ECLI:NL:RBAMS:2021:6585

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
13/153126-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld en poging tot diefstal met geweld; bewezenverklaring openlijke geweldpleging met taakstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal met geweld en poging tot diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal met geweld en poging tot diefstal met geweld, omdat de verklaringen van de aangever niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Dit geweld vond plaats op 25 juni 2019 te Amsterdam, waarbij de verdachte samen met twee medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen de aangever. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ondanks dat hij niet alle geweldshandelingen heeft gepleegd.

De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op een taakstraf van 150 uren, rekening houdend met de recidive van de verdachte en de impact van het geweld op het slachtoffer. De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd, welke deels is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding voor materiële schade van €49,95 en immateriële schade van €700,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoedingsmaatregel na te komen, zodat de benadeelde partij verzekerd is van betaling. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/153126-19
Datum uitspraak: 27 oktober 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Staal, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.H. Pentinga, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat mevrouw [naam2] , namens benadeelde partij [naam] , naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ervan beschuldigd dat hij zich, samen met anderen, ten aanzien van [naam] op 25 juni 2019 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:
primair: diefstal met geweld van een geldbedrag en sleutels;
subsidiair: openlijke geweldpleging;
Feit 2:
poging tot diefstal met geweld van een telefoon.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage van dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
3.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte van alle tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken. Verdachte had geen opzet op het gebruik van geweld of het ontstaan van letsel bij aangever.
Subsidiair – bij een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging – heeft de raadsvrouw betoogd dat slechts kan worden bewezen dat verdachte aangever heeft vastgepakt en naar achteren heeft getrokken. Verdachte had geen opzet op de geweldshandelingen die onder het eerste en derde gedachtestreepje staan genoemd, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraken – diefstal met geweld (feit 1 primair) en poging tot diefstal met geweld (feit 2)
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. De verklaring van aangever, dat verdachte en zijn medeverdachten zijn sleutels en een geldbedrag hebben gestolen en dat zij hebben geprobeerd om zijn telefoon te stelen, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Verdachte zal van deze ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring – openlijke geweldpleging (feit 1 subsidiair)
Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld gepleegd in vereniging, dat voor derden zichtbaar was of had kunnen zijn. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust heeft samengewerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de openlijke geweldpleging heeft geleverd. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen.
De rechtbank stelt vast dat op 25 juni 2019 openlijk geweld heeft plaatsgevonden. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte hieraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. In dit geval is er sprake geweest van gerichte geweldshandelingen tegen aangever die hebben plaatsgevonden binnen een samenwerkingsverband tussen verdachte en twee medeverdachten. Verdachte heeft bekend dat hij aangever heeft vastgepakt en naar achteren heeft getrokken. Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin een omschrijving van de camerabeelden is gegeven volgt dat de medeverdachten vervolgens geweld hebben gebruikt jegens aangever. Aangever heeft als gevolg van het incident onder andere een hoofdwond opgelopen. Dat verdachte niet alle geweldshandelingen heeft gepleegd en – naar eigen zeggen – niet degene is geweest die de hoofdwond heeft veroorzaakt maakt dit oordeel niet anders. Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is niet vereist dat iedere dader afzonderlijk in dezelfde mate heeft bijgedragen aan het gebruik van het geweld.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1 subsidiair
op 25 juni 2019 te Amsterdam, openlijk, te weten op de Damrak te Amsterdam, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam] , door:
- voormoemde [naam] met gebalde vuist tegen het lichaam te stompen, en
- voornoemde [naam] vast te pakken en naar achteren te trekken, en
- voornoemde [naam] tegen het lichaam te schoppen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond van 3 tot 5 centimeter en schrammen en/of krassen op de polsen en de armen en de borst, voor voornoemde [naam] ten gevolge heeft gehad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een taakstraf van 150 uren op te leggen. Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie de recidive van verdachte als strafverzwarend meegewogen, maar hij heeft ook rekening gehouden met het feit dat de rol van verdachte ondergeschikt was aan de rol van de medeverdachten.
8.2.
Strafmaatverweer van de raadsvrouw
Bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde heeft de raadsvrouw verzocht om oplegging van een taakstraf. Zij heeft benadrukt dat de bijdrage van verdachte aan het geweld zeer gering is geweest, dat verdachte geen letsel heeft veroorzaakt bij aangever en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het goed met hem gaat. Hij heeft een baan gevonden en is sinds het ten laste gelegde niet meer in aanraking geweest met justitie.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich, samen met twee anderen, schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld. Het slachtoffer heeft als gevolg van het bewezenverklaarde pijn ondervonden en letsel opgelopen. Ter terechtzitting is naar voren gebracht dat het incident een grote impact op het slachtoffer heeft (gehad). Het slachtoffer vermijdt de binnenstad van Amsterdam, omdat hij zich daar angstig en onveilig voelt. Omdat het geweldsincident plaatsvond op klaarlichte dag op een drukke plek in het centrum van Amsterdam, zijn onschuldige voorbijgangers ongevraagd geconfronteerd met het geweld. Dit kan ook bij hen hebben geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid.
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat hij zich vaker schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten. Bovendien liep verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit in het kader van een eerdere veroordeling in een proeftijd.
De straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank weegt de recidive van verdachte als strafverzwarend mee, maar houdt ook rekening met het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte weliswaar is begonnen met het wegtrekken van het slachtoffer, maar dat zijn rol ten aanzien van de daaropvolgende geweldshandelingen geringer is geweest dan de rol van de medeverdachten.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 150 uren opleggen, zoals gevorderd door de officier van justitie.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam] vordert € 129,95 aan vergoeding van materiële schade en € 700,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding die ziet op het bebloede T-shirt (€ 49,95) en de gevorderde immateriële schadevergoeding moeten worden toegewezen.
De gevorderde materiële schadevergoeding die ziet op schade vanwege een gestolen geldbedrag (€ 80,00) moet worden afgewezen, omdat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het te vergoeden bedrag moet hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft – bij een bewezenverklaring van de openlijke geweldpleging – verzocht om de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen, omdat verdachte geen letsel heeft toegebracht aan aangever.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Toewijsbare materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht aan zijn kleding (ter hoogte van € 49,95). De gevorderde materiële schade die ziet op deze schadepost zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2019.
Daarnaast heeft de benadeelde partij, op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 700,00, zodat het gevorderde bedrag – vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2019 – zal worden toegewezen.
Omdat verdachte voor het ten laste gelegde onder 1 primair wordt vrijgesproken zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering die ziet op schade vanwege een gestolen geldbedrag (€ 80,00). De benadeelde partij kan het niet-ontvankelijke deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijk
Het toegewezen bedrag wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd nu verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte en zijn medeverdachten zijn ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde partij te betalen, tenzij een van de anderen het hele bedrag al heeft betaald.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, zodat de benadeelde partij de opgelopen schade niet zelf hoeft te innen en de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet kan betalen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van in totaal € 749,95 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan (25 juni 2019).
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 14 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 36f, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
150 (honderdvijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 (vijfenzeventig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [naam]toe tot een bedrag van
€ 49,95 (negenenveertig euro en vijfennegentig eurocent)aan vergoeding van materiële schade en
€ 700,00 (zevenhonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 juni 2019) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [naam] aan de Staat € 749,95 (zevenhonderdnegenenveertig euro en vijfennegentig eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 juni 2019) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 14 (veertien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 oktober 2021.
[bijlage {...}]