ECLI:NL:RBAMS:2021:6606

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
13/085228-21 (A) en 13/18655-21 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en bedreiging met TBS als gevolg van psychische stoornis

Op 11 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en bedreiging. De zaak betreft twee incidenten: in zaak A heeft de verdachte op 26 maart 2021 in Amsterdam geprobeerd zijn buurman zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem in het gezicht te trappen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld, omdat hij in een psychotische toestand verkeerde en niet de gelegenheid had om na te denken over de gevolgen van zijn daad. De rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte heeft gepoogd zijn buurman zwaar letsel toe te brengen, wat resulteerde in een bloeduitstorting bij het slachtoffer.

In zaak B werd de verdachte beschuldigd van bedreiging van meerdere politieambtenaren. Tijdens zijn verhoor heeft hij bedreigingen geuit, waaronder het voornemen om de wijkagent neer te steken en handgranaten in het politiebureau te gooien. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen serieus genomen moesten worden, gezien de psychische toestand van de verdachte en de context waarin deze werden geuit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan paranoïde schizofrenie, wat zijn gedragingen heeft beïnvloed. Gezien deze geestelijke stoornis heeft de rechtbank de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem ter beschikking gesteld met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen in het geding was en dat de verdachte intensieve behandeling nodig had om het risico op recidive te beperken. Daarnaast werd de benadeelde partij een schadevergoeding van € 500,- toegewezen voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/085228-21 (A) en 13/186555-21 (B)
Datum uitspraak: 11 november 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] , gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.R. Zetsma, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Spapens, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij] op 26 maart 2021 in Amsterdam, subsidiair tenlastegelegd als mishandeling;
voorts heeft de officier van justitie ter terechtzitting, op grond van artikel 312 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), aan het feit in zaak A mondeling toegevoegd dat dit feit is gepleegd met voorbedachte raad;
Zaak B
bedreiging van [benadeelde partij] op 26 maart 2021 in Amsterdam;
bedreiging van meerdere politieambtenaren op 28 maart 2021 in Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs in zaak A
Voorbedachte raad
De officier van justitie heeft bij voordracht van de zaak de tenlastelegging in zaak A mondeling aangevuld in de zin van artikel 312 Sv. De officier van justitie was uit het onderzoek gebleken van een strafverzwarende omstandigheid, namelijk dat verdachte het in zaak A tenlastegelegde zou hebben gepleegd met voorbedachte raad.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het gaat hierbij bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden of dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Verdachte werd door [benadeelde partij] (Hierna: [benadeelde partij] ) aangesproken op het feit dat hij de deur niet voor hem openhield. Verdachte is daarna zijn woning in gegaan. De opmerking die [benadeelde partij] maakte, heeft verdachte erg boos gemaakt onder invloed van de psychotische toestand waarin hij verkeerde. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de stem van [benadeelde partij] steeds opnieuw in zijn hoofd hoorde, wat bij hem tot een explosie van boosheid heeft geleid. Verdachte heeft vervolgens direct gehandeld door, toen hij [benadeelde partij] kort erna de trap op hoorde komen, zijn woning uit te komen en [benadeelde partij] in zijn gezicht te trappen. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte gezien de korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering niet de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. De rechtbank is dan ook, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Verdachte zal van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Poging zware mishandeling
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepoogd [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zowel [benadeelde partij] als verdachte zelf hebben verklaard dat verdachte een harde trap in het gezicht van [benadeelde partij] gaf. Verdachte heeft dit ter terechtzitting nogmaals herhaald. [benadeelde partij] bevond zich op dat moment onder verdachte op een steile trap en kon zich nog maar net aan een leuning vasthouden zodat hij niet van de trap zou vallen. Bij [benadeelde partij] is een duidelijke bloeduitstorting in het gezicht waargenomen.
Het handelen van verdachte kan, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte hiermee de aanmerkelijke kans dat [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen willens en wetens heeft aanvaard. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is. De kans dat het trappen tegen het hoofd – ongeacht de precieze impact van de trap – zwaar lichamelijk letsel ten gevolge kan hebben, is naar ervaringsregels aanmerkelijk te achten.
Voor zover de raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat vanwege de geestelijke toestand van verdachte geen sprake kan zijn van opzet, overweegt de rechtbank dat een geestelijke stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat wanneer bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Blijkens de rapportages over de geestvermogens van verdachte is weliswaar aannemelijk dat hij het contact met de werkelijkheid was kwijtgeraakt, maar niet dat hij in zijn psychose niet bewust en doelgericht heeft gehandeld. De rechtbank leidt namelijk uit hetgeen verdachte over het gebeurde heeft verklaard af dat het niet zo is dat hij geen enkele herinnering heeft aan het incident en zich op geen enkele wijze bewust is geweest van wat er is gebeurd. Verdachte heeft meerdere keren herhaald dat hij door [benadeelde partij] werd uitgedaagd, hem daarom een lesje wilde leren en hem hard heeft getrapt. Hij heeft ook verklaard dat hij zich ervan bewust was dat [benadeelde partij] op een trap stond, dat zich achter [benadeelde partij] nog een andere persoon bevond en dat de gevolgen volgens hem nog meevielen. Op grond van deze uitlatingen gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte ten minste in enige mate bewust en doelgericht heeft gehandeld en ook enig inzicht heeft gehad in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Verdachte heeft door te handelen zoals hij deed welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en daarmee tenminste voorwaardelijk opzet gehad op zware mishandeling. Het feit dat [benadeelde partij] aan dit geweld geen zwaar lichamelijk letsel heeft overgehouden is in de ogen van de rechtbank niet aan het handelen van verdachte te danken. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging ten aanzien van het ontbreken van opzet.
3.2.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs in zaak B
Bedreiging politieambtenaren
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voor een bewezenverklaring van bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook gepleegd zou worden. Verder is vereist dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de bedreiging. Voor een geval waarin de bedreiging op een indirecte manier plaatsvindt, moet verdachte zich willens en wetens hebben blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreiging terecht zou komen bij degene op wie deze betrekking had.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie op 26 maart 2021 tegenover politieambtenaren meerdere malen verklaard dat hij – kort gezegd - [benadeelde partij] weer in zijn gezicht zou trappen of met een mes zou steken als hij hem weer zou tegenkomen. De wijze waarop verdachte zijn uitlatingen deed, maakte dat de politieambtenaren ervan overtuigd waren dat de uitspraken van verdachte geen grootspraak waren. Hen bekroop een gevoel van angst en de rillingen liepen hen over de rug.
Verdachte heeft in een gesprek met een politieambtenaar op 28 maart 2021 gezegd dat hij de wijkagent wilde neersteken en handgranaten in het politiebureau wilde gooien. Omdat verdachte dit lachend vertelde alsof hij gewoon een praatje maakte, kreeg de politieambtenaar het gevoel dat verdachte in staat was om gewelddadige acties te ondernemen.
De rechtbank is van oordeel dat de bedreigingen, gelet op hun aard, hun intensiteit en de achtergrond waartegen deze werden gedaan (verdachte was aangehouden in verband met een poging zware mishandeling en verkeerde kennelijk in een psychotische toestand) de redelijke vrees konden doen ontstaan dat verdachte zijn bedreigingen ook daadwerkelijk zou uitvoeren. Ondanks dat verdachte zijn bedreigingen niet direct heeft gericht aan alle personen op wie zij betrekking hadden, moest hij er onder deze omstandigheden, door deze te uiten tegenover politieambtenaren, rekening mee houden dat die bedreigingen de bedoelde personen zou bereiken. Dat de bedreigingen jegens [benadeelde partij] ook via de politie bij [benadeelde partij] terecht zijn gekomen, blijkt uit zijn aangifte van 27 oktober 2021. [benadeelde partij] heeft in zijn aangifte verklaard zich bedreigd te voelen door de uitingen van verdachte en zich hierdoor gespannen te voelen. Door de bedreigingen ten aanzien van de politieambtenaren te uiten op het politiebureau in een gesprek met een verbalisant, heeft verdachte zich op zijn minst genomen willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de wijkagent en andere politieambtenaren op de hoogte zouden raken van zijn bedreiging.
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Zaak A
hij,op
of omstreeks26 maart 2021 te Amsterdam,
in elk geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet naar voornoemde [benadeelde partij] is
toegelopen/toegegaan, en
/of (met kracht
) in/tegen het gezicht
, althans op/tegen het hoofd, (met geschoeide voet)van voornoemde [benadeelde partij] heeft getrapt
/geschopt, terwijl voornoemde [benadeelde partij] ,
op/bovenaan
(de rand van)een trap stond en
/ofdaarbij een
(boodschappen)tas
senin zijn hand
(en)had, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 26 maart 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] met kracht in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, (met geschoeide voet) te schoppen/stampen/trappen;
Zaak B
1.
hij,op
of omstreeks26 maart 2021 te Amsterdam,
in elk geval in Nederland,[benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk meermaals voornoemde [benadeelde partij] , door tussenkomst van
één of meerderepolitieambtena
(a)r
(en
), dreigend de woorden toegevoegd: "Als ik hem de volgende keer weer tegenkom en hij begint weer op die manier tegen mij te praten, dan schop ik hem gewoon weer in zijn gezicht of ik bewerk zijn gezicht met een mes of snij zijn strot door" en
/of"En als hij dat wel doet dan snij ik zijn strot door met een mes of schop ik hem gewoon weer in het gezicht. En ik doe dat echt als de buurman mij weer op deze manier aanspreekt" en
/of"Als hij mij verbaal agressief benaderd krijgt hij weer een trap in het gezicht of een mes in zijn ribben"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij,op
of omstreeks28 maart 2021 te Amsterdam,
in elk geval in Nederland, Politie Eenheid Amsterdam en/of één of meerderepolitieambtena
(a)r
(en
)heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk meermaals
de Politie Eenheid Amsterdam en/of één of meerderepolitieambtena
(a)r
(en
), door tussenkomst van
één of meerderepolitieambtena
(a)r
(en
), dreigend de woorden toegevoegd: "Wanneer de politie mij iets doet wat ook maar een klein beetje pijn doet, dan zal ik de wijkagent neersteken. De wijkagent zie ik altijd door de wijk op het fietsje en dan zal ik haar neersteken. En wanneer de politie een kogel op mij probeert te schieten, dan zal ik 3 handgranaten halen en die in het politiebureau bij de balie naar binnen gooien
", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1.
Het advies van de deskundigen
De deskundigen T. Jambroes, psychiater, en [naam GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, hebben verdachte onderzocht. Naar aanleiding daarvan hebben beide deskundigen een rapport uitgebracht.
Samenvattend komen de deskundigen tot de conclusie dat verdachte lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en heeft verdachte volledig beïnvloed in zijn gedragskeuzes en gedragingen. Volgens de psychiater was er bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake van een actieve psychose met hallucinaties en paranoïde wanen en impulscontrole problemen. De psychotische symptomen hebben zijn denken en handelen dermate beïnvloed dat verdachte geheel gehandeld heeft vanuit deze belevingen. Volgens de psycholoog komt het ontremde en onberekenbare gedrag van verdachte voort uit zijn stoornis. De paranoïde schizofrenie maakt dat verdachte geen keuzevrijheid heeft in situaties die hij als bedreigend ervaart. Hij reageert reflexmatig met woede en ‘hands-on-agressie’. Ook achteraf is verdachte niet in staat van enige afstand te reflecteren en zich te verplaatsen in het slachtoffer. Zowel door de psychiater als de psycholoog is geadviseerd het tenlastegelegde, bij een bewezenverklaring, niet aan verdachte toe te rekenen.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt het tenlastegelegde, in overeenstemming met de over hem uitgebrachte rapporten, niet aan verdachte toe te rekenen. Hij dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en neemt deze over. De rechtbank is op grond van de rapporten van oordeel dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd als gevolg van zijn stoornis zodat de feiten hem niet kunnen worden toegerekend. Verdachte is daarom niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Terbeschikkingstelling

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met bevel tot verpleging van overheidswege zal worden opgelegd. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat hij van oordeel is dat het misdrijf gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet beperkt dient te worden tot de duur van vier jaar.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Na een woordenwisseling heeft verdachte zijn buurman, die met een boodschappentas in zijn hand op de trap stond, een harde trap in zijn gezicht gegeven. Het slachtoffer kon zich nog net vasthouden aan een leuning zodat hij niet van de trap viel. Verdachte heeft het slachtoffer pijn en letsel toegebracht en heeft tevens inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Gelukkig is het slachtoffer niet zwaar gewond geraakt en is het letsel beperkt gebleven tot bloeduitstortingen in het gezicht. Het incident is voor het slachtoffer zeer bedreigend geweest en heeft gevoelens van angst en onveiligheid bij hem teweeggebracht. Dit gevoel is nog versterkt doordat het slachtoffer op de hoogte raakte van de bedreigingen die verdachte jegens hem had geuit tijdens zijn verhoor op het politiebureau. Verdachte heeft niet alleen het slachtoffer, maar ook meerdere politieambtenaren bedreigd. Het gaat om ernstige bedreigingen, waarbij verdachte zich respectloos tegenover de politie heeft gedragen. De rechtbank is van oordeel dat verbaal geweld tegen mensen die een publieke taak vervullen onacceptabel is.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 27 juli 2021, waaruit volgt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Persoon van verdachte
Zoals hiervoor onder 6 overwogen blijkt uit de rapporten van de deskundigen dat verdachte lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type.
Volgens psycholoog [naam GZ-psycholoog] heeft verdachte wel enig ziektebesef, maar geen ziekte-inzicht. Het ontbreekt hem aan empathie, sociale angst, verantwoordelijkheidsgevoel, spijt, schuld en schaamte. Het ontbreekt verdachte ook aan adequate copingsvaardigheden om stress te hanteren en de frustratietolerantie is zeer beperkt. Betrokkene beschikt niet over een prosociaal netwerk waarop hij terug kan vallen en zijn sociale vaardigheden zijn zeer beperkt. De stoornis van verdachte verhindert hem een stabiel bestaan op te bouwen. Volgens de psycholoog zal verdachte zonder de juiste begeleiding snel ontsporen. Risicotaxatie wijst op een zeer hoge kans op gewelddadige recidive. Volgens de psycholoog lijkt het realistisch te veronderstellen dat kortdurende psychiatrische behandeling in het kader van een zorgmachtiging niet tot vermindering van het recidiverisico zal leiden. De problemen zijn daarvoor te groot. Dat geldt ook voor ambulante behandeling. Verdachte heeft langdurig toezicht, controle en begeleiding nodig, is het niet om zijn stoornis onder controle te brengen dan toch om het maatschappelijk risico te beperken. De psycholoog meent dat behandeling in het kader van de tbs-maatregel de enige realistische mogelijkheid biedt het recidiverisico blijvend te verlagen. Verdachte is volgens hem niet in staat eventuele voorwaarden adequaat te hanteren omdat hij daarvoor de benodigde stabiliteit en motivatie mist. Verdachte is aangewezen op 24-uurs zorg en toezicht in een forensisch psychiatrisch centrum met een zeer hoog beveiligingsniveau.
De psychiater T. Jambroes schat het risico op recidive ook hoog in, gezien de voorgeschiedenis van eerdere psychotische decompensaties met daarbij agressief en gewelddadig gedrag, de beperkte beïnvloedbaarheid en de gebrekkige compliance in de behandeling. Ook door de psychiater wordt een zorgmachtiging niet als toereikend beschouwd om het recidiverisico in te perken. Gezien de chronische problematiek en het hoge recidiverisico op geweld met mogelijk escalatiegevaar wordt door de psychiater daarom gedacht aan een terbeschikkingstelling. Omdat verdachte welwillend staat tegenover behandeling en (volgens eigen zeggen) de medicatie accepteert, zou volgens de psychiater gedacht kunnen worden aan een tbs-maatregel met voorwaarden.
Naast deze rapportages heeft de rechtbank ook gekeken naar het maatregelrapport van de reclassering van 7 september 2021. De reclassering heeft negatief geadviseerd over het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden. Verdachte laat zich leiden door zijn psychotische belevingswereld, bestaande uit seks en geweld. Gezien het onvoorspelbare, gewelddadige en dreigende gedrag van verdachte en het feit dat daarin tot op heden nauwelijks verbetering is opgetreden, acht de reclassering de mogelijkheden van het terugdringen van de recidivekans binnen een tbs-maatregel met voorwaarden minimaal. Ook binnen een forensische kliniek zal verdachte zich mogelijk onvoorspelbaar, dreigend en gewelddadig opstellen en daarmee recidiveren in delictgedrag. De kans dat hij zich aan voorwaarden en afspraken kan houden en zich binnen de hulpverlening coöperatief opstelt, wordt als sterk verminderd ingeschat.
Conclusie
De rechtbank volgt de adviezen van de psycholoog en de reclassering voor wat betreft de noodzaak om verdachte intensief en klinisch te behandelen. Zonder behandeling acht de rechtbank de kans op recidive vanuit de ernstige stoornis van verdachte groot. Een opname in een civiele setting, op grond van een zorgmachtiging, acht de rechtbank niet aangewezen. Het afzonderlijk door de officier van justitie ingediende verzoek tot oplegging van de zorgmachtiging wordt daarom in een aparte beschikking afgewezen. Ook een tbs-maatregel met voorwaarden, zoals door de psychiater geadviseerd, wordt door de rechtbank als niet voldoende ingeschat om het recidiverisico in te perken. De rechtbank acht het noodzakelijk voor de beveiliging van anderen dat verdachte een passende behandeling zal krijgen waarbij de veiligheid voor anderen voldoende gewaarborgd wordt en er veel aandacht is voor risicomanagement en recidivebeperking. Een behandeling in een forensische psychiatrische afdeling of kliniek is onvoldoende om bedoeld beveiligingsniveau en risicomanagement te realiseren. Gelet op het risico dat verdachte weer in een psychose terechtkomt en weer een ernstig feit pleegt, is het noodzakelijk dat hij in een forensisch kader wordt behandeld zodat er, naast het behandelen van de stoornis zelf, ook genoeg aandacht in de behandeling is voor het voorkomen van recidive.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank de terbeschikkingstelling met dwangverpleging gelasten.
De rechtbank overweegt dat voldaan wordt aan de eisen die de wet stelt aan het opleggen van de terbeschikkingstelling. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, te weten paranoïde schizofrenie. Op het gepleegde misdrijf in zaak A (poging zware mishandeling) is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld en de gepleegde misdrijven in zaak B (bedreiging) behoren tot een van de misdrijven omschreven in artikel 285 Sr. Tot slot eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen die maatregel.
De rechtbank overweegt voorts dat de terbeschikkingstelling niet in duur is beperkt, nu deze onder meer wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot zware mishandeling.

8.Beslag

De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de items met nummer 1 tot en met 8 op de beslaglijst, die aan verdachte toebehoren, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar. Deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot begaan van soortgelijke misdrijven en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

9.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 1.000,-[bedrag dat aan materiële schade wordt gevorderd] aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede € 3,58 aan proceskosten.
Anders dan de raadsman heeft betoogd is de benadeelde partij wel ontvankelijk in zijn vordering, nu aan verdachte een maatregel wordt opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A en zaak B onder 1 rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2021 tot aan de dag van algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering tot vergoeding van proceskosten zal worden afgewezen omdat de benadeelde partij niet ter terechtzitting is verschenen en de gevorderde reiskosten dus niet heeft gemaakt.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in zaak A en in zaak B onder 1 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2021 tot aan de dag van algehele voldoening.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 37a, 37b, 38d, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
poging tot zware mishandeling
Zaak B
Feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling
Feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
 Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
 Gelast dat verdachte
ter beschikking gesteldzal worden en beveelt dat hij
van overheidswege verpleegdzal worden.
 Verklaart onttrokken aan het verkeer: de items genoemd onder 1 tot en met 8 op de beslaglijst.
 Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2021.
[(...)]