ECLI:NL:RBAMS:2021:6619

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
9038626 CV EXPL 21-2815
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende stelplicht en informatieverplichtingen bij zwemschoolovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zwemschool en een consument. De eiser, een zwemschool, vorderde betaling van een factuur van € 59,95 voor zwemlessen die door de gedaagde, een consument, zouden zijn afgenomen. De gedaagde had zich op 10 oktober 2017 online ingeschreven voor zwemlessen, maar had de overeenkomst binnen een jaar opgezegd. De eiser stelde dat de gedaagde de factuur nog verschuldigd was, omdat de opzegging pas per 1 november 2018 zou zijn verwerkt, maar de gedaagde betwistte dit en stelde dat hij de overeenkomst al in augustus 2018 had opgezegd en bovendien de factuur al had betaald.

De kantonrechter oordeelde dat de eiser niet had voldaan aan zijn stelplicht. De eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat hij aan zijn informatieverplichtingen had voldaan, zoals vereist door de wet. De kantonrechter benadrukte dat de overeenkomst online was gesloten en dat de eiser had moeten aantonen dat de relevante precontractuele informatie aan de gedaagde was verstrekt. De overgelegde schermafdrukken waren niet voldoende om aan te tonen dat de gedaagde correct was geïnformeerd over zijn betalingsverplichtingen en het herroepingsrecht.

Daarom werd de vordering van de eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil werden begroot, aangezien de gedaagde in persoon procedeerde. Dit vonnis benadrukt het belang van het voldoen aan informatieverplichtingen bij overeenkomsten op afstand, vooral in de context van consumentenbescherming.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9038626 CV EXPL 21-2815
vonnis van: 12 november 2021
fno.: 991

vonnis van de kantonrechter

i n z a k e

[eiser 1] ,

handelend onder de namen
[naam bedrijf 1]en
[naam bedrijf 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiser,
nader te noemen: [eiser 1] ,
gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders (Groningen),
t e g e n

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
nader te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 27 januari 2021, met producties;
  • het proces-verbaal van mondeling antwoord;
  • het instructievonnis van 9 april 2021;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • het proces-verbaal van mondeling dupliek, met producties;
  • de akte uitlating producties van [eiser 1] , met producties;
  • het proces-verbaal van mondelinge uitlating producties van 3 september 2021;
  • de akte uitlating producties van [eiser 1] ;
  • de dagbepaling vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[gedaagde] heeft zich op 10 oktober 2017 online ingeschreven bij de door [eiser 1] geëxploiteerde zwemschool voor zwemlessen voor zijn kind.
1.2.
[eiser 1] hanteert algemene voorwaarden.
1.3.
[gedaagde] heeft de overeenkomst binnen een jaar opgezegd.
1.4.
[eiser 1] vordert in deze procedure een factuur d.d. 19 september 2018 ten bedrage van € 59,95 met als omschrijving ‘Zwemles 10-2018’.

Vordering en verweer

2. [eiser 1] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
2.1. € 59,95
€ 59,95 aan hoofdsom;
2.2. € 40,00
€ 40,00 aan buitengerechtelijke kosten;
2.3. € 2,79
€ 2,79 aan wettelijke rente tot 14 januari 2021;
2.4.
wettelijke rente over € 59,95 vanaf 14 januari 2021;
2.5.
de proceskosten.
3. [eiser 1] stelt dat [gedaagde] zich op 10 oktober 2017 online heeft ingeschreven voor zwemlessen. Aan de wettelijke informatieverplichtingen is voldaan en [eiser 1] verwijst naar schermafdrukken van het inschrijfproces. Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing. Op 18 september 2018 heeft [gedaagde] de overeenkomst opgezegd. Artikel 11 van de algemene voorwaarden bepaalt dat er een opzegtermijn is van een maand. Daarom is de opzegging verwerkt per 1 november 2018. De factuur die ziet op de maand oktober 2018 moet [gedaagde] dus nog betalen.
4. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij de overeenkomst niet op 18 september 2018, maar al in augustus 2018 heeft opgezegd. Daarom is hij de factuur niet verschuldigd. Overigens is de factuur betaald op 4 oktober 2018. [gedaagde] verwijst naar een betalingsbewijs. [gedaagde] heeft zelfs teveel betaald, omdat de verschuldigde bijdrage voor september 2018 twee keer is afgeschreven. Ook daarom is [gedaagde] het niet eens met de vordering.

Beoordeling

5. Nu [eiser 1] handelt in het kader van zijn beroeps- of bedrijfsactiviteit, is hij aan te merken als handelaar. [gedaagde] is aan te merken als consument. In dat geval moet de kantonrechter ambtshalve onderzoeken of de bedingen die in de tussen partijen gesloten overeenkomst staan niet oneerlijk zijn in de zin van Richtlijn 93/13 EG (richtlijn oneerlijke bedingen). De kantonrechter moet ook ambtshalve onderzoeken of [eiser 1] de op hem rustende informatieverplichtingen heeft nageleefd.
6. Nu de overeenkomst online is gesloten, gaat het om een overeenkomst op afstand. In dat geval moet [eiser 1] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst hebben voldaan aan de verplichtingen van Afdeling 2B van Titel 5 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW), meer in het bijzonder de informatieverplichtingen van artikel 6:230m lid 1 BW en de aanvullende verplichtingen van artikel 6:230v BW.
7. Als de handelaar in de dagvaarding onvoldoende stelt en onderbouwt dat de relevante precontractuele informatieplichten jegens de consument zijn nageleefd, is de vordering niet toewijsbaar (zie ook rechtbank Amsterdam 27 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2002). Daarvan is in dit geval sprake. [eiser 1] heeft weliswaar schermafdrukken overgelegd die zien op de precontractuele fase, maar op het plattegrond-kaartje dat op de schermafdruk onder ‘Bijlage III’ staat, is te zien dat de gegevens van dat kaartje dateren van 2021. Dat betekent dat de schermafdrukken ook van 2021 dateren. Nu [gedaagde] zich op 10 oktober 2017 online heeft ingeschreven bij [eiser 1] , heeft [eiser 1] niet voldoende toegelicht of aannemelijk gemaakt dat de overgelegde schermafdrukken betrekking hebben op het door [gedaagde] daadwerkelijk doorlopen bestelproces ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst in 2017. Daar zit immers vier jaar tussen. Hierdoor kan niet ambtshalve worden getoetst of [eiser 1] op het moment van de totstandkoming van de overeenkomst jegens [gedaagde] aan zijn informatieverplichtingen heeft voldaan, waaronder de verplichting van artikel 6:230v lid 3 BW, waarin is bepaald dat het elektronische bestelproces zodanig moet worden ingericht dat de consument een aanbod pas kan aanvaarden als hem op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat zijn bestelling een betalingsverplichting inhoudt.
8. [eiser 1] heeft dan ook niet voldaan aan zijn stelplicht. Bovendien heeft [eiser 1] de voor de beslissing van belang zijnde feiten niet volledig aangevoerd en daarmee de kantonrechter de mogelijkheid om ambtshalve te toetsen onthouden. Dat betekent dat de vordering niet kan worden toegewezen.
9. Ten overvloede wordt overwogen dat ook als wel voldoende zou zijn toegelicht of aannemelijk was dat [gedaagde] de overgelegde schermafdrukken daadwerkelijk had doorlopen, de vordering ook niet had kunnen worden toegewezen. Uit de schermafdruk onder ‘Bijlage I’ blijkt namelijk dat de consument verplicht een vinkje moet zetten voor akkoord met de algemene voorwaarden én afstand van het herroepingsrecht. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 6:230o lid 1 BW. Uit dat artikellid volgt dat [gedaagde] onder de gegeven omstandigheden een herroepingsrecht heeft. Eén van de uitzonderingsgevallen als bedoeld in artikel 6:230p BW doet zich niet voor. [gedaagde] is dan ook niet op de wettelijk voorgeschreven wijze geïnformeerd over het herroepingsrecht. In dat geval wordt de herroepingstermijn van veertien dagen verlengd met de tijd die is verstreken tot het moment waarop de ontbrekende gegevens alsnog op de voorgeschreven wijze zijn verstrekt, doch met ten hoogste twaalf maanden. Dat volgt uit artikel 6:230o lid 2 BW. Nu de ontbrekende gegevens niet alsnog op de voorgeschreven wijze zijn verstrekt, zou de herroepingstermijn in dit geval dus moeten worden verlengd met ten hoogste twaalf maanden. Uitgaande van de door [eiser 1] gestelde datum van opzegging door [gedaagde] , is de overeenkomst binnen de (verlengde) herroepingstermijn opgezegd. Dat heeft tot gevolg dat [gedaagde] geen betaling aan [eiser 1] is verschuldigd.
10. De door partijen gevoerde discussie over het al dan niet verschuldigd zijn c.q. betaald hebben van de in deze procedure gevorderde factuur is vanwege het voorgaande niet relevant. De vordering wordt afgewezen.
11. [eiser 1] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil, omdat hij in persoon procedeert.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser 1] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.