ECLI:NL:RBAMS:2021:6626

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
13/994077-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak tegen NVWA-inspecteurs wegens mishandeling en hinderen van inspectie op vissersboot

Op 18 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een incident op 28 augustus 2017 op de Noordzee. Tijdens een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de vissersboot ARM-7, werd de verdachte beschuldigd van het hinderen van inspecteurs en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzet had om de inspecteurs te hinderen of dat hij mishandeling had gepleegd. De dagvaarding werd geldig verklaard, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de kapitein van de ARM-7 was en dat de verplichtingen uit de Verordening EG 1224/2009 niet op hem van toepassing waren. De benadeelde partij, de Staat der Nederlanden, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de rol van de kapitein in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/994077-17 (Promis)
Datum uitspraak: 18 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1958,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.H.M. Beune en van wat verdachte en zijn raadslieden mrs. F.G.L. van Ardenne, J.S. Bigli en J.J. van de Velde
(hierna: de verdediging)naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 28 en 29 augustus 2017 op de Noordzee (positie 51.13.599 N en 002.06952 O) heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van handelen in strijd met artikel 16 van Verordening (EG) nr. 850/98 door voorzieningen aan netten aan te brengen die de mazen in de netten konden versperren of de afmetingen van de mazen konden verkleinen;
medeplegen van mishandeling (veroorzaken van gevoelens van doodsnood/hevige onlust) door, in de uitoefening van zijn beroep als visser, op het moment dat een inspectievaartuig (RHIB) de AID-5 met aan boord van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , allen ambtenaren gedurende/ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, nabij de ARM-7 voer:
- met die ARM-7 vaart te maken
- gieken/hefbomen af te toppen/op te halen
- visnetten/kuiltouw op te halen
waardoor het inspectievaartuig vast kwam te zitten in een visnet/kuiltouw, het inspectievaartuig onbestuurbaar werd, achterstevoren werd meegetrokken, onderwater werd getrokken en het inspectievaartuig vol liep met water en dreigde te zinken.
En door tegen [naam 3] te schreeuwen dat zij moest oprotten en/of van het dek af moest en te dreigen met een waterspuit;
3. medeplegen (samen met de schipper/kapitein) van handelen in strijd met artikel 73 lid 7 van Verordening EG 1224/2009 door niet te zorgen dat de inspecteurs naar behoren worden ondergebracht en/of dat hun taken worden vergemakkelijkt en/of erop toe te zien dat de inspecteurs niet worden gehinderd bij het vervullen van hun opdracht door de onder feit 2 genoemde handelingen en door te schreeuwen, te dreigen met een waterspuit en rijtouwen (van visnetten in de binnenkuilen) door te snijden.
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Waar in de tenlastelegging onder 3 wordt gesproken over het “communautaire vissersvaartuig” leest de rechtbank dat - in verband met de wijziging van Vo EG 1224/2009 bij Vo (EU) 2015/812 - verbeterd als het “Unievissersvaartuig”.
De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Voorvragen

3.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de dagvaarding, voor zover het feit 1 betreft, nietig moet worden verklaard, omdat de tenlastelegging ten aanzien van feit 1 niet voldoet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Het ene verwijt, het aanbrengen van voorzieningen, wordt geconcretiseerd met een ander verwijt, te weten het vissen met netten met voorzieningen. Het ene verwijt is echter niet een invulling of concretisering van het andere verwijt. Door de manier waarop het feit ten laste is gelegd is onduidelijk wat verdachte wordt verweten. Om die reden is het de verdediging niet duidelijk waartegen zij zich moet verweren.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding, voor zover deze ziet op feit 1, niet tegenstrijdig is en dat deze niet nietig hoeft te worden verklaard.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat weliswaar twee verschillende handelingen in de tenlastelegging worden genoemd, maar dat voldoende duidelijk is tegen welke strafbaar gestelde handeling verdachte zich moest verdedigen. Kennelijk en niet onbegrijpelijk wordt in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht dat het aanbrengen van de verboden voorziening blijkt uit de omstandigheid dat er voorboden voorziening zijn aangetroffen in de netten waarmee is gevist.
Het verweer wordt dan ook verworpen en de dagvaarding is geldig.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
In de nacht van 28 augustus op 29 augustus 2017 voer het vissersschip de Arnemuiden 7 “ [boot] ”
(hierna: ARM-7)op de Noordzee binnen de territoriale wateren van Frankrijk. Naar aanleiding van een risicoanalyse wilden inspecteurs [naam 4] , [naam 5] en [naam 3] van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit
(hierna: NVWA)de ARM-7 aan een visserijcontrole onderwerpen. De drie inspecteurs zijn daartoe samen met bestuurder [naam 2] en navigator [naam 1] met een
rigid hull inflatable boat(een speciaal klein en wendbaar inspectievaartuig)
(hierna: RHIB)van het moederschip de Barend Biesheuvel naar de ARM7 gevaren. Om 23:50 uur kregen de inspecteurs de ARM-7 in het zicht. De inspecteurs zagen dat op dat moment werd gevist met visnetten. De RHIB is naast de ARM-7 gaan varen en de ARM-7 is verschillende keren via de marifoon opgeroepen, maar hierop kwam geen reactie. Ook werd niet gereageerd op het met een schijnwerper aanschijnen van de brug van het schip. Vervolgens is de RHIB aan bakboorzijde langszij de ARM-7 geplaatst zodat de inspecteurs konden overstappen en de visserijcontrole op het schip konden uitvoeren.
Inspecteurs [naam 4] en [naam 5] zijn overgestapt. Toen inspectrice [naam 3] de overstap wilde maken, werden de netten van de ARM-7 omhooggehaald, waardoor [naam 3] de overstap niet kon maken. [naam 3] , [naam 2] en [naam 1] bleven achter op de RHIB. De RHIB bevond zich op dat moment tussen de boeg aan bakboordzijde en de netten die werden opgehaald. Doordat de netten werden opgehaald, kwam het kuiltouw in de schroef van de RHIB terecht. De RHIB werd hierdoor onbestuurbaar, maakte water, draaide 180 graden en werd achter de ARM-7 meegesleept. De drie opvarenden van de RHIB stonden op een gegeven moment tot borsthoogte in het water terwijl de achterzijde van de RHIB onder water was. Zij moesten op de punt van de RHIB gaan zitten om niet te water te raken. Na een aantal minuten kwam de ARM-7 tot stilstand, is het ophalen van de netten gestaakt en kon ook [naam 3] over stappen. De inspecteurs konden toen alsnog de controle uitvoeren. Vervolgens is de ARM-7 naar Vlissingen gevaren. Daar zijn alle bemanningsleden aangehouden.
De rechtbank stelt voorop dat zij zich kan voorstellen dat de hierboven kort omschreven situatie zeer beangstigend moet zijn geweest, in het bijzonder voor de op de RHIB achtergebleven opvarenden en dat dit veel indruk heeft gemaakt op alle betrokkenen. Dit staat echter los van het juridische oordeel dat de rechtbank moet geven ten aanzien van de tenlastegelegde feiten.
4.2.
Vormverzuim ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het vooronderzoek door de NVWA niet objectief en onpartijdig is geweest. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat het vooronderzoek door de bij het incident betrokken inspecteurs is verricht en dat hun processen-verbaal onderling zijn afgestemd. Een en ander is in strijd met de beginselen van een behoorlijk strafproces. Het voorgaande heeft plaatsgevonden tijdens het voorbereidend onderzoek en herstel van dit vormverzuim is niet meer mogelijk. Door dit vormverzuim zijn belangrijke strafvorderlijke voorschriften en beginselen in aanzienlijke mate geschonden. Het nadeel hiervan voor verdachte is enorm, omdat veel waarde wordt toegekend aan ambtsedige processen-verbaal en in beginsel van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. Op grond van het voorgaande heeft de verdediging verzocht om die processen-verbaal van het bewijs uit te sluiten.
De rechtbank ziet onvoldoende aanwijzingen dat het onderzoek niet objectief en onpartijdig is geweest. Dat in de processen-verbaal van de betrokken inspecteurs gelijkluidende bewoordingen zijn gebruikt, betekent nog niet dat het onderzoek partijdig is geweest. Als er sprake is geweest van het afstemmen van processen-verbaal, dan is dat zeer onwenselijk, maar dat is niet voldoende om te kunnen concluderen dat het onderzoek partijdig is geweest. Bovendien merkt de rechtbank op dat het NVWA-dossier voor zover het niet bestaat uit de waarnemingen van de betrokken inspecteurs -die bezwaarlijk door anderen kunnen worden vastgelegd- grotendeels bestaat uit door niet betrokken inspecteurs opgemaakte processen-verbaal. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een subjectief dan wel partijdig onderzoek en verwerpt het verweer.
4.3.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Hiertoe heeft zij het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1
Bewezen kan worden dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft gevist met zogeheten binnenkuilen. Inspecteurs [naam 5] , [naam 3] en [naam 4] hebben allen geconstateerd dat er sprake was van binnenkuilen. Dit betreft een ernstige inbreuk op de regelgeving.
Ten aanzien van feit 2
Op grond van het dossier kan worden bewezen dat verdachte samen zijn medeverdachten opzettelijk gevoelens van doodsnood en hevige onlust heeft veroorzaakt bij [naam 3] , [naam 1] en [naam 2] . Verdachte en zijn medeverdachten hebben namelijk de schipper er niet op gewezen dat de giek omlaag moest en de snelheid moest worden verminderd. Dat is mishandeling.
Het enkel (dreigend) schreeuwen naar [naam 3] kan niet als mishandeling worden gekwalificeerd. Verdachte moet daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
Ook het onder 3 tenlastegelegde feit kan worden bewezen. Uit het dossier is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachten het aan boord gaan van de inspecteurs hebben bemoeilijkt. Ook is door meerdere medeverdachten dreigend tegen de controlerende inspecteurs geschreeuwd dat zij moesten oprotten, dat zij van het dek zou(den) worden gespoten en bovendien zijn de binnenkuilen losgesneden of losgemaakt, waardoor deze niet meer konden worden geïnspecteerd. Het bemoeilijken van de taakuitoefening door functionarissen of waarnemers wordt conform de Beleidsregel ernstige inbreuken GVB als ernstige inbreuk aangemerkt.
4.4.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - aan de hand van de op schrift gestelde pleitnotities - bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle aan hem tenlastegelegde feiten. De verdediging heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1
Ten tijde van het tenlastegelegde was alleen het aanbrengen van bepaalde netvoorzieningen strafbaar gesteld. Het vissen met verboden netvoorzieningen is pas later strafbaar gesteld. Uit het dossier blijkt niet dat het verdachte is geweest die eventuele verboden netvoorzieningen zou hebben aangebracht. Dit feit kan daarom niet worden bewezen.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde handelingen
Ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde handelingen heeft de verdediging het volgende aangevoerd.
Op het moment dat de RHIB kennelijk naast de ARM-7 is komen varen, was het proces van het ophalen van de netten reeds gaande. Indien het proces van het halen van de netten eenmaal in gang is ingezet, dan kan dat - om veiligheidsredenen - niet zomaar worden afgebroken.
Verdachte bevond zich tijdens het ophalen van de netten aan stuurboordzijde en heeft helemaal niet doorgehad wat zich aan bakboordzijde van de ARM-7 afspeelde.
Ten aanzien van feit 2
De tenlastegelegde handelingen kunnen volgens de verdediging niet worden bewezen. In ieder geval kan niet worden bewezen dat deze handelingen opzettelijk, ook niet in voorwaardelijke zin, zijn verricht.
Ten aanzien van feit 3
De verdediging heeft bepleit dat verdachte niet in strijd kan handelen met artikel 73 lid 7 van de Verordening EG 1224/2009, omdat deze bepaling verplichtingen bevat voor de kapitein van het schip. Verdachte was niet de kapitein op de ARM-7. Reeds daarom moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken. Indien de rechtbank daar anders over denkt, dan heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte deze verplichtingen niet heeft geschonden.
4.5.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier is gebleken dat de inspecteurs van de NVWA binnenkuilen hebben aangetroffen in de netten van de ARM-7 nadat deze net waren opgehaald. De rechtbank ziet dan ook voldoende aanwijzingen om aan te nemen dat deze binnenkuilen zijn gebruikt tijdens het vissen. De rechtbank merkt echter op dat het ten tijde van het tenlastegelegde op grond van artikel 16 van Verordening 850/98 verboden was voorzieningen aan te brengen aan netten die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of de feitelijke afmetingen daarvan kunnen verkleinen. Het
gebruikvan deze binnenkuilen was op dat moment niet - of in ieder geval niet op grond van artikel 16 van Verordening 850/98 - verboden.
Ten aanzien van het aanbrengen van de binnenkuilen bevat het onderhavige dossier geen enkele informatie. Door de inspecteurs is hieromtrent geen actieve handeling waargenomen. Het blijft daarom onduidelijk wanneer en door wie de binnenkuilen zijn aangebracht. De rechtbank komt dan ook niet tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder feit 2 tenlastegelegde. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het dossier is gebleken dat de inspecteurs de ARM-7 om 23:50 uur in het zicht kregen. Ook kan worden vastgesteld dat de inspecteurs [naam 4] en [naam 5] om 23:58 uur zijn overgestapt van de RHIB naar de ARM-7. In de tussentijd zouden de inspecteurs contact hebben gezocht met de ARM-7 door middel van kanaal 16 van de marifoon en met lichtseinen. De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen op welk tijdstip dat is geweest. Uit het dossier blijkt dat het ophalen van de gieken en de visnetten feitelijk is gedaan door kapitein [medeverdachte] .
De rechtbank is van oordeel dat het dossier te weinig informatie bevat om te kunnen vaststellen dat [medeverdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van de RHIB met daarop de inspecteurs en de medewerkers van Rijkswaterstaat langszij de ARM-7. Daarom concludeert de rechtbank dat niet kan worden bewezen dat [medeverdachte] , bij het ophalen van de gieken en de visnetten, opzet heeft gehad op de mishandeling van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , ook niet in voorwaardelijke zin.
Dit betekent ook dat verdachte niet als (mede)pleger van deze gedragingen kan worden aangemerkt.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het schreeuwen naar [naam 3] en het dreigen met een waterspuit - voor zover dit al zou hebben plaatsgevonden - niet als mishandeling kan worden gekwalificeerd.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank stelt voorop dat de in artikel 73 lid 7 van de Verordening EG 1224/2009 genoemde plicht rust op de kapitein van een schip. Gelet daarop zal overtreding van dit artikel alleen kunnen worden begaan door de kapitein en niet door anderen. Verdachte was niet de kapitein van de ARM-7, waardoor hij niet kan worden aangemerkt als de normadressaat van voornoemde regeling.
Verdachte zou strafbaar zijn indien hij tezamen en in vereniging met de kapitein van het schip in strijd zou hebben gehandeld met artikel 73 lid 7 van de Verordening EG 1224/2009. Dit is echter niet gebleken. Niet kan worden bewezen dat de kapitein wetenschap had van de aanwezigheid van de RHIB naast de ARM-7. Om die reden kan niet worden bewezen dat de kapitein opzet had op het bemoeilijken van de inspectie. Van medeplegen is dus geen sprake.
Nu op verdachte niet de verplichtingen rustten die voortvloeien uit artikel 73 lid 7 van de Verordening EG 1224/2009 en hij niet als medepleger kan worden aangemerkt, moet hij worden vrijgesproken.

5.Vordering van de benadeelde partij

5.1.
De vordering
De benadeelde partij, de Staat der Nederlanden (ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Rijkswaterstaat Zee en Delta), vordert € 99.747,50 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan alleen een schadevergoeding toekennen als is bewezen dat verdachte het strafbare feit dat met de schade verband houdt heeft begaan. Verdachte wordt vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij wordt daarom in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachtedaarvan
vrij.
Verklaart de Staat der Nederlanden (ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Rijkswaterstaat Zee en Delta) niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en G.H. Marcus, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. S.D. van der Heiden en C. Wolswinkel, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 november 2021.