In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De vrouw, die met haar meervoudig gehandicapte zoon in Amsterdam verblijft, verzocht om toegang tot maatschappelijke opvang. Het college had haar aanvraag afgewezen, stellende dat zij voldoende zelfredzaam was en dat de hulpvraag vooral gericht was op het vinden van een geschikte rolstoelvriendelijke woning. De vrouw was van mening dat de afwijzing onterecht was, omdat haar zoon speciale zorg nodig had en zij niet in staat was om zelfstandig een woning te vinden.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw op 29 oktober 2020 in Amsterdam is aangekomen en op 30 oktober 2020 een aanvraag voor maatschappelijke opvang heeft ingediend. Na een screening door de Centrale Toegang Maatschappelijke Opvang (CTMO) werd geconcludeerd dat de vrouw niet voldeed aan de voorwaarden voor toegang tot maatschappelijke opvang, omdat zij als zelfredzaam werd beschouwd. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de vrouw en het college tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw voldoende ondersteuning kan krijgen vanuit de noodopvang en andere beschikbare kanalen, en dat de problemen die zij ondervindt niet voldoende grond vormen voor het toekennen van maatschappelijke opvang.
De voorzieningenrechter heeft het beroep van de vrouw ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van zelfredzaamheid en de rol van de gemeente in het bieden van ondersteuning aan mensen met zorgbehoeften.