In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 november 2021 een beschikking gegeven over een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010. Dit verzoek volgde op een eerdere beschikking van 29 oktober 2021, waarin de minderjarige voorlopig onder toezicht was gesteld. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling van het verzoek voortgezet, waarbij de moeder niet aanwezig was en de vader verklaarde dat de moeder ziek was. De kinderrechter heeft voorafgaand aan de zitting met de minderjarige gesproken en heeft de standpunten van de betrokken partijen gehoord, waaronder de Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS).
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de opvoedsituatie zorgelijk is, met een vervuilde woning en een onveilige leefomgeving voor de minderjarige. Ondanks de bereidheid van de ouders om hulp te accepteren, is het hen niet gelukt om een veilige situatie te creëren. De minderjarige heeft aangegeven graag bij haar ouders te willen blijven, maar ook dat zij wil dat haar moeder hulp krijgt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het noodzakelijk is om de minderjarige uit de thuissituatie te halen om haar welzijn te waarborgen.
De beschikking verleent een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening, met ingang van de datum van de uitspraak. De kinderrechter benadrukt dat deze beslissing verdrietig is voor zowel de minderjarige als haar ouders, maar noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind. De ouders krijgen de kans om met hulpverlening aan hun problemen te werken, terwijl de minderjarige in een veilige omgeving verblijft. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.