Op 18 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam in een kort geding uitspraak gedaan over de vordering van de stichting Ymere, die de ontruiming van een sociale huurwoning eiste. Ymere stelde dat de huurder, [gedaagde 1], niet zijn hoofdverblijf in de woning had en deze aan derden had onderverhuurd. De huurder, bijgestaan door zijn dochters, voerde verweer en stelde dat hij wel degelijk in de woning verbleef, vooral vanwege zijn gezondheidsproblemen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 oktober 2021 werd duidelijk dat er een complexe situatie was, waarbij de huurder af en toe in Marokko verbleef voor medische redenen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de huurder zijn hoofdverblijf niet in de woning had en dat de vordering tot ontruiming niet toewijsbaar was. De rechter benadrukte dat een ontruiming een ingrijpende maatregel is en dat er meer duidelijkheid nodig was over de woonsituatie van de huurder. De vordering van Ymere werd afgewezen, en de rechter veroordeelde Ymere in de proceskosten. In reconventie vorderden de gedaagden herstel van gebreken in de woning, maar ook deze vordering werd afgewezen, omdat de gedaagden niet als huurders konden worden aangemerkt voor deze vordering.