Op 16 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 5 december 2019. Het EAB was uitgevaardigd door het Northern District Prosecutor’s Office in Estland op 27 februari 2019 en betrof een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die verdacht werd van verduistering en valsheid in geschrift.
De behandeling van de vordering vond plaats op 2 februari 2021, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met een tolk, maar zonder zijn raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De identiteit van de opgeëiste persoon werd bevestigd, en de rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW).
De rechtbank concludeerde dat de feiten waarvoor overlevering werd verzocht, ook strafbaar waren volgens Nederlands recht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden waren en heeft de overlevering toegestaan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. H.P. Kijlstra, en de beslissing werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open volgens artikel 29, tweede lid, OLW.