Op 15 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de SVB van 18 januari 2012, waarin hem een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) was toegekend. Eiser stelde dat hij het primaire besluit nooit had ontvangen en dat hij ook geen kennis had genomen van de inhoud ervan. Echter, de rechtbank oordeelde dat, gezien alle omstandigheden, het aannemelijk was dat eiser het besluit in 2012 had ontvangen. De rechtbank baseerde dit oordeel op verschillende feiten, waaronder het bezoek van eiser aan het kantoor van de SVB kort na de datum van het primaire besluit en de toekenning van een AOW-toeslag en AIO-aanvulling aan eiser in mei 2012, waarbij verwezen werd naar het primaire besluit.
Eiser had in 2020 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, maar de rechtbank oordeelde dat dit bezwaar buiten de wettelijke bezwaartermijn was ingediend. De rechtbank concludeerde dat er geen omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de SVB om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. R. Hirzalla, in aanwezigheid van griffier mr. L.N. Linzey. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.