4.5.Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier is gebleken dat de inspecteurs van de NVWA binnenkuilen hebben aangetroffen in de netten van de ARM-7 nadat deze net waren opgehaald. De rechtbank ziet dan ook voldoende aanwijzingen om aan te nemen dat deze binnenkuilen zijn gebruikt tijdens het vissen. De rechtbank merkt echter op dat het ten tijde van het tenlastegelegde op grond van artikel 16 van Verordening 850/98 verboden was voorzieningen aan te brengen aan netten die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of de feitelijke afmetingen daarvan kunnen verkleinen. Het
gebruikvan deze binnenkuilen was op dat moment niet - of in ieder geval niet op grond van artikel 16 van Verordening 850/98 - verboden.
Ten aanzien van het aanbrengen van de binnenkuilen bevat het onderhavige dossier geen enkele informatie. Door de inspecteurs is hieromtrent geen actieve handeling waargenomen. Het blijft daarom onduidelijk wanneer en door wie de binnenkuilen zijn aangebracht. De rechtbank komt dan ook niet tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2, primair en subsidiair, tenlastegelegde feiten. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier is gebleken dat de inspecteurs de ARM-7 om 23:50 uur in het zicht kregen. Ook kan worden vastgesteld dat de inspecteurs [naam 4] en [naam 5] om 23:58 uur zijn overgestapt van de RHIB naar de ARM-7. In de tussentijd zouden de inspecteurs contact hebben gezocht met de ARM-7 door middel van kanaal 16 van de marifoon en met lichtseinen. De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen op welk tijdstip dat is geweest. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte deze seinen heeft gehoord of gezien. Verdachte heeft verklaard dat hij zich op de brug bevond waar geluiden worden overstemd en waar het zicht beperkt is.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het dossier te weinig informatie bevat om te kunnen vaststellen dat verdachte - als kapitein zijnde - wetenschap had van de aanwezigheid van de RHIB met daarop de inspecteurs en de medewerkers van Rijkswaterstaat langszij de ARM-7. Daarom concludeert de rechtbank dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had op de dood of de (zware) mishandeling van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van zowel het primaire als het subsidiair tenlastegelegde.
Vrijspraak ten aanzien van feit 3, primair
De feitelijke handelingen zoals ten laste gelegd onder 3 primair zijn dezelfde feitelijke handelingen als omschreven onder 2. Ten aanzien van feit 2 is overwogen dat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de RHIB naast de ARM-7. Om die reden kan ook niet worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad ten aanzien van het zinken, vernielen of beschadigen van de RHIB en moet verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken.
Vrijspraak ten aanzien van feit 3, subsidiair
De rechtbank stelt voorop dat onder schuld als delictsbestanddeel een min of meer grove of aanmerkelijke schuld wordt verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet kan worden verweten dat hij in aanmerkelijke mate schuld heeft aan hetgeen zich in de nacht van 28 op 29 augustus 2017 op de Noordzee heeft voorgedaan. Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf het punt waar hij stond geen lichtsignalen heeft gezien en de marifoon oproepen niet heeft gehoord en dat hij zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd zoals hij die doorgaans uitvoert. Verdachte heeft daarbij niet opgemerkt dat de RHIB aan bakboordzijde tussen de boeg en de netten lag op het moment van het ophalen van de netten. De rechtbank heeft, gelet op de inhoud van het dossier, geen reden om aan de verklaring van verdachte te twijfelen. Gelet op deze onwetendheid bij verdachte had hij nooit kunnen voorzien dat zijn handelingen onvoorzichtig waren en zouden leiden tot de gevaarlijke situatie die vervolgens is ontstaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte in aanmerkelijke mate onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam is geweest. Verdachte heeft dan ook geen aanmerkelijke schuld aan het zinken, vernielen dan wel onbruikbaar maken van de RHIB en hij zal ook van dit feit worden vrijgesproken.
Vrijspraak ten aanzien van feit 4 primair
Voor zover de feitelijke handelingen zoals ten laste gelegd onder 4 primair overeenkomen met de handelingen zoals omschreven bij feit 2, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van dat feit. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de RHIB naast de ARM-7. Om die reden kan niet worden bewezen dat verdachte opzettelijk de inspectie heeft bemoeilijkt.
Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde gedragingen van de bemanningsleden is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het uiten van bedreigingen of het doorsnijden van rijgtouwen. Voor zover deze gedragingen zijn uitgevoerd door de bemanningsleden, kunnen deze niet worden toegerekend aan verdachte. Verdachte bevond zich ten tijde van deze vermeende handelingen op de brug waardoor hij deze gedragingen niet heeft kunnen waarnemen. Verdachte zal daarom moeten worden vrijgesproken.
Vrijspraak ten aanzien van feit 4 subsidiair
Om tot een bewezenverklaring van het onder 4 subsidiair tenlastegelegde te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte ervan op de hoogte was dat de inspecteurs aan boord wilden komen. Volgens artikel 114 van de Verordening (EG) nr. 404/2011 moet dit te kennen gegeven worden door middel van een sein uit het internationale seinboek of via radiocommunicatie. Uit het dossier blijkt dat de inspecteurs de ARM-7 hebben aangeschenen met een schijnwerper. Uit het dossier is niet gebleken dat daarbij lichtseinen uit het internationale seinboek zijn gebruikt. Uit het dossier is verder gebleken dat de inspecteurs via radiocommunicatie contact hebben gezocht om kenbaar te maken dat zij aan boord wensten te komen. Verdachte heeft echter verklaard dat hij de radiocommunicatie niet heeft gehoord. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte deze radiocommunicatie gehoord moet hebben. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan hetgeen onder 4 subsidiair ten last is gelegd, reden waarom verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.