2.10.Kinderbijdrage
Het verzoek, verweer en zelfstandig verzoek
2.10.1.De vrouw verzoekt de rechtbank een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 365,-- per maand per kind vast te stellen met ingang van 31 december 2019.
2.10.2.De man verweert zich tegen het verzoek van de vrouw met betrekking tot de kinderbijdrage en verzoekt de rechtbank:
- primair: de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek met betrekking tot de kinderbijdrage, nu de vrouw niets heeft gesteld of onderbouwd ten aanzien van de behoefte van de kinderen, dan wel dit verzoek af te wijzen;
- subsidiair: indien de vrouw ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage, te bepalen dat de man een bijdrage zal leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van niet meer dan € 43,-- per kind per maand.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.10.3.Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
2.10.4.De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Ingangsdatum kinderbijdrage
2.10.5.Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de man de kinderbijdrage zal voldoen vanaf de datum van de mondelinge behandeling, zijnde 19 januari 2021. De rechtbank zal hier dan ook vanuit gaan bij de berekening van de kinderbijdrage.
2.10.6.De vrouw stelt dat het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) bijna € 3.000,-- per maand bedroeg, waardoor de behoefte van de kinderen berekend moet worden op een bedrag van in totaal € 605,-- per maand.
2.10.7.De man voert verweer tegen de geschatte behoefte van de vrouw en stelt dat het NBGI ten tijde van hun huwelijk € 2.591,-- per maand bedroeg, waardoor de behoefte van de kinderen volgens de behoeftetabel uitkomt op een bedrag van in totaal € 520,-- per maand.
2.10.8.Bij het bepalen van de behoefte hanteert de rechtbank de uitgangspunten die zijn neergelegd in het Tremarapport van de Expertgroep Alimentatienormen.
Maatgevend voor de behoefte van een minderjarige is in beginsel het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving van partijen. De rechtbank gaat ter bepaling van dat gezinsinkomen uit van de inkomens van partijen in het jaar 2019, zijnde het laatste volledige jaar voor het uiteengaan van partijen.
2.10.9.Vast staat dat de vrouw tijdens het huwelijk van partijen geen inkomen had, zodat de rechtbank voor de berekening van het NBGI slechts rekening zal houden met het inkomen van de man.
2.10.10.Voor de bepaling van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man, verwijst de rechtbank naar de berekening, die aan deze beschikking is gehecht. De rechtbank zal hieronder voor zover nodig haar berekening toelichten en ingaan op de posten die tussen partijen in geschil zijn.
2.10.11.Blijkens de jaaropgaaf over 2019 van de man had hij dat jaar een inkomen van
€ 50.492,-- bruto. De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting. Gelet op voornoemd inkomen komt het NBGI ten tijde van de samenleving in totaal uit op € 3.144,-- per maand.
2.10.12.Bij het NBGI dient het kindgebonden budget dat partijen ontvingen te worden opgeteld. Het kindgebonden budget bedroeg op het moment dat partijen uit elkaar gingen
€ 33,-- per maand. Gelet hierop bedraagt het NGBI in totaal € 3.177,-- per maand. Dit NBGI levert, rekening houdend met het op de minderjarigen toepasselijke aantal kinderbijslagpunten, een tabelbedrag op van € 649,-- per maand. Rekening houdend met de wettelijke indexering bedraagt die behoefte (tabelbedrag) thans € 685,-- per maand.
NBI onderhoudsplichtigen ten behoeve van berekenen aandeel
2.10.13.De rechtbank beoordeelt in welke mate ieder van partijen dient bij te dragen in de behoefte van de minderjarigen. Hierbij volgt de rechtbank het uitgangspunt dat de behoefte van minderjarigen tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht.
2.10.14.Voor de bepaling van het NBI van partijen, verwijst de rechtbank naar de berekening, die aan deze beschikking zijn gehecht. De rechtbank zal hieronder voor zover nodig haar berekening toelichten en ingaan op de posten die tussen partijen in geschil zijn.
2.10.15.Voor de vaststelling van het NBI van de man gaat de rechtbank uit van de door hem overgelegde jaaropgaven over het jaar 2020. Het inkomen van de man bedroeg in dat jaar in totaal € 49.035,-- bruto. De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting. Aan de hand van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het NBI van de man op een bedrag ter hoogte van
€ 3.186,-- per maand.
2.10.16.De man heeft gesteld dat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening dient te houden met een in redelijkheid door de vrouw te verdienen inkomen van € 11,48 per uur. De kinderen zijn inmiddels 14 en 9 jaar en van de vrouw kan volgens de man verwacht worden dat zij een deel van de kosten van de kinderen op zich neemt door een baan te zoeken in de schoonmaak of de kinderopvang. De man stelt dat de vrouw in het verleden ook heeft gewerkt in de schoonmaakbranche en de kinderopvang.
2.10.17.De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat zij bijna nooit heeft gewerkt. Zij heeft dan ook geen noemenswaardige werkervaring. Zij heeft in het verleden slechts kort wat zwart gewerkt in de schoonmaak. Daarbij komt dat zij geen opleiding heeft en zij de Nederlandse taal slecht beheerst. De vrouw stelt dan ook dat niet van haar verwacht kan worden dat zij binnenkort een betaalde baan zal kunnen vinden.
2.10.18.Gelet op het feit dat de vrouw niet of nauwelijks werkervaring heeft, zij geen opleiding heeft en de Nederlandse taal slecht beheerst, is niet aannemelijk dat de vrouw binnenkort een betaalde baan heeft gevonden. De rechtbank zal dan ook niet uitgaan van een fictieve verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw en voor de bepaling van de draagkracht ervan uit gaan dat zij thans geen inkomen heeft uit arbeid en op korte termijn weer aanspraak zal maken op een bijstandsuitkering.
2.10.19.Gelet op het feit dat de vrouw aanspraak zal kunnen maken op een bijstandsuitkering, gaat de rechtbank er zoals gebruikelijk vanuit dat zij geen draagkracht heeft om een bijdrage te leveren aan de kosten van de kinderen.
2.10.20.De man doet een beroep op de aanvaarbaarheidstoets. Hij stelt dat hij een schuld heeft van € 20.000,-- bij Interbank, waarop hij maandelijks € 200,-- aflost en een schuld bij zijn zus met betrekking tot herinrichtingskosten, waarop hij maandelijks € 125,-- aflost.
2.10.21.De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat zij er geen bezwaar tegen heeft als de rechtbank de aflossing van € 200,-- per maand op de schuld bij Interbank meeneemt in de berekening van de draagkracht van de man voor zowel de kinderbijdrage als de partneralimentatie. Met de lening die de man bij zijn zus zou zijn aangegaan moet volgens de vrouw geen rekening worden gehouden omdat niet is aangetoond dat de man het geleende bedrag werkelijk heeft ontvangen en ook niet dat hij maandelijks op de gestelde lening aflost.
2.10.22.Gelet op het feit dat de vrouw er geen bezwaar tegen heeft als de rechtbank de aflossing op de schuld bij Interbank meeneemt in de draagkrachtberekening van de man, zal de rechtbank bij de berekening van het aandeel van de man in de kosten van de kinderen rekening houden met een aflossing van € 200,-- per maand. Het draagkrachtloos inkomen zal daarmee dan ook worden verhoogd.
De schuld die de man is aangegaan bij zijn zus acht de rechtbank tegenover de gemotiveerde betwisting onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met de door de man opgevoerde schuld voor herinrichtingskosten van € 125,-- per maand.
De draagkracht van de man bedraagt derhalve 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.000,-- +
€ 200,--)] = € 721,-- per maand.
2.10.23.Gelet op de hoogte van het inkomen van de man en zijn lasten is geen sprake van een onaanvaardbare situatie wanneer de rechtbank een door de man te betalen kinderbijdrage zal vaststellen. Immers niet is gebleken dat de man door het opleggen van een kinderbijdrage niet langer in zijn noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien, of van zijn inkomen minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt.
2.10.24.Een draagkrachtvergelijking blijft achterwege nu de vrouw geen aandeel kan leveren in de kosten van de minderjarigen. De man kan gelet op zijn draagkracht in de volledige behoefte van de kinderen voorzien.
2.10.25.De man maakt aanspraak op een zorgkorting van 35%. De vrouw acht een zorgkorting van 25% redelijk. Gelet op de omvang van de door partijen overeengekomen zorgregeling acht de rechtbank het redelijk te rekenen met een zorgkorting van 35%, zijnde
€ 240,-- per maand.
2.10.26.Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de man een kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen van € 222,50 per kind per maand.