ECLI:NL:RBAMS:2021:661

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
13/278046-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling; veroordeling bedreiging en diefstal met geweld

Op 19 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1992, die werd beschuldigd van bedreiging, poging tot zware mishandeling en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar hem wel schuldig bevonden aan de bedreiging van twee personen en de diefstal van een paar schoenen. De feiten vonden plaats op 1 november 2020 in Amsterdam, waar de verdachte een voorbijganger bedreigde met een mes en later een buschauffeur bedreigde. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, maar dat de bedreigingen wel bewezen konden worden. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en moest zich houden aan bijzondere voorwaarden zoals ambulante behandeling en een meldplicht bij de reclassering. Daarnaast werd een schadevergoeding van €600,- toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/278046-20 (Promis)
Datum uitspraak: 19 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
gedetineerd in [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. de Bont, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.T. Brassé, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1: bedreiging van [persoon 1] op 1 november 2020;
Feit 2: primair poging tot zware mishandeling van [persoon 2] op 1 november 2020, subsidiair bedreiging van [persoon 2] op 1 november 2020;
Feit 3: diefstal vergezeld en/of gevolgd van bedreiging met geweld van [naam bedrijf 2] op 20 oktober 2020.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedreiging van [persoon 1] (feit 1) kan worden bewezen op basis van de aangifte, het proces-verbaal van uitkijken camerabeelden en de herkenning van verdachte op die beelden. Daarnaast is ook het tijdsverloop van belang. Verdachte is om 19:39:53 uur op het Centraal Station in de metro gestapt, waarna hij om 19:49:10 uur bij de bus in Noord wordt gezien en wordt aangehouden. Verdachte voldoet bovendien aan het door [persoon 1] opgegeven signalement.
Zij vindt ook bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [persoon 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 2 primair). Verdachte heeft met een mes met een lengte van 22 centimeter stekende bewegingen gemaakt richting het lichaam van [persoon 2] en heeft daarbij geroepen dat hij hem zou neersteken. De kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel door het maken van stekende bewegingen met een (groot) mes is in de gegeven situatie aannemelijk. [persoon 2] zat op de bestuurdersstoel van de bus en kon geen kant op. Verdachte ging bewust met het mes om het spatscherm heen. Die gedragingen zijn er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op gericht om [persoon 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft de kans dat hij [persoon 2] hiermee zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen, aanvaard.
De diefstal met bedreiging met geweld van [naam bedrijf 2] (feit 3) vindt de officier van justitie ook bewezen. Het bewijs bestaat uit de aangifte, het proces-verbaal van uitkijken camerabeelden en de herkenning van verdachte door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . Ook draagt aan het bewijs bij dat verdachte tijdens zijn aanhouding op 1 november 2020 schoenen droeg die lijken op de schoenen die bij de [naam bedrijf 2] zijn weggenomen. Bovendien zijn kledingstukken en schoenen die de dader op 20 oktober 2020 droeg, teruggevonden in de woning van de ex-partner van verdachte.
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ontkend dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan feit 1, feit 2 primair en feit 3. Wel bekent hij dat hij [persoon 2] heeft bedreigd zoals hem is tenlastegelegd onder 2 subsidiair.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van feit 1, feit 2 primair en feit 3. Zij heeft hiervoor het volgende aangevoerd.
Er is geen bewijs dat verdachte [persoon 1] heeft bedreigd (feit 1). Het proces-verbaal waarin de verbalisant vermeldt dat hij verdachte op de camerabeelden op het Centraal Station herkent, moet worden uitgesloten van het bewijs. In het dossier zitten geen stills van die beelden, zodat de kwaliteit daarvan niet kan worden getoetst en niet kan worden beoordeeld of op basis daarvan tot een herkenning kan worden gekomen. Daarnaast worden geen specifieke (gezichts)kenmerken genoemd op grond waarvan de verbalisant tot een herkenning komt. De kleding die de dader volgens het door [persoon 1] opgegeven signalement droeg, is niet zo specifiek dat zonder twijfel kan worden gesteld dat verdachte de dader is geweest.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [persoon 2] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht (feit 2 primair). Het mes bleef daarvoor op te grote afstand van het lichaam van [persoon 2] . Niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft immers verklaard dat hij [persoon 2] geen pijn wilde doen en evenmin kan uit het handelen van verdachte worden herleid dat hij de kans dat [persoon 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, bewust heeft aanvaard.
Voor wat betreft feit 2 subsidiair heeft de raadsvrouw geen bewijsverweren gevoerd.
De stills van de camerabeelden van [naam bedrijf 2] zijn van onvoldoende kwaliteit om een herkenning op te kunnen baseren. Daarnaast waren verbalisanten vooringenomen toen zij de stills bekeken. Zij zijn niet onbevangen tot een herkenning gekomen, maar beschikten al over (sturende) informatie of een vermoeden dat het verdachte moest zijn op de stills. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] noemen bovendien geen specifieke onderscheidende kenmerken. De kleding is in ieder geval onvoldoende onderscheidend om een herkenning op te kunnen baseren. De herkenningen moeten worden uitgesloten van het bewijs. Voor het overige resteert te weinig (direct) bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding feiten 1 en 2
De rechtbank gaat er op grond van de bewijsmiddelen vanuit dat op 1 november 2020 in Amsterdam het volgende heeft plaatsgevonden.
Aangever [persoon 1] liep om 19:35 uur in de metrohal van het Centraal Station. Hij was op weg naar het perron van metro 52 richting Noord. Op de roltrap maakte hij oogcontact met een Nederlands sprekende man van ongeveer 25 jaar oud met een gezet postuur, 1.80 meter lang en een donkere huidskleur. De man droeg een zwart bomberjack van het merk ‘Nasa’, een zwart petje met een zwarte panter erop en een zwart buiktasje. De man bleef contact met hem zoeken. Eenmaal op het perron aangekomen, kwam de man naast [persoon 1] lopen en liet aan [persoon 1] de inhoud van zijn heuptasje zien. [persoon 1] zag daarin iets glimmends zitten wat leek op een klein mesje en het was metaalkleurig. De man zei tegen [persoon 1] “Ik ga je steken, als je wilt blijven leven, stap je niet in”. De man stapte vervolgens in de metro richting Noord. [persoon 1] is niet ingestapt en op het perron achter gebleven. De metro vertrok om 19:39:53 uur.
Aangever [persoon 2] was die avond werkzaam als buschauffeur bij het [naam bedrijf 1] in Amsterdam. Hij reed op buslijn 37 en stond stil op station Noord. Om 19:49:10 uur stapte een man in de bus met het volgende signalement: negroïde huidskleur, tussen de 25 en 30 jaar oud, ongeveer 1.75 meter lang en kroeshaar. De man vroeg of hij contant een kaartje kon kopen, waarop [persoon 2] aangaf dat dit niet kon. Toen [persoon 2] de man vroeg of hij de bus wilde verlaten, begon de man te schreeuwen: “Ik ga je steken! Ik ga je steken!” Vervolgens pakte de man een mes uit zijn tasje en ging met zijn hand met daarin het mes door een opening van de plexiglas spatschermen heen. De man was toen op een afstand van 30 tot 40 cm van [persoon 2] , die terugdeinsde in zijn stoel, en probeerde bij [persoon 2] te komen. De man is vervolgens uit de bus gestapt en naar het raam aan de linkerzijde van de bus toegelopen. Hij had toen nog steeds het mes vast.
Ondertussen bevonden verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] zich op station Noord omdat daar mogelijk de man zou aankomen die op het Centraal Station een bedreiging met een mes had geuit. Zij kregen de man die voldeed aan het door [persoon 1] opgegeven signalement in beeld. Ze zagen dat hij met een mes in zijn hand richting de raamzijde van de buschauffeur liep, waarna verbalisanten tot aanhouding zijn overgegaan. De man bleek verdachte te zijn.
3.3.2
Feit 1 (bedreiging [persoon 1] )
De rechtbank beantwoordt de vraag of het verdachte is geweest die [persoon 1] heeft bedreigd, bevestigend. Zij overweegt daartoe als volgt.
Verbalisant [verbalisant 6] heeft verdachte op de camerabeelden van het Centraal Station herkend als degene die naast [persoon 1] kwam lopen. De rechtbank vindt die herkenning – anders dan de raadsvrouw – ondanks dat er geen stills van die beelden in het dossier zijn opgenomen, bruikbaar voor het bewijs. Uit het proces-verbaal blijkt dat [verbalisant 6] tot een herkenning is gekomen op basis van de bewegende beelden. Verbalisant heeft op het fragment van enkele minuten zowel aangever als verdachte herkend. Verbalisant beschrijft dat hij bekend is met verdachte omdat hij hem die ochtend heeft gehoord en verbalisant noemt voldoende kenmerken op basis waarvan hij tot een herkenning is gekomen. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de herkenning onbetrouwbaar maken of die aanleiding kunnen geven om van het gebruik van deze herkenning af te zien. Daarnaast grondt de rechtbank de bewezenverklaring niet enkel op de herkenning van verdachte op de camerabeelden. Aan het bewijs draagt bij dat verdachte ongeveer tien minuten na de bedreiging van [persoon 1] , nadat hij in de metro richting Noord is gestapt, bij de bus op station Noord wordt gezien en daar wordt aangehouden. Het signalement van verdachte komt overeen met het door [persoon 1] opgegeven signalement. Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat de metro die op het Centraal Station omstreeks 19:39:53 uur richting Noord vertrekt, ongeveer tien minuten later op station Noord arriveert. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij via Amstel naar station Noord is gereisd, maar die lezing beschouwt de rechtbank als onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig, omdat de route die verdachte moet hebben afgelegd niet mogelijk is via Amstel zonder overstap op het Centraal Station. Ook de omstandigheid dat bij verdachte een mes is aangetroffen, is ondersteunend voor de aangifte omdat aan [persoon 1] een op een mesje gelijkend voorwerp werd getoond. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij dit mesje in zijn heuptas hield, hetgeen overeenkomt met de verklaring van [persoon 1] . De rechtbank vindt, alles in samenhang bezien, bewezen dat verdachte [persoon 1] heeft bedreigd.
3.3.3
Feit 2 (poging tot zware mishandeling van [persoon 2] dan wel bedreiging van [persoon 2] )
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat verdachte geprobeerd heeft om [persoon 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit het dossier kan de rechtbank niet opmaken dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voor het oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet daarop moet de rechtbank onder andere kunnen vaststellen dat de handelingen van verdachte een aanmerkelijke kans (naar algemene ervaringsregels) opleveren dat zwaar lichamelijk letsel kon worden toegebracht. De rechtbank leidt uit de hiervoor geschetste omstandigheden af dat verdachte met een mes door een opening van het plexiglas spatscherm is gegaan en bij [persoon 2] probeerde te komen en dat hij daarbij op een afstand van 30 tot 40 centimeter van [persoon 2] is gebleven. De rechtbank kan niet vaststellen dat de kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel, gelet op die afstand en omdat onduidelijk is of verdachte met het mes richting kwetsbare of vitale lichaamsdelen heeft bewogen, aanmerkelijk is. De rechtbank vindt het onder 2 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wel vindt de rechtbank gelet op de aangifte, de beschrijving van de camerabeelden, het proces-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van verdachte op de zitting bewezen dat verdachte [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling door hem woordelijk te bedreigen en door een mes op hem te richten. Verdachte wordt ook verweten dat hij [persoon 2] heeft bedreigd door richting [persoon 2] te spugen, maar omdat het spuug van verdachte niet op [persoon 2] maar op het spatscherm terecht is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat dit niet de ten laste gelegde bedreiging oplevert, zodat verdachte van dat deel wordt vrijgesproken.
3.3.4
Feit 3 (diefstal vergezeld en/of gevolgd van bedreiging met geweld van [naam bedrijf 2] )
Inleiding
De rechtbank gaat er op grond van de wettige bewijsmiddelen vanuit dat op 20 oktober 2020 in Amsterdam het volgende heeft plaatsgevonden.
Aangever [persoon 3] was aan het werk bij [naam bedrijf 2] in de vestiging op het [vestiging] . Een man van 1.74 meter lang met een ongeschoren gezicht, lange rasta’s en een donkere huidskleur kwam de winkel binnen. Hij droeg een zwarte pet met wit logo, zwarte bodywarmer van het merk Stone Island, een zwarte trui, grijze broek, Nike Air Max met een witte zool. Deze man wilde een paar Nike Air Max passen en hield ze aan. De man zei tegen [persoon 3] dat de schoenen hoe dan ook met hem mee gingen, ook als hij niet genoeg geld bij zich had. Daarop zei [persoon 3] dat de man de schoenen moest afrekenen als hij ze wilde hebben. Vervolgens stak de man zijn hand in zijn tasje en zei: “Wil je zien dat ik je neerschiet. Ik ben niet bang om een vuurwapen te trekken.” en “Als je achter me aan loopt moet je niet gek staan te kijken als je een loop in je gezicht hebt.” De man is vervolgens de winkel uitgelopen.
Beoordeling
De rechtbank zal de vraag moeten beantwoorden of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van [naam bedrijf 2] .
Het dossier bevat onder meer bewijsmiddelen voor betrokkenheid van verdachte bij dit feit in de vorm van processen-verbaal waarin verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] verklaren dat zij verdachte herkennen op een still van de camerabeelden van [naam bedrijf 2] respectievelijk een foto van de dader op de diensttelefoon van [verbalisant 2] . De still van de camerabeelden maakt onderdeel uit van het dossier. Naar het oordeel van de rechtbank is deze still niet erg scherp, maar van voldoende kwaliteit om daarop herkenningen te kunnen baseren en ook zijn daarop voldoende (gezichts)kenmerken te zien om een herkenning mogelijk te maken. De kwaliteit van de foto waar [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de herkenning op gebaseerd hebben, kan, omdat deze geen onderdeel uitmaakt van het dossier, niet worden getoetst.
Alle drie de verbalisanten zijn met verdachte in contact gekomen toen zij hem op 31 oktober 2020 na een melding van mevrouw [persoon 4] , de ex van verdachte, aantroffen bij de woning van [persoon 4] gelegen aan de [adres 2] .
Verbalisant [verbalisant 1] kreeg bij terugkomst op het politiebureau een still onder ogen van een persoon die betrokken zou zijn bij een diefstal bij de [naam bedrijf 2] . Verbalisant herkent de persoon op deze still qua signalement, postuur en gezichtsvorm als verdachte. Ook droeg verdachte ten tijde van de melding op 31 oktober 2020 een pet met een wit logo op de voorzijde, gelijkend op de pet die de dader van de diefstal van [naam bedrijf 2] droeg. Een mutatie in het politiesysteem betreffende verdachte, deed verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] denken aan het incident bij de [naam bedrijf 2] . [verbalisant 2] was destijds in dienst en had daarom nog een foto van de verdachte van dat incident op zijn diensttelefoon. [verbalisant 2] en [verbalisant 3] herkenden verdachten op die foto aan zijn jas, broek en schoenen. Ten tijde van de melding droeg verdachte onder andere een zwarte bodywarmer over zijn zwarte jas met een geel logo ter hoogte van de borst.
Dat er drie verbalisanten zijn die verdachte afzonderlijk van elkaar aanwijzen als degene die te zien is op de still van de camerabeelden van [naam bedrijf 2] en foto, maakt dat de rechtbank oordeelt dat de bewijskracht van de herkenningen hoog is, ondanks dat de kwaliteit van de foto op de dienstfoto niet kan worden gecontroleerd. De rechtbank is met de raadsvrouw eens dat de herkenningen niet op de gebruikelijke manier tot stand zijn gekomen, maar dit maakt nog niet dat de herkenningen van het bewijs moeten worden uitgesloten. Verbalisanten hebben geverbaliseerd welke informatie hen is verstrekt en welke kennis voorafgaand aan het bekijken van de still en de foto bekend was. Daaruit maakt de rechtbank niet op dat die informatie sturend is geweest in die zin dat die informatie direct in de richting van verdachte wees. Evenmin geeft het dossier aanleiding om te denken dat verbalisanten van tevoren met elkaar hebben besproken dat het verdachte is die op de still en foto te zien is. De rechtbank is van oordeel dat de herkenningen voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De verweren van de raadsvrouw worden verworpen.
Aan het bewijs draagt bovendien bij dat in de woning van de ex-vriendin van verdachte een Stone Island bodywarmer en witte Nike sneakers van verdachte worden aangetroffen. Deze bodywarmer met het specifieke gele logo op de borst en witte sneakers komen overeen met de kleding die de dader van de diefstal aan had. Verdachte droeg deze bodywarmer bovendien ook op 31 oktober 2020. Daarnaast vermeldt het dossier dat verdachte tijdens zijn aanhouding op 1 november 2020 een specifieke pet droeg die overeenkomt met de pet van de dader van de diefstal. Ook had verdachte bij zijn aanhouding zwarte Nike Air max schoenen aan. Verbalisant [verbalisant 7] herkent deze zwarte Nike Air Max schoenen met daarop een spinnenweb als de schoenen die op 20 oktober 2020 bij de [naam bedrijf 2] zijn gestolen. Uit navraag bij de aangever blijkt dat het ook om dezelfde maat gaat als de gestolen schoenen. Verdachte heeft pas op de zitting verklaard dat hij de sneakers in een parkeergarage van een onbekende heeft gekocht. Die verklaring kan niet worden geverifieerd, is onvoldoende onderbouwd en wordt door de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Alles in onderling verband bezien, vindt de rechtbank bewezen dat verdachte zich aan feit 3 heeft schuldig gemaakt.

4.Bewezenverklaring

Omdat verdachte feit 2 subsidiair heeft bekend en de raadsvrouw hiervan geen vrijspraak heeft bepleit, kan voor dat feit worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 1 november 2020 te Amsterdam [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door aan [persoon 1] een glimmend voorwerp te tonen en hem de woorden toe te voegen “ik ga je steken, als je wilt blijven leven, stap je niet in”.
Feit 2 subsidiair
op 1 november 2020 te Amsterdam [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling door aan [persoon 2] herhaaldelijk de woorden toe te voegen “ik ga je steken”, althans woorden van gelijke aard of strekking, en door een mes op [persoon 2] te richten.
Feit 3
op 20 oktober 2020 te Amsterdam een paar schoenen van het merk Nike Air Max toebehorende aan [naam bedrijf 2] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [persoon 3] , medewerker van de [naam bedrijf 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door aan voornoemde [persoon 3] de woorden toe te voegen “Wil je zien dat ik je neerschiet. Ik ben niet bang om een vuurwapen te trekken” en “Als je achter me aanloopt moet je niet gek staan te kijken als je een loop in je gezicht hebt”.
De schrijf- en/of taalfouten die in de tenlastelegging stonden, zijn verbeterd. Verdachte is
hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten die zij bewijsbaar vindt zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij vordert zij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten: een meldplicht, ambulante behandeling, meewerken aan het vinden van dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht dat bij de strafoplegging rekening wordt gehouden met de persoon van verdachte en het gegeven dat de feiten hem verminderd kunnen worden toegerekend. Verdachte is gemotiveerd om een stabiel leven op te bouwen. Hij staat open voor begeleiding van de reclassering en behandeling. Het is belangrijk dat zo snel mogelijk met de behandeling kan worden gestart.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een willekeurige voorbijganger op het Centraal Station. Verdachte heeft daarbij tegen het slachtoffer gezegd dat hij hem zou steken en heeft die woorden kracht bij gezet door een op een mes gelijkend voorwerp aan het slachtoffer te tonen dat hij in zijn tasje bij zich droeg. Kort na dit incident heeft verdachte een buschauffeur bedreigd. Daarbij heeft hij niet alleen gezegd dat hij het slachtoffer zou steken, maar pakte hij daadwerkelijk een mes waarmee hij geprobeerd heeft om om het spatscherm, waar het slachtoffer achter zat, heen te steken. De rechtbank sluit niet uit dat de aanwezigheid van het spatscherm erger heeft voorkomen. Het slachtoffer kon geen kant op. Dat dit voor het slachtoffer een zeer beangstende gebeurtenis is geweest, blijkt ook uit de aangifte en de schriftelijk verklaring bij het schadevergoedingsverzoek. Daarin beschrijft het slachtoffer dat hij door de gebeurtenis een tijd lang slaapproblemen heeft gehad, hij geen nachtdiensten meer draait nog steeds angstgevoelens ervaart. Ook heeft verdachte een diefstal gepleegd bij de [naam bedrijf 2] waarbij hij de bedrijfsleider heeft bedreigd. Een dergelijk feit tast het gevoel van veiligheid aan, niet alleen van deze specifieke bedrijfsleider, maar van alle winkeliers. Dit soort feiten, waarbij gedreigd wordt met wapens en gewelddadig gedag, zorgen bovendien voor veel onrust en angstgevoelens in de samenleving.
Bij het bepalen van de op te leggen straf weegt de rechtbank de omstandigheden waaronder verdachte de feiten heeft gepleegd in strafverzwarende zin mee. Verdachte is erg brutaal te werk gegaan. Als verdachte niet krijgt wat hij wil, probeert hij dit door met geweld of een wapen te dreigen, af te dwingen. Zowel [persoon 2] als [persoon 3] zijn bedreigd op hun werkplek, waardoor zij nog vaak aan de bedreigingen herinnerd zullen worden. De confrontatie met wat zij hebben meegemaakt, is niet te vermijden. Uit dat wat is besproken op de zitting, heeft de rechtbank de indruk gekregen dat verdachte zijn gedrag bagatelliseert en normaal lijkt te vinden. Verdachte meent recht te hebben op dat wat hij afdwingt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Ook weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat hij volgens zijn strafblad eerder is veroordeeld voor diefstallen. Om verdachte van de ernst van zijn gedrag en deze feiten te doordringen, vindt de rechtbank een vrijheidsbenemende straf de enige passende en geboden straf.
Over de persoon van verdachte is een Pro Justitia-rapportage van 26 januari 2021 opgemaakt door een psycholoog. Daaruit volgt dat bij verdachte sprake is van een lichte stoornis in cannabisgebruik en van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. Daarnaast schat de psycholoog in dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid. Verdachte kampte al met deze psychische problemen op het moment dat hij de feiten pleegde. De psycholoog ziet een verband tussen de psychische problemen en het gedrag van verdachte. Hoewel verdachte verstandelijk in staat moet zijn om de wederrechtelijkheid van zijn handelen in te zien, is hij niet goed in staat om zijn gedrag vanwege de psychische problemen helemaal in vrijheid te bepalen. De psycholoog adviseert daarom om verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen. De kans op herhaling van het gedrag wordt ingeschat als hoog. De psycholoog adviseert om verdachte een behandeling te laten ondergaan bij een forensisch psychiatrische polikliniek zoals De Waag die gericht is op de verstoorde agressieregulatie die samenhangt met zijn persoonlijkheidsstoornis. Deze behandeling kan als bijzondere voorwaarde worden opgelegd bij (deels) voorwaardelijke straf.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van een reclasseringsadvies van 6 januari 2021 betreffende verdachte en een aanvulling daarop van 1 februari 2021. Hieruit blijkt dat sprake is van een patroon als het gaat om agressie-, gewelds- en vermogensdelicten. Dat baart de reclassering zorgen. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. Gezien de mate van agressie en geweld is het nodig dat verdachte een behandeling ondergaat. Verdachte heeft geen zelfstandige woonruimte, geen dagbesteding en geen inkomen. Dit zijn risicoverhogende factoren in zijn leven. De reclassering adviseert om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld een meldplicht, ambulante behandeling bij De Waag, meewerken aan het vinden een structurele dagbesteding in de vorm van werk en meewerken aan schuldhulpverlening.
De rechtbank vindt – overeenkomstig de conclusies van de psycholoog – aannemelijk dat verdachte door de geconstateerde psychische problemen in enige mate werd beïnvloed in zijn gedragskeuzes ten tijde van de feiten. De rechtbank zal de bewezenverklaarde feiten daarom in verminderde mate aan verdachte toerekenen. Dit heeft enig matigend effect op de duur van de op te leggen straf.
Alles afwegende, vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en nodig. Daarvan zal de rechtbank drie maanden gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank vindt het met name van belang dat verdachte een behandeling ondergaat zodat hij kan werken aan de verstoorde agressieregulatie en zijn persoonlijkheidsproblematiek en dat hij hulp krijgt met het op orde stellen van zijn leven. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie omdat zij niet bewezen vindt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling, maar aan bedreiging.

8.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 600,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook vordert hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, inclusief de wettelijke rente. Ook heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij te matigen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. De Hoge Raad heeft hierbij bepaald dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarvoor moeten voldoende concrete gegevens worden aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan. Daarvoor is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Op het uitgangspunt dat het bestaan van geestelijk letsel met concrete gegevens moet worden onderbouwd, kunnen uitzonderingen worden aanvaard. Hiervan is sprake als uit de ernst van de normschending in objectieve mate dergelijke gevolgen voor het slachtoffer kunnen worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. Verdachte heeft [persoon 2] zeer ernstig bedreigd met een mes terwijl [persoon 2] in zijn bushokje zat en geen kant uit kon. Na het incident heeft [persoon 2] zich ziek gemeld en is hij enkele weken niet aan het werk geweest omdat hij zich door de gebeurtenis fysiek en mentaal niet goed voelde. Hij was angstig, had moeite met slapen en zijn eetlust was minder. Sinds [persoon 2] weer aan het werk is gegaan op dezelfde lijn, verkeert hij in angst dat hetzelfde nog eens zal gebeuren. Ook rijdt hij geen nachtdiensten meer. Dat het feit op de werkplek van [persoon 2] heeft plaatsgevonden en hij daardoor vaker en waarschijnlijk nog lange tijd zal worden herinnerd aan wat hem is overkomen, maakt dat de rechtbank het aannemelijk vindt dat de impact op het slachtoffer zodanig groot is geweest dat hij hier geestelijk letsel heeft overgehouden.
Alles bij elkaar genomen, vindt de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 600,- redelijk en billijk gezien de ernst van de normschending en de impact en gevolgen die dat voor [persoon 2] heeft gehad. De rechtbank wijst de vordering toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 220 tot aan de dag waarop het bedrag volledig is voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen omdat verdachte tegenover het slachtoffer, [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2020 tot aan de dag waarop het bedrag volledig is voldaan. Als verdachte niet aan die betalingsverplichting voldoet, kan hij voor maximaal twaalf dagen in gijzeling worden genomen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
Ten aanzien van feit 3:
diefstal vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering
Leger Des Heils op het adres: [adres 3] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Ambulante behandeling
Veroordeelde werkt mee aan diagnostiek en het plan van aanpak dat daaruit voortvloeit door
De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
3.
Meewerken aan het vinden van een dagbesteding
Veroordeelde is verplicht actief mee te werken aan het vinden van structurele dagbesteding in
de vorm van werk.
4.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan Reclassering Leger des Heils de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn ookdat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijstde vordering van de benadeelde partij [persoon 2]
toetot een bedrag van
€ 600,-(zeshonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeeltverdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeeltverdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
.
Legtverdachte
de verplichting opten behoeve van [persoon 2] aan de Staat €
€ 600,-(zeshonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
12 (twaalf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. S. Djebali en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 februari 2021.
[...]

1.[...]