ECLI:NL:RBAMS:2021:6583

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
13/136096-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak oplichting en verduistering, gevangenisstraf voor mishandeling en vernieling

Op 27 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998, die werd beschuldigd van mishandeling van zijn moeder, oplichting en verduistering. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de oplichtings- en verduisteringszaken, omdat het zich voordoen als een bonafide klant niet voldoende is voor het aannemen van oplichtingsmiddelen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de oplichtingsfeiten, waarbij de verdachte de aangever had bewogen tot taxivervoer en afgifte van geld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had op het vernielen van de ruit van de taxi van de benadeelde partij.

De rechtbank achtte echter de mishandeling van de moeder van de verdachte bewezen. De moeder had verklaard dat de verdachte een fotolijst naar haar gooide, wat resulteerde in snijwonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de kans had aanvaard dat zijn moeder pijn zou ondervinden. Voor deze mishandeling werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken. Daarnaast werden er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor de vernieling van de taxi. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij gijzeling kan worden toegepast bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/136096-21 (zaak A); 13/103431-21 (zaak B); 13/153824-20 (tul) en
13/701423-18 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 27 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A
1. mishandeling van zijn moeder [benadeelde partij 1] door een fotolijst tegen haar gezicht te gooien en/of haar met een fotolijst te slaan, op 4 mei 2021 te Amsterdam;
2. oplichting van [benadeelde partij 2] door hem te bewegen tot taxivervoer van Parijs naar Amsterdam (ter waarde van € 1.026,50), op 23 mei 2021 te Amsterdam en/of Diemen en/of Parijs;
3.
primair: oplichting van [benadeelde partij 2] door hem te bewegen tot afgifte van € 500,00, op 23 mei 2021 te Amsterdam en/of Diemen;
subsidiair: verduistering van een geldbedrag van € 500,00, toebehorende aan [benadeelde partij 2] , op 23 mei 2021 te Amsterdam en/of Diemen;
Zaak B
vernieling van de autoruit en/of achterbank van de auto van (de leasemaatschappij van) [benadeelde partij 3] , op 11 februari 2021 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle (primair) ten laste gelegde feiten onder zaak A en zaak B.
Ten aanzien van feit 1 in zaak A heeft de officier van justitie betoogd dat, op basis van de verklaring van getuige [getuige] en de letselverklaring, kan worden bewezen dat verdachte vol opzet had op het veroorzaken van pijn en het toebrengen van letsel bij zijn moeder.
Ten aanzien van feiten 2 en 3 primair in zaak A heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte [benadeelde partij 2] door een samenweefsel van verdichtsels heeft bewogen tot taxivervoer van Parijs naar Amsterdam en afgifte van € 500,00.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de in zaak A onder 1 ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van vol opzet op het toebrengen van pijn of letsel bij zijn moeder, maar dat voorwaardelijk opzet wel kan worden bewezen.
Verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder 2 en 3 in zaak A. Instappen in een taxi zonder geld is onvoldoende voor een bewezenverklaring van oplichting.
Verder kan niet worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het vernielen van de ruit van de taxi van [benadeelde partij 3] (zaak B). De ruit is door het handelen van verdachte of de taxichauffeur per ongeluk stukgegaan.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak zaak A feiten 2 en 3
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de in zaak A onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft aangever bewogen tot taxivervoer van Parijs naar Nederland door aan aangever te vertellen dat hij in Dubai woont en genoeg geld heeft.
De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen dat verdachte meer heeft gedaan dan zich voordoen als een bonafide klant (zaak A, feit 2). Nu een enkele leugen niet voldoende is voor het aannemen van een valse hoedanigheid of om te kunnen spreken van een samenweefsel van verdichtsels en derhalve van oplichting, spreekt de rechtbank verdachte van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde vrij.
De rechtbank kan op grond van het dossier ook niet vaststellen wat zich met betrekking tot de € 500,00 exact heeft afgespeeld (zaak A, feit 3). De verklaring van verdachte dat [benadeelde partij 2] hem het geldbedrag heeft gegeven zodat verdachte eten kon kopen acht de rechtbank niet geloofwaardig. Met welk doel [benadeelde partij 2] het geldbedrag dan wel heeft overhandigd en waar het geldbedrag is gebleven is echter niet duidelijk geworden, zodat verdachte van het onder feit 3 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Nu ook niet duidelijk is geworden dat verdachte het geldbedrag wederrechtelijk onder zich heeft gehouden moet verdachte tevens voor de subsidiair ten laste gelegde verduistering worden vrijgesproken.
3.3.2.
Bewezenverklaring zaak A feit 1
De rechtbank acht de in zaak A onder 1 ten laste gelegde mishandeling van zijn moeder bewezen.
De moeder van verdachte heeft bij de politie verklaard dat verdachte een fotolijst van de muur trok en deze in haar richting, tegen haar gezicht, gooide. Doordat het glas brak heeft moeder snijverwondingen in haar gezicht en op haar voet opgelopen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een fotolijst in de richting van zijn zus gooide, maar zijn moeder heeft geraakt toen zij in de baan van zijn worp sprong. De zus van verdachte heeft gezien dat verdachte op moeder was gefocust toen hij de fotolijst naar haar toe gooide.
Door een (glazen) fotolijst in de richting van zijn moeder te gooien heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij geraakt zou worden en daardoor pijn zou ondervinden of letsel zou oplopen. Mishandeling kan daarom worden bewezen.
3.3.3.
Bewezenverklaring zaak B
De rechtbank acht, op grond van de verklaring van verdachte en taxichauffeur [benadeelde partij 3] , bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van de auto door de ruit met een lachgastank te breken en op de achterbank te urineren. Het verweer van de raadsman dat verdachte de ruit per ongeluk heeft gebroken wordt verworpen, nu verdachte desgevraagd tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten heeft verklaard dat hij de ruit heeft gebroken, omdat hij geen lucht kreeg.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
zaak A, feit 1:
op 4 mei 2021 te Amsterdam zijn moeder, [benadeelde partij 1] , heeft mishandeld door een fotolijst tegen haar gezicht te gooien, waarbij het glas van de lijst brak en snijwonden veroorzaakte;
zaak B:
op 11 februari 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk de autoruit en achterbank van de auto, die aan de leasemaatschappij van [benadeelde partij 3] toebehoort, heeft vernield en onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder zaak A en zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij een bewezenverklaring verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de tijd doorgebracht in voorarrest, met daarbij eventueel een voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn moeder in haar eigen woning en heeft hierdoor een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk, in het bijzonder omdat een woning bij uitstek de plek is waar iemand zich veilig moet voelen. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan vernieling van de auto van de leasemaatschappij van [benadeelde partij 3] . Verdachte heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 28 juli 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Sinds 2017 is sprake van een delictpatroon bestaande uit fraude en oplichting. Bovendien loopt verdachte in een proeftijd van eerdere veroordelingen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op verschillende rapportages die over verdachte zijn opgemaakt, in het bijzonder het consult rechtspleging van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 28 mei 2021, de Pro Justitia rapportage van 29 september 2021 en het reclasseringsrapport van GGZ Reclassering Inforsa van 14 oktober 2021. De rechtbank leidt hieruit, zakelijk weergegeven, het volgende af.
In het NIFP-consult is gerapporteerd dat verdachte ‘raar’ gestoord gedrag heeft vertoond. Een verdergaande, psychisch ziekelijke ontwikkeling wordt niet uitgesloten. In de Pro Justitia rapportage worden grote zorgen geuit over het functioneren van verdachte en zijn weigering om mee te werken aan onderzoeken. De reclassering heeft haar zorgen geuit over de lichamelijke en psychische gesteldheid van verdachte. De kans dat verdachte wederom in de fout gaat wordt als hoog ingeschat, datzelfde geldt voor de kans dat hij niet mee zal werken aan eventuele voorwaarden. Omdat verdachte weigert mee te werken aan psychologische onderzoeken ziet de reclassering geen mogelijkheden om hem te begeleiden. De reclassering adviseert om een onvoorwaardelijke straf op te leggen.
Voor het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op de oriëntatiepunten die landelijk voor de straftoemeting (LOVS) ten aanzien van mishandeling zijn vastgesteld. Als uitgangspunt voor eenvoudige mishandeling met beperkt lichamelijk letsel ten gevolge wordt een geldboete van € 750,00 gehanteerd. Daarbij wordt opgemerkt dat bij huiselijk geweld in beginsel geen geldboete wordt opgelegd. Voor vernieling bestaan geen oriëntatiepunten.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de vrijspraak van het in zaak A onder 2 en 3 ten laste gelegde ziet de rechtbank aanleiding bij de straftoemeting sterk af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 1.175,55 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze schade bestaat voor € 146,20 uit de niet betaalde taxirit en voor € 1.029,35 uit het verlies van arbeidsvermogen omdat [benadeelde partij 3] zijn taxi ten gevolge van de reparatie enkele dagen niet heeft kunnen gebruiken.
8.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade die ziet op verlies van arbeidsvermogen – vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel – moet worden toegewezen. Met betrekking tot de niet betaalde taxirit heeft de officier van justitie aangevoerd dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen de door hem geleden schade en het bewezenverklaarde.
8.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
8.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde vernieling rechtstreeks materiële schade heeft geleden doordat hij zijn taxi vijf dagen niet heeft kunnen gebruiken. De gevorderde schadevergoeding die ziet op verlies van arbeidsvermogen (€ 1.029,35) komt de rechtbank dan ook niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan (11 februari 2021).
Met betrekking tot de niet betaalde taxirit is niet komen vast te staan dat deze schade rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde vernieling. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen.
8.2.
Benadeelde partij [Leasemaatschappij benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [Leasemaatschappij benadeelde partij 3] vordert € 498,96 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze kosten zijn gemaakt voor de reparatie van de autoruit.
8.2.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [Leasemaatschappij benadeelde partij 3] moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
8.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde vernieling materiële schade heeft geleden doordat de benadeelde partij reparatiekosten heeft gemaakt. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan (11 februari 2021).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [Leasemaatschappij benadeelde partij 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 9 dagen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken zitten de op 30 september 2021 (ten aanzien van parketnummer 13/153824-20) en op 21 juni 2021 (ten aanzien van parketnummer 13/701423-18) bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vorderingen tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam. De officier van justitie vordert tenuitvoerlegging van de eerder in deze zaken opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen, omdat verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het gaat in beide gevallen om de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden.
9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de onder de parketnummers 13/153824-20 en 13/701423-18 eerder opgelegde voorwaardelijke straffen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de proeftijden van de vorderingen tot tenuitvoerlegging te verlengen. Het is ook mogelijk om één van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen om te zetten naar een taakstraf.
Verder heeft de raadsman bepleit er rekening mee te houden dat de moeder van verdachte heeft verzocht hem niet te vervolgen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen. Gelet op hetgeen in deze zaak is bewezen en de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht vindt de rechtbank het niet opportuun om de voorwaardelijke straffen ten uitvoer te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde in zaak A onder 1 en zaak B heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder;
Ten aanzien van zaak B:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
en;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
zes (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe tot een bedrag van
€ 1.029,35(duizendnegenentwintig euro en vijfendertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 februari 2021) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijstde vordering voor het
overige af.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat € 1.029,35(duizendnegenentwintig euro en vijfendertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 februari 2021) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[Leasemaatschappij benadeelde partij 3]toe tot een bedrag van
€ 498,96(vierhonderdachtennegentig euro en zesennegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 februari 2021) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [Leasemaatschappij benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [Leasemaatschappij benadeelde partij 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [Leasemaatschappij benadeelde partij 3] aan de Staat € 498,96(vierhonderdachtennegentig euro en zesennegentig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 februari 2021) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 9 (negen) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vorderingen tot tenuitvoerleggingin de zaken met parketnummers 13/153824-20 en 13/701423-18
af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 oktober 2021.
[(...)]