ECLI:NL:RBAMS:2021:666

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
13/752033-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel

Op 16 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Litouwse autoriteiten. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn onderzocht. De opgeëiste persoon is geboren in 1984 in Litouwen en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn, namelijk verduistering en het niet voldoen aan administratieve verplichtingen tijdens een faillissement.

Tijdens de zitting op 2 februari 2021 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd, omdat meer tijd nodig was om de vordering te beoordelen. De verdediging heeft betoogd dat de feiten niet dubbel strafbaar zijn en dat het een civiel dispuut betreft, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen belemmeringen zijn voor verderlevering aan Litouwen, maar heeft aanvullende informatie nodig over de voorwaarden waaronder de opgeëiste persoon naar Nederland is overgeleverd.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en de officier van justitie opdracht gegeven om te verduidelijken of de opgeëiste persoon is overgeleverd op basis van een Nederlands EAB en of hij afstand heeft gedaan van het specialiteitsbeginsel. De zitting is geschorst voor onbepaalde tijd en de rechtbank zal op een later moment het onderzoek hervatten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752033-20
RK nummer: 20/5820
Datum uitspraak: 16 februari 2021
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 december 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 september 2020 door de
Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania(Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [P.I.]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 februari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Ruling of Kaunas Chamber at Kaunas District Courtvan 18 mei 2020 (no. 01-1-48165-19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Litouws recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. .

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
verduistering, meermalen gepleegd
het tijdens faillissement opzettelijk niet voldoen aan de verplichting een gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator verstrekken
De stelling van de raadsvrouw, dat het niet overleggen van een boekhouding aan de curator ten tijde van een faillissement naar Nederlands recht niet strafbaar is, treft geen doel gelet op het bepaalde in artikel 344a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwerpt het verweer.
Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de feiten die door de uitvaardigende autoriteit zijn aangeduid als verduistering niet dubbel strafbaar zijn omdat het een civiel dispuut betreft en omdat de leaseovereenkomsten die niet zouden zijn nagekomen, niet door de opgeëiste persoon persoonlijk zijn gesloten, maar door zijn bedrijf als rechtspersoon. In dit verband heeft de verdediging stukken overgelegd die zien op de civiele zaak in Litouwen.
Met de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat de omstandigheid dat in Litouwen een civiele procedure is of wordt gevoerd die samenhangt met het feitencomplex dat in het EAB is genoemd, niet afdoet aan de daarin vermelde verdenking dat de opgeëiste persoon strafbare feiten heeft gepleegd die ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank verwerpt ook dit verweer.

5.Verderlevering van de opgeëiste persoon

In een brief van 20 januari 2021 van de Litouwse advocaat van de opgeëiste persoon is vermeld dat de opgeëiste persoon op 2 maart 2020 vanuit Spanje aan Nederland is overgedragen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen belemmering is voor verderlevering aan Litouwen omdat ten tijde van de komst van de opgeëiste persoon naar Nederland het nu voorliggende EAB nog niet bekend was.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van artikel 28, tweede lid, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ, is voor verderlevering toestemming vereist van de autoriteiten die de opgeëiste persoon hebben overgeleverd, tenzij sprake is van één van de daarin genoemde uitzonderingen, waaronder de omstandigheid dat de overgeleverde persoon afstand heeft gedaan van het specialiteitsbeginsel.
Op grond van artikel 48 van de OLW zijn de voorwaarden die door de buitenlandse uitvoerende justitiële autoriteit in overeenstemming met het Kaderbesluit 2002/584/JBZ worden gesteld bij de overlevering van de opgeëiste persoon aan Nederland, verbindend voor iedere persoon of instantie die in Nederland is belast met een publieke taak.
Gelet op voornoemde bepalingen en de omstandigheid dat de opgeëiste persoon kennelijk op 2 maart 2020 door de Spaanse autoriteiten aan Nederland is overgedragen, acht de rechtbank het van belang om te weten of de opgeëiste persoon is overgeleverd op basis van een Nederlands EAB, en zo ja, of de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van het specialiteitsbeginsel en onder welke overige voorwaarden hij is overgeleverd.
De rechtbank zal daarom het onderzoek heropenen om de officier van justitie op te dragen de hiervoor genoemde informatie te verstrekken.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd en geeft de officier van justitie opdracht om de vraag te beantwoorden of de opgeëiste persoon is overgeleverd op basis van een Nederlands EAB, en zo ja, om de vragen te beantwoorden of de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van het specialiteitsbeginsel en onder welke overige voorwaarden hij is overgeleverd.
BEVEELTdat het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen zitting.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van de opgeëiste persoon.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Litouwse taal tegen een nader te bepalen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.W.M. Giesen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 februari 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.