ECLI:NL:RBAMS:2021:6630

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
21/282
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op humanitaire gronden met betrekking tot medische en sociale omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 november 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, die kampt met ernstige gezondheidsproblemen, had verzocht om vrijstelling van het griffierecht en om verblijf op humanitaire gronden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres op 5 juli 2017 is ingediend, maar dat de staatssecretaris deze op 25 januari 2018 heeft afgewezen. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt, maar dit is op 17 december 2020 ongegrond verklaard. Tijdens de zittingen op 19 april en 13 september 2021 zijn de omstandigheden van eiseres besproken, waaronder haar medische toestand en de impact op haar zoon. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris alle door eiseres aangevoerde omstandigheden heeft betrokken, maar dat deze niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een schrijnende situatie. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris bevestigd, waarbij zij heeft geoordeeld dat de medische situatie van eiseres niet zodanig was dat deze een schending van artikel 3 van het EVRM zou opleveren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 21/282 (beroep)
AWB 21/283 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [cijferreeks]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 19 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres en verzoekster (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres van 2 februari 2018 ongegrond verklaard.
Op 13 januari 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen het bestreden besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting aangehouden omdat de gemachtigde van eiseres verkoudheidsklachten had.
Het onderzoek ter zitting is weer aangevangen op 13 september 2021. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. Ook was ter zitting aanwezig T. Gasparyan, als tolk in de Armeense taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht in beide zaken
1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. Zij heeft haar verzoek onderbouwd met een verklaring van afwezigheid van inkomen en vermogen. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van betaling van het griffierecht daarom toe.
Ten aanzien van het beroep
Procedure vooraf
2.1.
Eiseres, haar zoon, [naam 1] , en haar toenmalige partner, [naam 2]
hebben op 5 juli 2017 een aanvraag ingediend op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb [1] 2000 met als doel niet tijdelijk humanitair. Eiseres verzoekt om verblijf op grond van zeer bijzondere individuele omstandigheden. Daarbij heeft zij naar voren gebracht dat sprake is van de volgende omstandigheden:
  • eiseres is een ernstig zieke vrouw, zij kampt met PTSS, depressiviteit met dissociatieve kenmerken, zij is actief suïcidaal en staat onder strakke begeleiding van de artsen en psychologen van het Mentrum en van Equator;
  • eiseres is afhankelijk van het veilige behandelnetwerk dat zij in Nederland heeft;
  • de partner van eiseres heeft de verantwoordelijkheid en zorg voor eiseres en hun kind, maar raakt hierdoor overbelast, ook hij krijgt inmiddels ondersteuning door verschillende instanties;
  • de ontwikkeling van [naam 1] staat onder grote druk door de psychische gesteldheid van eiseres;
  • [naam 1] is geworteld hier in Nederland, is hier geboren en kent geen enkel ander land dan Nederland;
  • eiseres is dag en nacht bezig met haar overleden kind dat begraven is in Nederland.
2.2.
Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen. Eiseres komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv [2] -vereiste. In het BMA [3] -advies van
22 november 2017 wordt gesteld dat eiseres kan reizen onder voorwaarden. Ook is de uitzetting niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. [4] Aangenomen wordt dat eiseres familieleven heeft met haar partner en haar zoon. Aangezien zij geen rechtmatig verblijf hebben, is geen sprake van een door artikel 8 van het EVRM beschermingswaardige situatie. Verder is onvoldoende onderbouwd dat sprake is van privéleven. Evenmin is de hardheidsclausule van toepassing. Eiseres voldoet niet aan het paspoortvereiste en wordt daar ook niet van vrijgesteld, omdat zij geen verklaring van de autoriteiten van haar land van herkomst heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij niet in het bezit kan worden gesteld van een geldig paspoort.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het volgende standpunt gesteld. Het BMA heeft op 2 juli 2018 advies uitgebracht waarin is gesteld dat het uitblijven van behandeling naar alle waarschijnlijkheid leidt tot een medische noodsituatie op korte termijn. Gelet op dit advies, wordt eiseres vrijgesteld van het mvv-vereiste. Verweerder gebruikt de discretionaire bevoegdheid tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “niet tijdelijke humanitaire gronden”, zeer terughoudend. Gebleken zal moeten zijn van een dusdanig bijzondere individuele situatie waardoor de vreemdeling blijvend aan Nederland is gebonden op grond van zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden. Daar is in het geval van eiseres niet van gebleken.
Verder is de medische problematiek onvoldoende onderscheidend en bijzonder om op grond daarvan een schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen. Hiertoe is van belang dat behandeling in het land van herkomst aanwezig is. Ten aanzien van een beroep op artikel van het 8 EVRM geldt dat eiseres dit niet toekomt, omdat zij en haar zoon niet van elkaar gescheiden worden door het besluit van verweerder.
4. Eiseres voert het volgende aan. Verweerder werpt eiseres ten onrechte tegen gezins- en privéleven hier te hebben opgebouwd terwijl zij wist dat ze geen rechtmatig verblijf hier had. Hiermee verliest verweerder uit het oog dat eiseres gedurende een zeer lange periode, namelijk tien jaren, hier verblijft. Haar gezondheidssituatie is daarnaast relevant voor de vraag in hoeverre bepaalde keuzes haar kunnen worden tegengeworpen. De omstandigheid dat eiseres eerder in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning, geeft aan dat verweerder op meerdere momenten de wankele mentale toestand van eiseres heeft erkend.
Juridisch kader
5. De aanvraag van eiseres is ingediend op grond van artikel 3.4, derde lid, van de Vb 2000. Deze bepaling geeft verweerder de discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning te verlenen aan een vreemdeling die niet op andere gronden hiervoor in aanmerking komt. Daarvan maakt hij gebruik bij zeer bijzondere individuele omstandigheden die in onderlinge samenhang bezien tot een schrijnende situatie leiden. Aanvullend hierop heeft verweerder een praktijkdocument opgesteld. Uit dit praktijkdocument blijkt de vaste gedragslijn van verweerder. [5] Voor de toepassing van verweerders discretionaire bevoegdheid zijn langdurig verblijf en worteling in Nederland op zichzelf onvoldoende. Er dient sprake te zijn van een uniek samenstel van aanvullende factoren. Juist omdat het moet gaan om een uniek samenstel van factoren kan niet limitatief worden aangegeven welke omstandigheden daarbij van belang kunnen zijn, of welke omstandigheden daarbij een doorslaggevende rol spelen. Alle omstandigheden die de aanvrager in het kader van schrijnendheid aanvoert worden betrokken in de weging, waarbij sommige omstandigheden zwaarder wegen dan andere omstandigheden. Ook contra-indicaties worden in de weging betrokken. Verweerder geeft het praktijkdocument bij vier factoren een voorbeeld ter illustratie van de zwaarte die in een bepaalde situatie aan de desbetreffende factor toekomt ten opzichte van een andere situatie. Het parktijkdocument schrijft niet voor welk gewicht verweerder aan de bij de beoordeling betrokken factoren moet toekennen. Als verweerder een aanvraag afwijst, moet hij deugdelijk motiveren waarom die aanvraag, gelet op de factoren die in het praktijkdocument staan en waarop een vreemdeling zich heeft beroepen (de factoren), niet voor inwilliging in aanmerking komt. [6] Daarbij komt verweerder beslissingsruimte toe. De beginselen van rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en een consistente beslispraktijk vereisen niet dat verweerder in dat kader per aangevoerde omstandigheid afzonderlijk aangeeft welk gewicht daaraan toekomt.
Oordeel van de rechtbank
Schrijnende situatie
6. Gelet op eerdergenoemde gedragslijn dient de rechtbank bij een afwijzing van een aanvraag van een verblijfsvergunning niet tijdelijk humanitair in de eerste plaats te toetsen (indien aangevoerd in beroep) of verweerder alle door de vreemdeling aangedragen omstandigheden in zijn besluitvorming heeft betrokken. Dat moet de rechtbank vol toetsen. In de tweede plaats moet de rechtbank de weging van de omstandigheden toetsen. Daarbij is van belang dat verweerder bij de weging van de omstandigheden beslissingsruimte heeft. Dat betekent dat de rechtbank moet toetsen of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door de vreemdeling aangevoerde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien niet maken dat sprake is van een schrijnende situatie.
7. Niet in geschil is dat verweerder alle door eiseres aangevoerde omstandigheden heeft betrokken bij zijn besluitvorming. In geschil is de vraag of verweerder tot een juiste weging van de omstandigheden is gekomen. Eiseres heeft zich naar voren gebracht dat verweerder heeft nagelaten om naar het geheel te kijken. Verweerder heeft alle omstandigheden apart gewogen, terwijl verweerder naar het totaalplaatje had moeten kijken.
- Heeft verweerder de omstandigheden juist gewogen?
Lange verblijfsduur
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het langdurig verblijf en de worteling van eiseres en haar zoon in Nederland in dit geval onvoldoende onderscheidend heeft kunnen vinden voor de conclusie dat sprake is van een schrijnende situatie. Verweerder heeft in het nadeel kunnen meewegen dat eiseres het grootste deel van de tijd niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat, gelet op het feit dat eiseres uitstel van vertrek is verleend op basis van artikel 64 van de Vw [7] 2000, het in Nederland opbouwen van privéleven niet geheel heeft plaatsgevonden tijdens illegaal verblijf. Dat neemt echter niet weg, dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen groot gewicht moet worden toegekend aan de korte periode van rechtmatig verblijf.
Sociaal netwerk
9. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat zij een sociaal netwerk in Nederland heeft opgebouwd en dat vanwege die reden een schrijnende situatie zal ontstaan indien zij Nederland moet verlaten, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres dit onvoldoende heeft onderbouwd. De verklaring van de taalgroep en de brief van de pastoor zijn hiertoe onvoldoende onderbouwing.
Situatie zoon
10. Eiseres heeft verder aangevoerd dat haar zoon sterke sociale banden heeft met Nederland en dat het onredelijk is om te verlangen dat haar zoon opnieuw privéleven moet opbouwen in Armenië. Verweerder heeft in het bestreden besluit deze omstandigheid meegewogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de worteling van de zoon van eiseres in Nederland in dit geval onvoldoende onderscheidend is voor de conclusie dat sprake is van een schrijnende situatie. Eiseres heeft vooralsnog onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een sterke binding met Nederland.
Medische situatie
11. Verweerder heeft de medische omstandigheid van eiseres betrokken door kennis te nemen van het BMA-advies. Uit het BMA-advies blijkt dat bij uitblijven van behandeling op korte termijn een medische noodsituatie wordt verwacht, maar dat medische behandeling in het land van herkomst aanwezig is. Met het benoemen van de relevante aspecten uit het BMA-advies heeft verweerder voldoende gemotiveerd hoe de medische problemen en de beschikbaarheid van de medische behandelingen zijn meegenomen bij zijn beoordeling.
Samenhang
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit het in rechtsoverweging 5 beschreven toetsingskader heeft gehanteerd. Verweerder heeft alle bijzondere omstandigheden die eiseres in het kader van schrijnendheid heeft aangevoerd, kenbaar bij zijn beoordeling betrokken, waarbij sommige omstandigheden zwaarder wegen dan andere. Verweerder heeft niet per omstandigheid hoeven motiveren welk gewicht daaraan toekomt en waarom die niet leidt tot een schrijnende situatie. Omdat het gaat om een uniek samenstel van factoren kan verweerder niet limitatief aangeven welke omstandigheden een doorslaggevende rol spelen. Verweerder heeft daarom kunnen volstaan met een motivering waarin de door eiseres aangevoerde omstandigheden in onderlinge samenhang zijn bezien en mogen concluderen dat die geen schrijnende situatie opleveren.
Artikel 3 van het EVRM
13. Voor zover eiseres een beroep doet op schending van artikel 3 van het EVRM en daarbij verwijst naar het arrest Paposhvili , [8] overweegt de rechtbank als volgt.
14. In bezwaar heeft eiseres verwezen naar het Paposhvili arrest van het EHRM. [9] Uit dit arrest kan worden afgeleid dat het in de eerste plaats op de weg van de vreemdeling ligt om concrete aanknopingspunten te bieden voor de veronderstelling dat uitzetting naar het land van herkomst een reëel risico meebrengt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, ook als dit risico volgens de vreemdeling samenhangt met de toegankelijkheid, bereikbaarheid of de continuïteit van de medische zorg in het land van herkomst. Als de vreemdeling dergelijk bewijs heeft ingebracht, ligt het vervolgens op de weg van verweerder daarnaar onderzoek te doen om de twijfel over de beschikbaarheid van adequate zorg en de toegankelijkheid daarvan weg te nemen. [10]
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat haar uitzetting een schending van artikel 3 van het EVRM zal opleveren. Uit het BMA-advies blijkt weliswaar dat bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie kan ontstaan, maar er blijkt ook uit dat behandeling aanwezig is in het land van herkomst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het BMA-advies aan zijn bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen, omdat verweerder zich er voldoende van heeft vergewist dat de inhoud van het advies inzichtelijk en concludent is en zorgvuldig tot stand is gekomen. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om te twijfelen aan de juistheid dan wel de volledigheid van het BMA-advies. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat geen reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM indien eiseres terugkeert naar haar land van herkomst.
Conclusie
16. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
17. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/282,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/283,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit.
2.Machtiging voorlopig verblijf.
3.Bureau Medische Advisering.
4.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling van 24 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3090 en 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1153.
7.Vreemdelingenwet.
8.EHRM, 13 december 2016, Paposhvili tegen België (Grote Kamer), nr. 41738/10.
9.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
10.Zie rechtsoverwegingen 186, 187, 190 en 191.