ECLI:NL:RBAMS:2021:6727

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
AMS 21/5098
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot maatschappelijke opvang voor een vrouw met een meervoudig gehandicapt kind

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De vrouw, die met haar meervoudig gehandicapte zoon in Amsterdam verblijft, verzocht om toegang tot maatschappelijke opvang. Het college had haar aanvraag afgewezen, stellende dat zij voldoende zelfredzaam was en dat de hulpvraag vooral gericht was op het vinden van een geschikte rolstoelvriendelijke woning. De vrouw was van mening dat de afwijzing onterecht was, omdat haar zoon speciale zorg nodig had en zij niet in staat was om zelfstandig een woning te vinden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw op 29 oktober 2020 in Amsterdam is aangekomen en op 30 oktober 2020 een aanvraag voor maatschappelijke opvang heeft ingediend. Na een screening door de Centrale Toegang Maatschappelijke Opvang (CTMO) werd geconcludeerd dat de vrouw niet voldeed aan de voorwaarden voor toegang tot maatschappelijke opvang, omdat zij als zelfredzaam werd beschouwd. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de vrouw en het college tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw voldoende ondersteuning kan krijgen vanuit de noodopvang en andere beschikbare kanalen, en dat de problemen die zij ondervindt niet voldoende grond vormen voor het toekennen van maatschappelijke opvang.

De voorzieningenrechter heeft het beroep van de vrouw ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van zelfredzaamheid en de rol van de gemeente in het bieden van ondersteuning aan mensen met zorgbehoeften.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 21/5098 (voorlopige voorziening) en AMS 21/4365 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. H.M. de Roo),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om maatschappelijke opvang afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is verschenen R. Achamlale, tolk in de Marokkaans-Arabische taal.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Wat aan deze procedure vooraf ging
2. Verzoekster is met haar meervoudig gehandicapte zoon [naam zoon] (met de Nederlandse nationaliteit) naar Amsterdam gekomen om behandeling en medische hulp voor [naam zoon] te krijgen. Zij is op 29 oktober 2020 aangekomen en heeft zich op 30 oktober 2020 gemeld bij de Centrale Toegang Maatschappelijke Opvang (CTMO) en verzocht om gebruik te mogen maken van maatschappelijke opvang op grond van de Wmo. [1]
3. Verzoekster is bij de intake gescreend door de CTMO. De CTMO heeft geconcludeerd dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang tot maatschappelijke opvang. Verzoekster is voldoende zelfredzaam. Aan de zorgbehoefte vanwege de aangeboren handicap van haar zoon kan niet door een traject in de maatschappelijke opvang voldaan worden. De primaire hulpvraag is daarom een woonvraag, gekoppeld aan de wens van verzoekster zich in Nederland te vestigen om hier de zorg voor [naam zoon] te kunnen organiseren. Een traject in de maatschappelijke opvang is dus niet passend. Verweerder heeft vervolgens in het primaire besluit de aanvraag van verzoekster afgewezen.
Bestreden besluit
4. Verweerder heeft het bezwaarschrift van verzoekster tegen de weigering van maatschappelijke opvang – waarin zij ook bezwaar maakte tegen de beëindiging van de noodopvang [2] –niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft namelijk het verblijf in de noodopvang verlengd, zodat tegemoet is gekomen aan haar wens om de opvang voort te zetten. Verzoekster heeft daarom volgens verweerder geen (proces)belang meer. Voor diagnostiek en behandeling van verzoeksters zoon is een traject opgestart en is een Wlz [3] -indicatiestelling aangevraagd. Verzoekster en haar zoon mogen langer in de noodopvang blijven om de uitrol van het zorgtraject af te wachten en onder begeleiding op zoek te gaan naar huisvesting in Amsterdam of daarbuiten.
Gronden verzoekster
5. Verzoekster voert aan dat de niet-ontvankelijkheidverklaring van haar bezwaar tegen het primaire besluit onbegrijpelijk is. Dat de noodopvang verlengd is, laat onverlet dat zij bezwaar heeft tegen de weigering van een maatwerkvoorziening. Verzoekster is niet zelfredzaam. Verweerder interpreteert dit begrip te restrictief en aan de hand van het aantal opvangplekken. Het relaas dat uit de screeningsrapportage naar voren komt, is onjuist. Bovendien is de screening al een jaar oud. Verder betoogt verzoekster dat het verblijf in de noodopvang volstrekt ontoereikend is. Het gaat niet goed met [naam zoon] en er is nog altijd geen verandering in hun situatie gekomen. Ter onderbouwing heeft verzoekster onder meer de volgende stukken overgelegd:
  • een brief van kinderergotherapeut [naam 1] van 23 augustus 2021 met een eisenpakket voor een geschikte woning voor verzoekster en [naam zoon] (rolstoeltoegankelijk, geschikt voor lopen met hulpmiddel, gelijkvloers op de begane grond of met een lift bereikbaar, en ruimte voor een douche-toiletstoel in de badkamer).
  • een brief van kinderarts [naam 2] van 24 juni 2021 waarin staat dat [naam zoon] een eigen bed en een goed matras nodig heeft. Nu slaapt hij heel slecht (in een eenpersoonsbed met verzoekster), heeft hij nieuwe lichamelijke klachten en eet hij slecht.
  • een rapportage van Veilig Thuis van 18 december 2020;
  • een brief van kinderneuroloog [naam 3] van 9 juli 2021 waaruit volgt dat [naam zoon] onder andere lijdt aan een ‘ernstige verstandelijke beperking en spastische tetraparese met epileptische aanvallen.’
  • een besluit van de zorgverzekeraar dat geen pgb kan worden verstrekt zolang het gezin geen vast adres heeft
Standpunt verweerder
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster terecht heeft aangevoerd dat het bezwaar als ontvankelijk dient te worden aangemerkt en dat het dictum van het bestreden besluit “ongegrond” dient te zijn. Het besluit dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een traject in de maatschappelijke opvang is echter terecht genomen, omdat een dergelijk traject niet passend is voor de problemen die verzoekster en met name [naam zoon] ondervinden. Voor de behandeling van [naam zoon] problematiek is zorg en verpleging beschikbaar, maar die komt niet vanuit de Wmo of een (andere) maatwerkvoorziening. De begeleiding vanuit de noodopvang, maatschappelijk werk of het buurtteam kan helpen bij eventuele problemen bij het inschakelen van de juiste verpleging of zorg. De problemen die verzoekster ondervindt, komen met name voort uit het feit dat ze onvoorbereid naar Nederland is gekomen en de taal en cultuur nog niet goed kent. Verder wordt in de noodopvang rekening gehouden met de problemen van [naam zoon] . Verzoekster heeft nauwelijks woonduur in Amsterdam, waardoor de eis om op korte termijn woonruimte in Amsterdam te krijgen die ook nog dient te voldoen aan alle gestelde eisen op dit moment irreëel is. Er zijn Amsterdamse gezinnen met vergelijkbare of ernstigere problematiek die een jaar of langer moeten wachten tot een (rolstoel)geschikte woning voor hen vrijkomt. Verweerder ziet niet in waarom eiseres voorrang moet krijgen.
Oordeel van de voorzieningenrechter
7. De voorzieningenrechter zal zich in deze uitspraak beperken tot de gronden van verzoekster die zien op de weigering van opvang op grond van de Wmo en zal zich dan ook niet uitlaten over de gronden die betrekking hebben op de verleende noodopvang.
8. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het dictum zoals is vermeld in het bestreden besluit door verweerder in beroep is gewijzigd. De feiten in de zaak zijn echter hetzelfde gebleven en deze heeft verweerder in beroep inhoudelijk beoordeeld, en op grond daarvan geconcludeerd dat het bezwaar van verzoekster ongegrond is. Verzoekster heeft in de beroepsfase tegen deze gang van zaken geen bezwaar gemaakt, maar blijft wel bij haar standpunt dat verweerder haar maatschappelijke opvang had moeten verlenen.
9. Verweerder hanteert bij een hulpvraag als die van verzoekster het criterium of iemand op meerdere leefgebieden als niet zelfredzaam moet worden beschouwd. Bepalend is of verzoekster door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is om zelf in onderdak voor haar en haar gezin te kunnen voorzien. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder met het criterium van zelfredzaamheid op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [5] een juiste beoordelingsmaatstaf hanteert.
10.1
Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op grond van de screeningsrapportage van 11 en 17 november 2020 heeft kunnen concluderen dat verzoekster zelfredzaam is. Uit de rapportage komt naar voren dat verzoekster met name op zoek is naar de juiste zorg, een rolstoel voor [naam zoon] een stabiele woonplek. Ook komt naar voren dat zij actief oplossingen zoekt voor haar problemen. Zo heeft zij in Marokko zelfstandig verzoeken ingediend bij de rechtbank voor alimentatie en heeft zij zelfstandig het gezag over [naam zoon] geregeld. Verzoekster ervaart geen beperkingen in het huishouden en heeft een vaste structuur in de verzorging van [naam zoon] . De conclusie van de screening is dat verzoekster op alle leefdomeinen voldoende vaardigheden heeft en in staat is om adequaat te handelen en haar zaken te regelen. De voorzieningenrechter kan verweerder daarom volgen in zijn conclusie dat verzoekster voldoende zelfredzaam is. de voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar betoog dat verweerder het criterium van zelfredzaamheid te beperkt interpreteert aan de hand van de beperkte opvangplekken.
10.2
De screening zelf is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook voldoende zorgvuldig geweest. Dat het verhaal van verzoekster zoals zij dat in haar bezwaar- en beroepschrift schetst (op bepaalde punten) anders is dan zoals het tijdens de screening is opgetekend, leidt niet tot een andere conclusie. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de toelichting van [naam 4] van de GGD van 16 juli 2021. [naam 4] geeft aan geen twijfel te hebben dat het screeningsverslag een juiste weergave is van wat verzoekster tijdens de screening heeft verteld. Er is gebruik gemaakt van de vragenlijst, zoals terug te zien is in het onderzoeksverslag en als aanvulling is de vragenlijst van de centrale toegang Utrecht gebruikt. Er is voor beide gesprekken gebruikt gemaakt van een officiële tolk, daarnaast spreekt en verstaat de screener de Marokkaans-Arabische taal. De voorzieningenrechter ziet gelet op deze toelichting geen reden voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de screeningsrapportage.
10.3
Dat de screening inmiddels een jaar oud is, maakt het voorgaande niet anders. Verzoekster heeft weliswaar aangevoerd dat zij (inmiddels) psychische problemen heeft en daarvoor onderzocht moet worden, maar zij heeft dit niet nader onderbouwd. Het beroep op de uitspraak van de CRvB van 23 maart 2018 [6] slaagt niet. Anders dan in die zaak heeft verweerder in dit geval wel voldoende onderzoek gedaan naar de concrete ondersteuningsbehoefte van verzoekster door haar (aanvullend) te screenen. Uit deze screening is gebleken dat verzoekster geen psychische klachten ervaart anders dan de stress van de huidige situatie. Op dit moment ligt er onvoldoende om te concluderen dat de situatie van verzoekster zo veranderd is dat verweerder verzoekster opnieuw moet screenen.
11.1
Verzoekster heeft aangegeven dat de huidige noodopvang niet voldoet en heeft de vraag opgeworpen in hoeverre zij in staat moet worden geacht om geschikte woonruimte te vinden als zij ook 24 uur per dag voor haar zoon moet zorgen en zij haar weg in de Nederlandse maatschappij nog niet weet te vinden. Zij kan voor [naam zoon] nu niet de juiste levensstandaard waarborgen en heeft hier hulp bij nodig. Op grond van de artikelen 1, 3, 7 en 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de artikelen 3 en 8 van het EVRM [7] , het IVRK [8] , het ESH [9] en het VN-Gehandicaptenverdrag [10] , maakt het gezin aanspraak op maatschappelijke opvang om de menselijke waardigheid van [naam zoon] te waarborgen.
11.2
Het is voor de voorzieningenrechter evident dat [naam zoon] gezondheid veel tijd en energie van verzoekster vraagt, maar uit de screening is naar voren gekomen dat verzoekster opvoedkundig gezien in staat is een veilige omgeving voor [naam zoon] te creëren. Dit staat ook niet ter discussie. Zoals verweerder ook heeft aangegeven op de zitting, speelt bij verzoekster geen opvoedkundige problematiek waarvoor begeleiding vanuit een traject maatschappelijk opvang is aangewezen. De bestaande beschikbare kanalen zoals de begeleiding vanuit de noodopvang, maatschappelijk werk of het buurtteam zouden in het geval van verzoekster moeten volstaan om de zorg voor [naam zoon] te regelen en huisvesting te vinden. Dat het verzoekster niet snel genoeg gaat, is gelet op de situatie van [naam zoon] begrijpelijk, maar is geen reden om te concluderen dat verzoekster niet zelfredzaam is en dat zij daarvoor moet worden gecompenseerd.
11.3
Verzoekster heeft verder ook niet aangegeven of onderbouwd welke ondersteuning zij vanuit een traject in de maatschappelijke opvang verwacht, dan die ondersteuning die zij al vanuit de voor haar beschikbare kanalen kan krijgen. Verzoekster heeft wel aangegeven dat zij éénmalig in aanmerking wenst te komen voor een omslagwoning. Zoals verweerder ook heeft aangegeven, betekent dat dus dat verzoekster eigenlijk niet op zoek is naar een traject in de maatschappelijke opvang maar naar geschikte woonruimte. Omslagwoningen zijn immers bedoeld voor mensen die na maatschappelijke opvang voldoende zelfredzaam worden geacht.
11.4
Op de zitting is wel gebleken dat de huidige opvangplek niet ideaal is voor [naam zoon] om met een looprek te oefenen of om hem te wassen, maar het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de situatie nu onhoudbaar is of dat [naam zoon] menselijke waardigheid in het geding is. Bovendien zijn al een aantal punten besproken met de GGD waarna een en ander is aangepast (zo zijn er nu twee eenpersoonsbedden in de kamer zodat verzoekster en haar zoon niet meer in een bed slapen). Hoewel verzoekster en [naam zoon] in [plaats] verblijven omdat hier vaker mensen met een rolstoel hebben verbleven en er nooit klachten zijn geweest, heeft verweerder ook aangegeven met de GGD te willen onderzoeken of er een andere opvanglocatie is waar verzoekster en [naam zoon] met een looprek beter uit de voeten kunnen. Verder maakt het stelling dat verzoekster nu geen pgb kan ontvangen omdat zij geen vast adres heeft, ook niet dat zij aanspraak kan maken op maatschappelijke opvang. Bovendien, zoals partijen op de zitting hebben bevestigd, kan nu al wel zorg in natura worden verzilverd.
Conclusie
12. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat verzoekster niet in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang. Het beroep is ongegrond.
13. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook af.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
2.Besluit van verweerder van 18 januari 2021.
3.Wet langdurige zorg.
4.Slecht leesbare kopie in het dossier.
5.Onder meer in de uitspraak van 29 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1651.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Verdrag inzake de rechten van het kind.
9.Europees Sociaal Handvest.
10.Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.