ECLI:NL:RBAMS:2021:665

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
13/752042-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en verblijfsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Frankrijk was uitgevaardigd. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Frankrijk is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vijf jaar voor deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan, waaronder de vraag of de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van zijn verblijfsrecht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat er een risico bestaat dat hij zijn verblijfsrecht in Nederland verliest na overlevering. Dit is in strijd met de vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander, wat betekent dat de rechtbank niet kan toestaan dat de opgeëiste persoon wordt gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Frankrijk beoordeeld en geconcludeerd dat er geen beletselen zijn voor de overlevering, aangezien de opgeëiste persoon niet in een problematische detentieomgeving zal worden geplaatst.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Frankrijk toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752042-19
RK nummer: 19/6555
Datum uitspraak: 16 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 november 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 juni 2019 door de
Procureur van de Republiek bij het Tribunal de Grande Instance de Nancy – juridiction interregionale spécialisé(Frankrijk) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason. Ter zitting is het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd, teneinde het verstrijken van de beroepstermijn in de Franse strafrechtelijke procedure en de daaropvolgende WETS-procedure ten behoeve van de overname door Nederland van de opgelegde vrijheidsstraf af te wachten.
De behandeling is hervat op de openbare zitting van 2 februari 2021 in tegenwoordigheid van de officier van justitie M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn voornoemde raadsvrouw.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel uitgevaardigd door de correctionele rechtbank van Nancy op 7 november 2018 naar aanleiding van een vonnis van 7 november 2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren opgelegd bij een inmiddels onherroepelijk geworden vonnis. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaren en twee maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en nummer 5, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van tenminste drie jaren gesteld.
5.
De weigeringsgrond van artikel 6, tweede lid, in samenhang met artikel 6, vijfde lid, OLW
De opgeëiste persoon heeft uitsluitend de Marokkaanse nationaliteit.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6, vijfde lid, van de OLW zijn voldaan aan drie vereisten, te weten:
bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;
vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten welke aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Deze bepaling is ook van toepassing, wanneer het EAB strekt tot executie-overlevering (ECLI:NL:RBAMS:2007:AZ7032). De rechtbank stelt vast dat aan de eerste twee vereisten is voldaan.
De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon met een Nederlander moet worden gelijkgesteld. De verdediging heeft er daartoe op gewezen dat er eerder een terugkeergarantie is verstrekt in de overleveringsprocedure voor de vervolging van de feiten waarop ook de onderhavige procedure ziet. Ook heeft de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes bij e-mailbericht van 18 oktober 2020 bevestigd dat de opgeëiste persoon door de rechtbank is gelijk gesteld met een Nederlander. De verdediging gaat daar dan ook van uit.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer, onder verwijzing naar de brief van de Dienst Justitiële Instellingen (DJI) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid van 21 september 2020, waarin is vermeld dat dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft meegedeeld dat deze dienstvoornemens is om een procedure te beginnen om de verblijfsvergunning van de opgeëiste persoon in te trekken, gelet op de strafbare feiten die hij heeft gepleegd.
Met betrekking tot het derde vereiste overweegt de rechtbank als volgt. Deze voorwaarde beoogt te voorkomen dat Nederland de tenuitvoerlegging van een opgelegde vrijheidsstraf zou moeten overnemen in een geval waarin de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland heeft verloren of zal verliezen. Overname van de executie zou in een dergelijk geval niet dienstbaar zijn aan de resocialisatie in de Nederlandse maatschappij, omdat de opgeëiste persoon na het uitzitten van de straf het land zou moeten verlaten. De rechtbank overweegt dat – gelet op het hiervoor omschreven doel van deze voorwaarde en anders dan de op een vervolgingsoverlevering en op een buitenlandse veroordeling toegesneden bewoordingen van artikel 5, vijfde lid, OLW wellicht doen vermoeden– in het midden kan blijven of deze verwachting niet bestaat vanwege de buitenlandse veroordeling, Nederlandse veroordelingen of vanwege beide. In dit licht dient de rechtbank dan ook te bezien of de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet zal verliezen.
In deze zaak is in de brief van de DJI van 21 september 2020 vermeld dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst voornemens is om een procedure te beginnen om de verblijfsvergunning van de opgeëiste persoon in te trekken. De verwachting dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet zal verliezen, bestaat dus niet. De opgeëiste persoon voldoet niet aan het derde vereiste en kan daarom niet worden gelijkgesteld met een Nederlander.
6.
Detentieomstandigheden; artikel 4 van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest)
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken - kort gezegd - geoordeeld dat ten aanzien van de detentie-instelling Nîmes sprake is van bewijzen dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die aldaar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld als bedoeld in artikel 4 van het Handvest.
In een e-mail van 21 januari 2021 heeft de
Substitut du Procureur de la Républiquevan
JIRS de Nancyde volgende garantie verstrekt:
In response to your request of the 20th January, I confirm you that in case of the execution of the EAW regarding to BENOUDA Abdelouafi, he will not be incarcerated in Nimes.
Nu uit deze informatie kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon niet zal worden gedetineerd in Nîmes vormen de detentieomstandigheden geen beletsel voor de overlevering.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Procureur van de Republiek bij het Tribunal de Grande Instance de Nancy – juridiction interregionale spécialisé(Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.W.M. Giesen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 februari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.