ECLI:NL:RBAMS:2021:6766

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
C/13/702556 / FT RK 21.494
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode in het kader van de Whoa-procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in het kader van de Whoa-procedure, waarbij verzoekster, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode heeft ingediend. Verzoekster had eerder op 4 januari 2021 een verklaring ex artikel 370 lid 3 van de Faillissementswet (Fw) ter griffie gedeponeerd en op 11 maart 2021 verzocht om een afkoelingsperiode van twee maanden. De rechtbank had op 29 maart 2021 deze afkoelingsperiode toegewezen en op 30 april 2021 het verzoek tot goedkeuring van de klassenindeling ex artikel 378 Fw toegewezen.

Op 26 mei 2021 heeft verzoekster opnieuw verzocht om verlenging van de afkoelingsperiode, omdat zij en haar adviseurs een akkoord hadden voorbereid dat aan de schuldeisers was voorgelegd. De rechtbank heeft het verzoek tot verlenging op 2 juni 2021 in raadkamer behandeld, zonder de aanwezigheid van derden of schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster tijdig het verzoek tot verlenging heeft ingediend, en dat er belangrijke vooruitgang is geboekt in de totstandkoming van het akkoord, aangezien er een akkoord ter stemming was voorgelegd aan de schuldeisers.

De rechtbank oordeelt dat de verlenging van de afkoelingsperiode in het belang is van de verdere voortgang van het akkoord en heeft het verzoek tot verlenging voor de duur van twee maanden toegewezen. De rechtbank heeft het verzoek ex artikel 376 lid 5 Fw toegewezen en de eerdere afkoelingsperiode verlengd, terwijl andere verzoeken zijn afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken op 3 juni 2021 door de rechters A.E. de Vos, M.C. Bosch en V.G.T. van Emstede, in aanwezigheid van griffier F.T.M. Bruning.

Uitspraak

Rechtbank AMSTERDAM

Team insolventie
Beslissing op verzoek verlenging afkoelingsperiode
rekestnummer: C/13/702556 / FT RK 21.494
uitspraakdatum: 3 juni 2021
beschikking op het ingekomen verzoek ex artikel 376 lid 5 van de Faillissementswet (Fw) van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. E. Walinga, kantoorhoudende te Amsterdam,
hierna te noemen: verzoekster.

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 4 januari 2021 een verklaring ex artikel 370 lid 3 Fw ter griffie gedeponeerd en bij verzoekschrift van 11 maart 2021 verzocht een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw te gelasten voor een periode van twee maanden. Verzoekster heeft voorts verzocht de door haar gehanteerde klassenindeling ex artikel 378 Fw goed te keuren.
1.2.
Bij beschikking van 29 maart 2021 heeft de rechtbank een afkoelingsperiode afgekondigd voor de duur van twee maanden.
1.3.
Bij beschikking van 30 april 2021 heeft de rechtbank het verzoek ex artikel 378 Fw toegewezen en bepaald dat de indeling van de thans in het concept akkoord opgenomen vorderingen van de gemeente Amsterdam in de klasse van concurrente schuldeisers niet in de weg staat aan homologatie van het akkoord.
1.4.
Bij verzoekschrift van 26 mei 2021 heeft verzoekster verzocht om verlenging van de afkoelingsperiode voor de duur van twee maanden. Het verzoek is buiten aanwezigheid van partijen op 2 juni 2021 in raadkamer behandeld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien derden of schuldeisers in de gelegenheid te stellen hun zienswijze te geven.

2.Het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode

2.1.
In de afgelopen periode is door verzoekster en haar adviseurs een akkoord voorbereid dat aan de schuldeisers is voorgelegd met de uitnodiging aan die schuldeisers om uiterlijk op 9 juni 2021 hun stem uit te brengen. Vervolgens zal een verzoek tot homologatie van het akkoord aan de rechtbank worden gedaan.
2.2.
Ten einde dit proces niet te verstoren verzoekt verzoekster een verlenging van de afgekondigde afkoelingsperiode met een periode van 2 maanden.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt vast dat verzoekster kan worden ontvangen in haar verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode ten aanzien van [verzoekster] B.V., nu het verzoek tot verlenging op 27 mei 2021 ter griffie is ingekomen, derhalve tijdig vóór afloop van de eerdere gelaste afkoelingsperiode op 29 mei 2021 (artikel 376 lid 5 Fw). De rechtbank overweegt in dat verband dat voor een verlenging van de gelaste afkoelingsperiode niet noodzakelijk is dat de rechtbank voor ommekomst van de eerder gelaste afkoelingsperiode, waarvan verlenging wordt verzocht, over de verzochte verlenging beslist. Noodzakelijk en voldoende is dat voorafgaand aan het aflopen van de eerdere gelaste afkoelingsperiode een verzoek tot verlenging is ingediend, zodat de rechtbank die eerdere gelaste afkoelingsperiode kan verlengen (in de zin dat deze direct aansluit op de eerdere gestelde termijn).
3.2.
Ingevolge artikel 376 lid 5 Fw dient de rechtbank thans te beoordelen of verzoekster erin is geslaagd aannemelijk te maken dat zij een belangrijke vooruitgang heeft geboekt in de totstandkoming van het akkoord. De rechtbank stelt vast dat dit het geval is. Zoals uit het verzoekschrift blijkt heeft zij haar schuldeisers een akkoord ter stemming voorgelegd. De termijn voor stemming verloopt op 9 juni 2021. De rechtbank is van oordeel dat hiermee voldoende aannemelijk is gemaakt dat aan het criterium van artikel 376 lid 5 Fw is voldaan.
3.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de in artikel 376 lid 11 Fw genoemde belanghebbenden om een zienswijze te vragen. Alhoewel uit het bepaalde in lid 11 van artikel 376 Fw zou kunnen worden afgeleid dat bij ieder verzoek tot verlenging van de lopende afkoelingsperiode van deze belanghebbenden een zienswijze dient te worden gevraagd, beperkt de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel deze verplichting in die zin dat dit eerst aan de orde is bij een verlenging van de afkoelingsperiode na afloop van de initiële vier maanden. Dat is thans niet aan de orde, de initiële periode van 4 maanden is pas na ommekomst van de verzochte verlenging verstreken.
3.4.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het te rechtvaardigen de afkoelingsperiode met een periode van twee maanden te verlengen. Verzoekster heeft genoegzaam aangetoond dat er belangrijke vooruitgang is geboekt in de totstandkoming van het akkoord – er ligt een akkoord ter stemming voor bij de schuldeisers - en dat de verlenging in het belang is van de verdere voortgang van het akkoord. De rechtbank zal het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode voor de duur van twee maanden dan ook toewijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst toe het verzoek ex artikel 376 lid 5 Fw en verlengt de bij beschikking van
29 maart 2021 gegeven afkoelingsperiode met een termijn van twee maanden,
vanaf 29 mei 2021;
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E. de Vos, voorzitter, mr. M.C. Bosch en
mr. V.G.T. van Emstede, rechters en in aanwezigheid van F.T.M. Bruning, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2021.