat hij een stuk vuurwerk (een Cobra 6) tegen het kozijn van de woning van [slachtoffer 1] heeft gelegd. Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] met de ontploffing wilde afschrikken, omdat [slachtoffer 1] een gezamenlijke vriend zou hebben verraden bij de politie. Verdachte heeft de Cobra 6 van een vriend, medeverdachte [medeverdachte] , gekregen.
Daarnaast is in de auto van verdachte een ploertendoder aangetroffen in de middenconsole. Verdachte heeft ontkend dat deze ploertendoder van hem is en heeft verklaard dat meerdere mensen van zijn auto (een werk-/bestelbus) gebruikmaken, dus dat iemand anders dit voorwerp in de auto kan hebben gelegd.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het veroorzaken van de ontploffing (feit 1), kan worden bewezen dat gevaar voor de woning en de in de woning aanwezige goederen te duchten was. Ook kan worden bewezen dat levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Verdachte heeft niet kunnen zien of er mensen in de woning van [slachtoffer 1] waren. Er bestond tevens een mogelijkheid dat er personen op de galerij boven de woning van [slachtoffer 1] aanwezig waren. Dit gevaar zal bij een ontploffing van een Cobra 6 op een dergelijke plaats naar algemene ervaringsregels ontstaan. Dit gevaar is ook redelijkerwijs voorzienbaar. Ook kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] door deze ontploffing heeft bedreigd (feit 2) met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling en brandstichting. Daarnaast kan vernieling van de ruit en het raamkozijn (feit 3) bewezen worden.
De Cobra 6 is een voorwerp bestemd voor het treffen van zaken door middel van een ontploffing, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7 van de WWM. Ook feit 4 kan daarom worden bewezen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van de hiervoor genoemde feiten, aangezien dit onderdeel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen. Verdachte heeft bij het tot ontploffing brengen van de Cobra 6 namelijk niet met anderen samengewerkt maar alleen gehandeld.
Ten slotte kan ook worden bewezen dat verdachte een ploertendoder voorhanden heeft gehad (feit 5). Gelet op het feit dat de ploertendoder in zijn auto is aangetroffen tussen de bestuurders- en de bijrijdersstoel kan worden bewezen dat verdachte hierover wetenschap en beschikkingsmacht heeft gehad. Dat verdachte dit ontkent, maakt dit niet anders.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van de feiten 1 tot en met 4 niet bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 1 kan daarnaast niet worden bewezen dat door de ontploffing levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Verdachte heeft goed gekeken of er iemand thuis was, zoals ook blijkt uit WhatsApp-berichten. De auto waarin [slachtoffer 1] dagelijks reed stond niet bij de woning geparkeerd. Er waren ook geen omstanders in de buurt die mogelijk geraakt konden worden. Blijkens jurisprudentie is in gevallen als het onderhavige nog geen sprake van te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
Daarnaast kan feit 2 niet worden bewezen, aangezien bij [slachtoffer 1] door het afsteken van het vuurwerk niet de redelijke vrees voor het verliezen van het leven, zwaar lichamelijk letsel of brandstichting kon ontstaan. De omstandigheden waren namelijk niet zodanig dat het enkele afsteken van vuurwerk kon leiden tot redelijke vrees hiervoor.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 4 kan volgens de verdediging niet worden bewezen, aangezien een Cobra 6 geen wapen is in de zin van categorie II, onder 7 van de WWM. Hiervoor moet namelijk sprake zijn van een voorwerp dat naar zijn aard bestemd is voor het treffen van personen of zaken. Een Cobra 6 is dit niet, aangezien dit stuk vuurwerk is bedoeld om een recreatieve knal te veroorzaken. Deze zienswijze wordt bevestigd in de jurisprudentie.
Ook het voorhanden hebben van de ploertendoder (feit 5) kan niet worden bewezen. Verdachte heeft ontkend dat hij wist dat dit voorwerp in zijn bus lag en heeft verklaard dat hij de bus geregeld aan anderen uitleent. Het is gelet hierop voldoende aannemelijk dat verdachte niet wist dat de ploertendoder in zijn auto lag. Verdachte heeft dan ook geen wetenschap gehad en daarom kan niet worden bewezen dat hij dit voorwerp opzettelijk voorhanden heeft gehad.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Vrijspraak van de feiten 4 en 5 (voorhanden hebben Cobra 6 en ploertendoder)
De rechtbank acht niet bewezen wat onder de feiten 4 en 5 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Feit 4 (voorhanden hebben Cobra 6)
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte een Cobra 6 voorhanden heeft gehad, maar is met de verdediging van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat dit een voorwerp is dat naar zijn aard bestemd is voor het treffen van personen of zaken. Dit is blijkens de jurisprudentie wel vereist voor een bewezenverklaring voor het onder 4 ten laste gelegde feit. Een Cobra 6 is knalvuurwerk dat in alleen door professionals mag worden gebruikt bij bijvoorbeeld vuurwerkshows en evenementen. Het dossier bevat geen omstandigheden waaruit de rechtbank kan opmaken dat dit specifieke stuk vuurwerk bestemd is voor het treffen van personen of zaken. Het kan daarom niet worden gekwalificeerd als een wapen van categorie II onder 7 van de WWM. Het onder feit 4 ten laste gelegde niet worden bewezen.
Feit 5
De rechtbank is daarnaast met de verdediging van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de ploertendoder in zijn auto. Het voorwerp lag in de middenconsole, dus niet in het zicht, en verdachte heeft ontkend dat hij wist dat de ploertendoder er lag. Anderen zouden blijkens de verklaring van verdachte wel eens in zijn werkbus rijden en het zou kunnen dat iemand anders dit voorwerp in de auto heeft gelegd. Dit laatste kan niet worden uitgesloten op basis van het dossier. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de ploertendoder in de auto. Daarom kan het opzettelijk voorhanden hebben van de ploertendoder niet worden bewezen.
3.4.2.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot de feiten 1 tot en met 3
De rechtbank acht de feiten 1 tot en met 3 bewezen op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II. De rechtbank overweegt met betrekking tot feit 1 en 2 als volgt.
Feit 1 (het veroorzaken van een ontploffing)
Op grond van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte kan worden vastgesteld dat verdachte een Cobra 6 tegen het kozijn van de woning van [slachtoffer 1] heeft geplaatst en opzettelijk tot ontploffing heeft gebracht. Hierdoor is gevaar voor goederen te duchten geweest, namelijk voor de betreffende woning en de spullen die zich in deze woning bevonden. Dat dit gevaar reëel was blijkt uit de omstandigheid dat deze goederen ook daadwerkelijk schade hebben opgelopen. Dat door het laten ontploffen van een (verboden) stuk vuurwerk dicht bij het raam een gevaar voor goederen ontstond, was naar het oordeel van de rechtbank ook voorzienbaar voor verdachte. Of er ook gevaar voor andere goederen (bijvoorbeeld andere woningen) te duchten was, kan op basis van het dossier echter niet worden vastgesteld. Daarom zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan evenmin worden vastgesteld dat door de ontploffing levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te vrezen was. Voor bewezenverklaring daarvan is vereist dat daadwerkelijk sprake is geweest van te duchten gevaar (zie o.a. Tekst en Commentaar bij artikel 157 Wetboek van Strafrecht). In dit geval zal dus vastgesteld moeten worden dat er daadwerkelijk personen gevaar hebben gelopen. In het dossier bevinden zich echter geen stukken op basis waarvan dat kan
.worden vastgesteld. Uit de aangifte volgt dat er ten tijde van de ontploffing niemand aanwezig was in de woning aan de [adres] . In het proces-verbaal van onderzoek wordt weliswaar de algemene impact van een Cobra 6 beschreven en het gevaar dat voor mogelijke omstanders te duchten kan zijn, maar hieruit blijkt niet of er in dit specifieke geval ook sprake was van gevaar voor personen. Het feit dat er twee getuigen waren, maakt dit niet anders. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat zij daadwerkelijk in de buurt van de ontploffing waren en daardoor gevaar liepen. Uit het dossier volgt ook niet dat er passanten waren die door de ontploffing zwaar gewond hadden kunnen raken. Daarom is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat dit onderdeel niet kan worden bewezen, en dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het veroorzaken van levensgevaar, dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen.
Feit 2 (bedreiging)
De rechtbank acht de bedreiging van [slachtoffer 1] met enig misdrijf tegen het leven gericht, zwaar lichamelijk letsel en brandstichting bewezen. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat het zijn bedoeling was om aangever af te schrikken. Opzet op het veroorzaken van vrees bij aangever kan dan ook worden bewezen. Aangever heeft daarnaast verklaard te zijn geschrokken en in redelijkheid kon een ontploffing van deze omvang, die met opzet bij de woning van aangever plaatsvond, ook tot de vrees leiden voor een misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling of brandstichting.
Feit 3
De ontploffing heeft schade veroorzaakt aan het raam, het kozijn en de gordijnen. Dit volgt uit de bewijsmiddelen die in bijlage II bij dit vonnis staan vermeld.
Medeplegen
De rechtbank oordeelt met de officier van justitie en de verdediging dat niet kan worden bewezen dat verdachte de feiten 1 tot en met 3 tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Daarom zal zij verdachte van het medeplegen vrijspreken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 7 augustus 2021 te Uithoorn opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk vuurwerk (Di Blasio Elio model Cobra 6) tegen de woning [adres] te plaatsen en tot ontploffing te brengen, en daarvan gemeen gevaar voor de voornoemde woning en de in die woning aanwezige goederen te duchten was;
ten aanzien van feit 2:
op 7 augustus 2021 te Uithoorn [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en met brandstichting, door een stuk vuurwerk (Di Blasio Elio model Cobra 6) tegen de woning [adres] te plaatsen en tot ontploffing te brengen;
ten aanzien van feit 3:
op 7 augustus 2021 te Uithoorn opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere ramen en kozijnen en gordijnen, die aan [slachtoffer 1] en/of de verhuurder van de woning toebehoorden heeft vernield en/of beschadigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier (4) jaar, waarvan één (1) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaar. Aan het voorwaardelijk deel van de straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank gevraagd om in lijn met het advies van de reclassering een voorwaardelijke straf op te leggen en daarbij de bijzondere voorwaarden te bepalen zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering. De reclassering is erg positief over verdachte. Verdachte heeft veel spijt en is op eigen initiatief in gesprek gegaan met aangever. Middels mediation is afgesproken de schade te vergoeden. De vriendin van verdachte is zwanger en verdachte wil er zijn voor zijn gezin. Hij zorgt voor de inkomsten en ze zijn net in hun nieuwe huurhuis getrokken. Als verdachte naar de gevangenis moet, kan zijn vriendin het huis niet alleen betalen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ontploffing, waarvan gevaar voor goederen te duchten was. Daarnaast heeft verdachte zich door deze ontploffing schuldig gemaakt aan bedreiging en vernieling. Verdachte heeft verklaard dat dit een gerichte actie was tegen aangever [slachtoffer 1] . Dit zijn ernstige feiten, die materiële schade, maar ook gevoelens van onveiligheid voor aangever hebben veroorzaakt. Het kan niet anders dan dat de ontploffing ook impact heeft gehad op de omwonenden. De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat sprake is van eendaadse samenloop ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 28 oktober 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet recent voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Wel is verdachte in januari 2021 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor een verkeersfeit, voor welk feit de proeftijd nog liep ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van de reclassering over verdachte van 25 oktober 2021. De reclassering schrijft dat bij verdachte geen sprake is van een delictpatroon. De impulsiviteit, voortkomend uit ADHD, wordt onder andere als risicofactor aangeduid. Verdachte lijkt zijn leven verder op orde te hebben, hij werkt fulltime als ZZP’er in de bouw, heeft hierdoor voldoende inkomen en heeft daarnaast stabiele huisvesting. Ook heeft verdachte een stabiele relatie en is zijn eerste kind op komst.
Binnen het toezicht dat al loopt sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis, is verdachte al aangemeld voor een behandeling bij De Waag. De behandeling is echter nog niet gestart. De reclassering adviseert om deze behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf, samen met een meldplicht bij de reclassering. Verdachte heeft ook aangegeven mee te willen werken aan deze bijzondere voorwaarden.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het feit dat hij openheid van zaken heeft gegeven, een mediationtraject met aangever heeft doorlopen, heeft afgesproken de schade te vergoeden, er geen sprake is van recidive en wil meewerken aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden, ziet de rechtbank aanleiding om een straf op te leggen die lager is dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, en het feit dat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie. Hierbij weegt vooral mee dat de rechtbank niet bewezen acht dat er sprake is geweest van gevaar voor personen. Anders dan de verdediging heeft betoogd, vindt de rechtbank de feiten echter te ernstig om enkel een voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte heeft immers een zwaar stuk vuurwerk laten ontploffen bij een woning en dat is een onbezonnen en gevaarlijke actie geweest. De gevolgen van die ontploffing zijn voor [slachtoffer 1] groot geweest.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, met daarnaast 300 dagen gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uren passend en geboden. Bij het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zullen de bijzondere voorwaarden worden bepaald zoals door de reclassering geadviseerd, namelijk een meldplicht en ambulante behandeling.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1 STK Vuurwerk
(Omschrijving: g6087267)
Nu met betrekking tot dit voorwerp het onder de feiten 1 tot en met 3 bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij Woningstichting Eigen Haard vordert € 6.648,71 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist.
De vordering is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Bij de vordering is alleen een Excel-bestand met een berekening op basis van een prijzenlijst overlegd. Dat deze kosten daadwerkelijk zijn of moeten worden gemaakt, is niet onderbouwd of anderszins gebleken. Daarnaast is door de benadeelde partij ongeveer twee weken voor het indienen van de vordering een wensenformulier ingestuurd, waarin stond dat zij geen schadevergoeding wenste, aangezien de schade al gedekt is door de verzekering. Waarom kort daarna toch een verzoek tot schadevergoeding is ingediend is niet duidelijk geworden. Ten slotte is uit de mediationstukken tussen verdachte en aangever [slachtoffer 1] gebleken dat zij onderling een bedrag aan schadevergoeding hebben afgesproken. Volgens verdachte heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij (een deel van) dit bedrag aan de Woningstichting Eigen Haard zou moeten betalen. Al met al is het op dit moment onduidelijk welke schade daadwerkelijk door de benadeelde partij is geleden en voor vergoeding in aanmerking komt. Behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering en kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 96/074661-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 28 januari 2021 van de politierechter te Haarlem, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 55, 157, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten aanzien van de feiten 4 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3:
eendaadse samenloop van
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling en brandstichting
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
314 (driehonderdveertien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
300 (driehonderd) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
- zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de
Reclassering, de behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Vuurwerk
(Omschrijving: g6087267)
VerklaartWoningstichting Eigen Haard
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 21 januari 2021 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een
gevangenisstrafvan
2 (twee) weken.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. J. Knol en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2021.