Op 16 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Litouwse autoriteiten. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn onderzocht. De opgeëiste persoon is geboren in 1984 in Litouwen en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn, namelijk verduistering en het niet voldoen aan administratieve verplichtingen tijdens een faillissement.
Tijdens de zitting op 2 februari 2021 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd, omdat meer tijd nodig was om de vordering te beoordelen. De verdediging heeft betoogd dat de feiten niet dubbel strafbaar zijn en dat het een civiel dispuut betreft, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen belemmeringen zijn voor verderlevering aan Litouwen, maar heeft aanvullende informatie nodig over de voorwaarden waaronder de opgeëiste persoon naar Nederland is overgeleverd.
De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en de officier van justitie opdracht gegeven om te verduidelijken of de opgeëiste persoon is overgeleverd op basis van een Nederlands EAB en of hij afstand heeft gedaan van het specialiteitsbeginsel. De zitting is geschorst voor onbepaalde tijd en de rechtbank zal op een later moment het onderzoek hervatten.