Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Beoordeling of verdachte het tenlastegelegde heeft begaan
4.Beslissing
spreekt verdachtedaarvan
vrij.
Rechtbank Amsterdam
In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2021, stond de verdachte terecht op beschuldiging van seksueel binnendringen van de aangeefster terwijl zij in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde. De zaak is ontstaan uit een incident dat plaatsvond op 28 december 2018. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen, waarbij de officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging. De aangeefster verklaarde dat zij sliep toen de verdachte haar vaginaal binnendrong, terwijl de verdachte ontkende dat de aangeefster op dat moment sliep en stelde dat zij instemde met de seksuele handelingen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zedenzaken vaak bewijstechnisch lastig zijn, omdat de verklaring van de aangever vaak tegenover die van de verdachte staat en er meestal geen getuigen zijn. De rechtbank heeft in haar beoordeling het juridische kader van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering in acht genomen, dat bepaalt dat de rechter het bewijs niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige of de aangever. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om te concluderen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastelegging. De verklaringen van de aangeefster en de verdachte verschilden aanzienlijk, vooral over de vraag of de aangeefster sliep op het moment van de seksuele handelingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat het bewijs niet voldeed aan de vereisten voor een bewezenverklaring.
De beslissing van de rechtbank werd uitgesproken door de voorzitter en twee andere rechters, en de griffier was aanwezig. Het vonnis is openbaar uitgesproken op de zitting van 27 oktober 2021.