In deze zaak heeft de kinderrechter op 29 oktober 2021 een tussenuitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2010, en een verzoek tot uithuisplaatsing. De Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam heeft op 27 oktober 2021 een verzoek ingediend voor een voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van drie maanden, alsook een verzoek tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de ouders, de Raad en vertegenwoordigers van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie van de minderjarige, die in een vervuild en verwaarloosd huis woont, met onvoldoende voedsel en aandacht voor persoonlijke verzorging. De moeder is overbelast en de vader verblijft in een revalidatiekliniek. Ondanks eerdere hulpverlening is er geen verbetering zichtbaar. De kinderrechter heeft geoordeeld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld, en heeft de voorlopige ondertoezichtstelling voor drie maanden toegewezen. De beslissing over de uithuisplaatsing is aangehouden, zodat de kinderrechter de minderjarige zelf kan spreken en de ouders de kans krijgen om mee te werken aan de hulpverlening.
De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om samen te werken met de hulpverlening en heeft aangegeven dat een uithuisplaatsing voor de minderjarige een grote impact zou hebben. De verdere beoordeling van het verzoek tot uithuisplaatsing zal plaatsvinden op 4 november 2021, waarbij de kinderrechter ook met de minderjarige in gesprek zal gaan.