In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in het kader van de Whoa-procedure, waarbij verzoekster, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode heeft ingediend. Verzoekster had eerder op 4 januari 2021 een verklaring ex artikel 370 lid 3 van de Faillissementswet (Fw) ter griffie gedeponeerd en op 11 maart 2021 verzocht om een afkoelingsperiode van twee maanden. De rechtbank had op 29 maart 2021 deze afkoelingsperiode toegewezen en op 30 april 2021 het verzoek tot goedkeuring van de klassenindeling ex artikel 378 Fw toegewezen.
Op 26 mei 2021 heeft verzoekster opnieuw verzocht om verlenging van de afkoelingsperiode, omdat zij en haar adviseurs een akkoord hadden voorbereid dat aan de schuldeisers was voorgelegd. De rechtbank heeft het verzoek tot verlenging op 2 juni 2021 in raadkamer behandeld, zonder de aanwezigheid van derden of schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster tijdig het verzoek tot verlenging heeft ingediend, en dat er belangrijke vooruitgang is geboekt in de totstandkoming van het akkoord, aangezien er een akkoord ter stemming was voorgelegd aan de schuldeisers.
De rechtbank oordeelt dat de verlenging van de afkoelingsperiode in het belang is van de verdere voortgang van het akkoord en heeft het verzoek tot verlenging voor de duur van twee maanden toegewezen. De rechtbank heeft het verzoek ex artikel 376 lid 5 Fw toegewezen en de eerdere afkoelingsperiode verlengd, terwijl andere verzoeken zijn afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken op 3 juni 2021 door de rechters A.E. de Vos, M.C. Bosch en V.G.T. van Emstede, in aanwezigheid van griffier F.T.M. Bruning.