ECLI:NL:RBAMS:2021:6571

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
AMS 20/2983
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging door Stichting Onderzoek Oorlogsmisdaden afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Onderzoek Oorlogsmisdaden (eiseres) en de algemene rijksarchivaris (verweerder) over de toegang tot het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR). Eiseres verzocht om inzage in archiefbescheiden met betrekking tot oorlogsmisdaden, maar verweerder heeft dit verzoek afgewezen op grond dat eiseres geen slachtoffer is van oorlogsmisdaden. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin verweerder eerder op 21 juli 2016 het verzoek van eiseres afwees en dit besluit in bezwaar op 13 oktober 2016 bevestigde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in 2019 bepaald dat de minister van OC&W een besluit moest nemen over het verzoek van eiseres. Uiteindelijk heeft de minister op 24 april 2020 het verzoek afgewezen, wat leidde tot het bestreden besluit van 28 april 2020. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet kan worden aangemerkt als slachtoffer in de zin van de wet, en dat verweerder daarom niet verplicht was om inzage te verlenen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een belangenafweging tussen de privacy van betrokkenen en het recht op informatie voor slachtoffers van oorlogsmisdaden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2983

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 november 2021 in de zaak tussen

de Stichting Onderzoek Oorlogsmisdaden, te Amsterdam, eiseres

(gemachtigden: mr. C.J. Knoops -Hamburger en mr. G.G.J.A. Knoops ),
en

de algemene rijksarchivaris, verweerder

(gemachtigden: mr. C.M. Bitter en mr. C.A. Geleijnse).

Procesverloop

Met het besluit van 21 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om raadpleging van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) op grond van de Archiefwet 1995 (de Archiefwet) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) afgewezen.
Met de beslissing op bezwaar van 13 oktober 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep en hoger beroep ingesteld. [1]
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 24 december 2019 bepaald dat verweerder het verzoek om raadpleging door dient te zenden aan de minister van Onderwijs Cultuur &Wetenschap (OC&W). De Afdeling heeft in deze uitspraak verder geoordeeld dat de minister van OC&W een besluit moet nemen op grond van artikel 15, derde lid, van de Archiefwet. Daarbij kan de minister in aanmerking nemen dat opheffing of buiten toepassing laten van de beperkingen aan de openbaarheid kan worden gelimiteerd tot een bepaalde persoon en dat er ook voorschriften aan kunnen worden verbonden. Ook moet de minister bij de beoordeling van het verzoek de verklaringen [2] die eiseres heeft ingebracht en die haar verzoek ondersteunen, betrekken. Indien dat besluit er niet toe leidt dat het verzoek van eiseres wordt ingewilligd, moet de rijksarchivaris (verweerder) een nieuw besluit op bezwaar nemen, waarbij verweerder in het bijzonder alsnog gemotiveerd moet ingaan op de vraag of er een volkenrechtelijke verplichting is op grond waarvan raadpleging van het CABR door eiseres moet worden toegestaan.
Met het besluit van 24 april 2020 heeft de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (BVOM) [3] , na de minister van Justitie en Veiligheid (J&V) [4] te hebben gehoord, het verzoek om toepassing van artikel 15, derde lid, van de Archiefwet afgewezen. De minister voor BVOM heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van prof. dr. M.F.H. Hirsch Ballin (Hirsch Ballin) van 24 maart 2020.
Met de nieuwe beslissing op bezwaar van 28 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit dit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2020. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook was op de zitting aanwezig [naam 1] ( [naam 1] ), bestuurder van eiseres. Op uitnodiging van de rechtbank is ook Hirsch Ballin verschenen als deskundige.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting op grond van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat, zodat partijen onderling een minnelijke oplossing kunnen onderzoeken.
Na de schorsing ter zitting heeft eiseres nadere informatie verstrekt aan verweerder. Daarin heeft verweerder aanleiding gezien om eiseres inzage te verlenen in een aantal beperkt openbare archiefbescheiden (inzagebesluiten van 26 januari 2021). [5]
Eiseres heeft de rechtbank bij brief van 4 mei 2021 gevraagd om inhoudelijk uitspraak te doen. Verweerder heeft bij brief van 4 juni 2021 gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank aangekondigd dat uitspraak zal worden gedaan zonder nadere zitting, tenzij een van partijen binnen vier weken aangeeft mondeling op een nadere zitting te willen worden gehoord. Eiseres heeft met de brief van 24 juni 2021 laten weten dat zij geen nadere zitting wenst. Met de brief van 13 juli 2021 heeft eiseres gereageerd op de brief van verweerder van 4 juni 2021.
De rechtbank heeft hierna opnieuw aangekondigd dat uitspraak zal worden gedaan zonder nadere zitting. Geen van partijen heeft hierna laten weten een nadere zitting te willen, waarna de rechtbank het onderzoek met de brieven van 24 augustus 2021 heeft gesloten. Met de brieven van 4 oktober 2021 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat de termijn om uitspraak te doen met zes weken wordt verlengd.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Met de brief van 13 mei 2016 heeft eiseres verweerder verzocht om haar toegang te verlenen tot de gegevens van het CABR. Zij wil inzage krijgen en namen verifiëren van de kampbewaarders die in de jaren 1943-1944 bij Nederlandse concentratiekampen werkzaam zijn geweest. Desgevraagd heeft eiseres haar verzoek in de brief van 11 juli 2016 gespecificeerd en zeven namen inclusief geboortedata genoemd. Eiseres wijst in deze brief onder andere op de oorlogsmisdaden die tijdens de Tweede Wereldoorlog in kamp Vught zijn gepleegd. In het bezwaar tegen het primaire besluit heeft eiseres haar verzoek verruimd, in die zin dat zij verzoekt om inzage in de gegevens van het Nationaal Archief over medewerkers van kamp Vught in de periode van 1942-1944.
1.2.
Eiseres wil inzage, zodat zij deze gegevens aan het Openbaar Ministerie (OM) kan overhandigen met het verzoek alsnog strafvervolging in te stellen dan wel, bij weigering van dat verzoek, dat zij een procedure op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan starten bij het Hof.
1.3.
Eiseres heeft in de beroepsprocedure, bij brief van 6 november 2020, vier verklaringen overgelegd. [6] Op de zitting van 23 november 2020 heeft eiseres gezegd dat het verzoek om inzage ook ziet op informatie over medewerkers van kamp Amersfoort.
2. Verweerder heeft na het verzoek van eiseres de hierboven onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen. Kort gezegd erkent verweerder dat een volkenrechtelijke verplichting kan bestaan, om aan slachtoffers van
core crimes [7] toegang tot bepaalde informatie te geven, waaronder bepaalde informatie in het CABR en andere oorlogsarchieven die zijn ondergebracht in het Nationaal Archief. Eiseres kan volgens verweerder echter niet worden aangemerkt als een slachtoffer als bedoeld in artikel 51a Sv, en daarom is aan eiseres geen toegang verleend op grond van een volkenrechtelijke verplichting.
3. Gelet op de verschillende verklaringen van nabestaanden van slachtoffers die door eiseres zijn overgelegd bij brief van 6 november 2020, heeft verweerder aanleiding gezien om met eiseres, als gemachtigde van de opstellers van de verklaringen, in gesprek te gaan over inzage in de beperkt openbare archiefbescheiden.
4. Met de inzagebesluiten van 26 januari 2021 heeft verweerder eiseres toegang verleend tot de in de bijlagen bij deze besluiten genoemde beperkt openbare archiefbescheiden.
De omvang van het geding
5.1.
De rechtbank zal op de eerste plaats de vraag beantwoorden of de inhoudelijke behandeling van het beroep van eiseres zich ook moet uitstrekken tot het besluit van 24 april 2020 van de minister voor BVOM.
5.2.
Volgens eiseres moet dat wel en zij voert daartoe aan dat het besluit van 24 april 2020 niet zelfstandig aan haar is uitgereikt. Het besluit van 24 april 2020 heeft haar enkel bereikt als bijlage bij het bestreden besluit.
5.3.
De rechtbank overweegt dat in het pro-forma beroepschrift en in de nadere gronden van 3 juli 2020 uitsluitend is vermeld dat het beroep zich richt tegen het bestreden besluit van verweerder. In het besluit van 24 april 2020 staat in de kop vermeld dat het een “Besluit op uw verzoek” betreft en in de kantlijn staat een rechtsmiddelenclausule. De rechtbank vindt dat het daarom voor eiseres duidelijk had moeten zijn dat zij hiertegen bezwaar kon maken. Waar eiseres stelt dat de beslissing van de minister voor BVOM integraal onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, volgt de rechtbank dit niet. Verweerder heeft de overwegingen van de minister voor BVOM in het bestreden besluit overgenomen. De besluitvorming blijft echter gescheiden en is afkomstig van twee verschillende bestuursorganen. De rechtbank betrekt het besluit van de minister van BVOM dus niet in haar oordeel.
6. Na de zitting van 23 november 2020 heeft eiseres nadere informatie verstrekt aan verweerder. Verweerder heeft vervolgens met de inzagebesluiten van 26 januari 2021 aan eiseres toegang verleend tot het CABR en verschillende andere oorlogsarchieven van het Nationaal Archief. Het gaat hier om nieuwe besluiten van verweerder, genomen naar aanleiding van nader verstrekte informatie van eiseres, waaronder de op 6 november 2020 ingebrachte verklaringen. Eiseres heeft aangegeven het niet eens te zijn met de wijze waarop de inzage is geëffectueerd. Om proceseconomische redenen en om zoveel mogelijk tot een finale geschillenbeslechting te komen, zal de rechtbank daarom ook de inzagebesluiten van 26 januari 2021 beoordelen. De rechtbank zal hierna eerst het beroep tegen het bestreden besluit bespreken. De rechtbank heeft op de zitting toegelicht dat zij bij de beoordeling van het bestreden besluit moet uitgaan van de informatie bij het verzoek van eiseres zoals deze voorlag na de uitspraak van de Afdeling. Dat is namelijk het verzoek waar verweerder op kon beslissen. Daarna beoordeelt de rechtbank de gronden die eiseres heeft gericht tegen de inzagebesluiten.
De regelgeving
7. Op 25 mei 2018 is de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) in werking getreden en is de Wbp ingetrokken. De relevante bepalingen uit de Archiefwet, de AVG, de Uitvoeringswet AVG (UAVG) en het Wetboek van Strafvordering zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Het bestreden besluit van 28 april 2020
8. Eiseres voert aan dat zij op grond van een volkenrechtelijke verplichting toegang moet krijgen tot het CABR. Eiseres verwijst daarbij naar het advies van Hirsch Ballin. Hierin staat dat er een volkenrechtelijke verplichting bestaat voor de slachtoffers van
core crimestot het verkrijgen van toegang tot gerechtigheid. De Staat is verplicht om aan het slachtoffer voldoende informatie beschikbaar te stellen. Volgens eiseres kan zij op de eerste plaats zelf als slachtoffer in de zin van artikel 51a Sv worden aangemerkt. Zij wijst daarbij op haar doelstelling, zoals ook opgenomen in de statuten, om plegers van mogelijke oorlogsmisdaden waar ook ter wereld met de Nederlandse nationaliteit, of die in Nederland woonachtig zijn, bekend te maken zodat de slachtoffers van deze mensen recht gedaan kan worden en de daders hun straf niet ontlopen.
9. Omdat beide partijen in hun stukken verwijzen naar het advies van Hirsch Ballin heeft de rechtbank haar uitgenodigd voor de zitting. Zij heeft uitgelegd hoe zij het advies heeft bedoeld en toegelicht dat zij de uitleg van eiseres over het slachtofferbegrip in de zin van artikel 51a Sv niet volgt. De rechtbank sluit zich hierbij aan. Eiseres is geen slachtoffer in hier bedoelde zin, omdat zij zelf geen rechtstreekse vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden door oorlogsmisdaden in de Tweede Wereldoorlog. Dat zij als doel heeft te bewerkstelligen dat oorlogsmisdadigers hun gerechtvaardigde straf niet ontlopen maakt eiseres geen slachtoffer in de zin van artikel 51a Sv. Zoals Hirsch Ballin verder heeft toegelicht, en verweerder ook niet heeft betwist, kan eiseres wel eventueel als gemachtigde optreden van personen die slachtoffer zijn.
10. Eiseres voert in dit laatste opzicht aan – samengevat – dat zij namens de slachtoffers van
core crimesen hun nabestaanden optreedt. De door verweerder en de minister gestelde eis van een machtiging is volgens eiseres een formalistische gedachte, die niet wordt gereflecteerd door het internationale recht.
11. De rechtbank stelt vast dat eiseres in 2016 zelf als stichting, dus niet namens anderen, het verzoek om inzage bij verweerder heeft ingediend. Uit de overgelegde verklaringen in 2018 (zie noot 3) blijkt dat de ondertekenaars van die verklaringen het werk van eiseres ondersteunen. De rechtbank leest in die verklaringen echter niet dat de ondertekenaars eiseres verzoeken om (mede) namens henzelf of de organisatie die zij vertegenwoordigen een verzoek om inzage in beperkt openbare archiefbescheiden in te dienen. Door eiseres is ook geen daartoe strekkende schriftelijke machtiging als bedoeld in artikel 2:1 van de Awb overgelegd. Daarom moet ervan uit worden gegaan dat eiseres het verzoek om inzage namens zichzelf heeft gedaan. Omdat eiseres zelf niet als slachtoffer van
core crimeskan worden gezien en niet kan worden gezegd dat zij ten tijde van het bestreden besluit namens slachtoffers van
core crimesof hun nabestaanden optrad, heeft verweerder het verzoek om inzage terecht afgewezen vanwege het ontbreken van een volkenrechtelijke verplichting (als bedoeld in artikel 32, aanhef en onder e, juncto artikel 23, aanhef en onder a van de UAVG). De omstandigheid dat verweerder na de zitting van 23 november 2020, in de zoektocht van partijen naar een oplossing in deze zaak, alsnog toegang tot beperkt openbare bescheiden heeft gegeven aan eiseres, doet aan het voorgaande niet af. Hieraan lagen (onder andere) de verklaringen ten grondslag die pas na het bestreden besluit zijn overgelegd. Omdat de toetsing door de rechtbank van het bestreden besluit een ex tunc karakter draagt kan met deze nieuwe feiten geen rekening worden gehouden bij de beoordeling van het bestreden besluit.
12. Omdat eiseres buiten de reikwijdte van het slachtofferbegrip valt, is een afweging tussen het belang van slachtoffers bij raadpleging van het CABR en het belang van de persoonlijke levenssfeer van de personen van wie gegevens in het CABR zijn opgenomen, niet aan de orde. Verweerder hoefde dus ook geen belangenafweging te maken.
13. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is genomen.
De inzagebesluiten van 26 januari 2021
14. Bij overbrenging van het CABR naar het Nationaal Archief zijn door de Minister van Justitie beperkingen aan de openbaarheid gesteld. [8] Bijlage 1 bij de Verklaring van Overbrenging bevat het Besluit van de Minister van Justitie tot beperking van de openbaarheid tot 1 januari 2025 met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van nog levende personen. Raadpleging is tot 1 januari 2025 na schriftelijk verkregen toestemming van de rijksarchivaris, slechts mogelijk indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan. De verzoeker doet een gemotiveerd schriftelijk verzoek tot inzage van de archiefbescheiden, waarin wordt aangegeven: de omschrijving van het onderzoeksdoel, de onderzoeksopzet en de wijze waarop de vertrouwelijkheid van de persoonsgegevens zal worden gewaarborgd. Daarnaast is het niet toegestaan reproducties te vervaardigen van documenten uit dossiers, waarop deze beperkende bepalingen van toepassing zijn, zonder toestemming van de directeur van het Algemeen Rijksarchief. De directeur van het Algemeen Rijksarchief kan voorwaarden verbinden aan het verlenen van zijn toestemming.
15. Met de inzagebesluiten heeft verweerder op grond van artikel 17, eerste lid, van de Archiefwet, eiseres toegang verleend tot de in de bijlagen bij deze besluiten genoemde beperkt openbare archiefbescheiden. De archiefbescheiden worden ter raadpleging beschikbaar gesteld. Volgens verweerder voldoet eiseres aan de voorwaarden van de AVG en de UAVG en is verwerking noodzakelijk ter voldoening van een volkenrechtelijke verplichting.
16. Eiseres voert aan dat verweerder haar – ondanks de ruimhartige toezegging op de zitting – geen toestemming heeft gegeven om algeheel onderzoek te doen in het archief. Eiseres mocht geen kopieën van stukken maken, noch een bandje inspreken of notities maken om gegevens te kunnen vergelijken met andere stukken. Er kan daarom geen sprake zijn van een serieus onderzoek. De inzage is verre van compleet en jegens eiseres en haar gemachtigden onzorgvuldig en onrechtmatig. Eiseres verwijst naar de verklaring van [naam 2] over de manier waarop de inzage is verleend. Zij heeft in haar brief van 13 juli 2021 verder toegelicht dat er geen passages uit dossiers mogen worden ingesproken in mini-dictafoons en/of gebruik mag worden gemaakt van elektronica. Telefoons moeten bij binnenkomst worden ingeleverd. Hierdoor wordt het maken van aantekeningen bemoeilijkt, omdat tekst op een document pas relevant kan zijn als het kan worden vergeleken met andere teksten, namen en/of gegevens.
17. De rechtbank maakt uit het mailbericht van verweerder van 18 december 2020 aan (de gemachtigden van) eiseres en de begeleidende brief van 1 februari 2021 bij de inzagebesluiten op dat verweerder vindt dat eiseres met de nader verstrekte informatie voldoet aan de hiervoor onder 14 genoemde voorwaarden voor inzage. In de begeleidende brief van 1 februari 2021 heeft verweerder verder toegelicht welke archieven door eiseres kunnen worden geraadpleegd op basis van de door eiseres aangeleverde lijst met namen van 15 personen die tijdens de Tweede Wereldoorlog werkzaam waren in de kampen Vught en Amersfoort. Inzage vindt plaats conform de huisregels voor het gebruikelijke toezicht op inzage in beperkt openbare archieven.
18. De rechtbank overweegt het volgende. Het verzoek van eiseres komt erop neer dat zij volledige inzage in het Nationaal Archief – waaronder het CABR – wil zonder beperkende voorwaarden. Volgens eiseres heeft zij namens genoemde slachtoffers en nabestaanden het recht om op grond van de door Nederland ondertekende Internationale Verdragen volledig onderzoek te doen in het Nationaal Archief en met name ook naar diegenen die zij van naam niet kennen en dus niet vooraf kunnen opgeven aan het CABR.
19. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiseres toegang heeft verleend, omdat de verwerking van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard noodzakelijk is ter voldoening aan een volkenrechtelijke verplichting. [9] Dit houdt echter geen recht op onbeperkte toegang in tot het CABR of het Nationaal Archief. Zoals door Hirsch Ballin in haar advies en op de zitting is toegelicht, hetgeen de rechtbank onderschrijft, wordt dit recht op toegang begrensd door het recht op privacy van derden, wiens gegevens het betreft. De onbeperkte toegang zoals eiseres die voorstaat en waarbij een verzoek om inzage ook niet nader hoeft te worden gespecificeerd, verhoudt zich niet tot het systeem van de wet en de beoogde bescherming van persoonsgegevens. De Minister van BVOM heeft het verzoek om toepassing van artikel 15, derde lid, van de Archiefwet met het besluit van 24 april 2020 ook afgewezen.
20. Inzage in het CABR en andere archieven binnen het Nationaal Archief vindt verder plaats conform het beleid van verweerder zoals neergelegd in de huisregels. Deze huisregels stellen beperkingen aan het recht op inzage, onder meer met het oog op de privacybescherming van degenen wiens gegevens het betreft. Zo bepalen de huisregels dat beperkt openbare archiefstukken niet mogen worden gefotografeerd en/of gekopieerd. De Afdeling heeft hierover geoordeeld dat dit beleid niet onredelijk is. [10] De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen. Zij overweegt dat het maken van aantekeningen op grond van de huisregels wel is toegestaan. Volgens eiseres is dit onvoldoende, omdat zij stukken wil kunnen vergelijken. De rechtbank volgt dit niet. Het vergelijken van stukken tekst moet ook mogelijk zijn wanneer je in een ruimte zit met verschillende dossiers. De rechtbank is verder niet gebleken dat het doel dat eiseres nastreeft, het alsnog berechten van oorlogsmisdadigers, niet in voldoende mate kan worden bereikt vanwege de door verweerder gestelde beperkingen.
21. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder in redelijkheid de inzage heeft kunnen verlenen met inachtneming van de daaraan gestelde beperkingen. Van onzorgvuldige of onrechtmatige besluitvorming is geen sprake.
Conclusie
22. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit en de inzagebesluiten ongegrond verklaren. Omdat deze besluiten niet onrechtmatig zijn, zal het verzoek om schadevergoeding van eiseres worden afgewezen.
23. De rechtbank stelt vast dat verweerder de inzagebesluiten heeft genomen nadat eiseres met de brief van 6 november 2020 aanvullende verklaringen heeft overgelegd, het verzoek nader heeft gemotiveerd en heeft voorzien van nieuwe gegevens. Er is daarom geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 28 april 2020 en tegen de inzagebesluiten van 26 januari 2021 ongegrond;
  • wijst het verzoek van eiseres om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, voorzitter, en
mr. C.A.E. Wijnker en mr. T.L. Fernig-Rocour, leden, in aanwezigheid van
mr. S.E. Berghout, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Archiefwet 1995
Artikel 15, derde lid, luidt als volgt:
De zorgdrager ten aanzien van de in de archiefbewaarplaats berustende archiefbescheiden, kan, gehoord degene op wiens last de archiefbescheiden zijn overgebracht, de ingevolge het eerste of het tweede lid aan de openbaarheid gestelde beperkingen opheffen, dan wel ten aanzien van een verzoeker buiten toepassing laten, indien het belang van de gestelde beperking niet opweegt tegen diens belang tot raadpleging of gebruik van de archiefbescheiden.
Artikel 17, eerste lid, luidt als volgt:
De beheerder van een archiefbewaarplaats stelt de daar berustende archiefbescheiden aan de verzoeker ter raadpleging of gebruik beschikbaar met inachtneming van de aan de openbaarheid gestelde beperkingen en overeenkomstig de artikelen 5 en 6 van de Wet hergebruik van overheidsinformatie.
Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)
Artikel 9, verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens, luidt als volgt:
1. Verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken, en verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon, of gegevens over gezondheid, of gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid zijn verboden.
2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer aan een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
a)
de betrokkene heeft uitdrukkelijke toestemming gegeven voor de verwerking van die persoonsgegevens voor een of meer welbepaalde doeleinden, behalve indien in Unierecht of lidstatelijk recht is bepaald dat het in lid 1 genoemde verbod niet door de betrokkene kan worden opgeheven;
b)
de verwerking is noodzakelijk met het oog op de uitvoering van verplichtingen en de uitoefening van specifieke rechten van de verwerkingsverantwoordelijke of de betrokkene op het gebied van het arbeidsrecht en het socialezekerheids- en socialebeschermingsrecht, voor zover zulks is toegestaan bij Unierecht of lidstatelijk recht of bij een collectieve overeenkomst op grond van lidstatelijk recht die passende waarborgen voor de grondrechten en de fundamentele belangen van de betrokkene biedt;
c)
de verwerking is noodzakelijk ter bescherming van de vitale belangen van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon indien de betrokkene fysiek of juridisch niet in staat is zijn toestemming te geven;
d)
de verwerking wordt verricht door een stichting, een vereniging of een andere instantie zonder winstoogmerk die op politiek, levensbeschouwelijk, godsdienstig of vakbondsgebied werkzaam is, in het kader van haar gerechtvaardigde activiteiten en met passende waarborgen, mits de verwerking uitsluitend betrekking heeft op de leden of de voormalige leden van de instantie of op personen die in verband met haar doeleinden regelmatig contact met haar onderhouden, en de persoonsgegevens niet zonder de toestemming van de betrokkenen buiten die instantie worden verstrekt;
e)
de verwerking heeft betrekking op persoonsgegevens die kennelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt;
f)
de verwerking is noodzakelijk voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering of wanneer gerechten handelen in het kader van hun rechtsbevoegdheid;
g)
de verwerking is noodzakelijk om redenen van zwaarwegend algemeen belang, op grond van Unierecht of lidstatelijk recht, waarbij de evenredigheid met het nagestreefde doel wordt gewaarborgd, de wezenlijke inhoud van het recht op bescherming van persoonsgegevens wordt geëerbiedigd en passende en specifieke maatregelen worden getroffen ter bescherming van de grondrechten en de fundamentele belangen van de betrokkene;
h)
de verwerking is noodzakelijk voor doeleinden van preventieve of arbeidsgeneeskunde, voor de beoordeling van de arbeidsgeschiktheid van de werknemer, medische diagnosen, het verstrekken van gezondheidszorg of sociale diensten of behandelingen dan wel het beheren van gezondheidszorgstelsels en -diensten of sociale stelsels en diensten, op grond van Unierecht of lidstatelijk recht, of uit hoofde van een overeenkomst met een gezondheidswerker en behoudens de in lid 3 genoemde voorwaarden en waarborgen;
i)
de verwerking is noodzakelijk om redenen van algemeen belang op het gebied van de volksgezondheid, zoals bescherming tegen ernstige grensoverschrijdende gevaren voor de gezondheid of het waarborgen van hoge normen inzake kwaliteit en veiligheid van de gezondheidszorg en van geneesmiddelen of medische hulpmiddelen, op grond van Unierecht of lidstatelijk recht waarin passende en specifieke maatregelen zijn opgenomen ter bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokkene, met name van het beroepsgeheim;
j)
de verwerking is noodzakelijk met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden overeenkomstig artikel 89, lid 1, op grond van Unierecht of lidstatelijk recht, waarbij de evenredigheid met het nagestreefde doel wordt gewaarborgd, de wezenlijke inhoud van het recht op bescherming van persoonsgegevens wordt geëerbiedigd en passende en specifieke maatregelen worden getroffen ter bescherming van de grondrechten en de belangen van de betrokkene.
3. De in lid 1 bedoelde persoonsgegevens mogen worden verwerkt voor de in lid 2, punt h), genoemde doeleinden wanneer die gegevens worden verwerkt door of onder de verantwoordelijkheid van een beroepsbeoefenaar die krachtens Unierecht of lidstatelijk recht of krachtens door nationale bevoegde instanties vastgestelde regels aan het beroepsgeheim is gebonden, of door een andere persoon die eveneens krachtens Unierecht of lidstatelijk recht of krachtens door nationale bevoegde instanties vastgestelde regels tot geheimhouding is gehouden.
4. De lidstaten kunnen bijkomende voorwaarden, waaronder beperkingen, met betrekking tot de verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens of gegevens over gezondheid handhaven of invoeren.
Artikel 10, verwerking van persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten, luidt als volgt:
Persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten of daarmee verband houdende veiligheidsmaatregelen mogen op grond van artikel 6, lid 1, alleen worden verwerkt onder toezicht van de overheid of indien de verwerking is toegestaan bij Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepalingen die passende waarborgen voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen bieden. Omvattende registers van strafrechtelijke veroordelingen mogen alleen worden bijgehouden onder toezicht van de overheid.
Uitvoeringswet AVG (UAVG)
Artikel 22, verwerkingsverbod bijzondere categorieën persoonsgegevens en algemene uitzonderingen uit verordening, luidt als volgt:
1. Overeenkomstig artikel 9, eerste lid, van de verordening zijn verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken, en verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon, of gegevens over gezondheid, of gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid verboden.
2. Overeenkomstig artikel 9, tweede lid, onderdelen a, c, d, e en f, van de verordening is het verbod om bijzondere categorieën van persoonsgegevens te verwerken niet van toepassing, indien:
a. de betrokkene uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven voor de verwerking van die persoonsgegevens voor een of meer welbepaalde doeleinden;
b. de verwerking noodzakelijk is ter bescherming van de vitale belangen van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon, indien de betrokkene fysiek of juridisch niet in staat is zijn toestemming te geven;
c. de verwerking wordt verricht door een stichting, een vereniging of een andere instantie zonder winstoogmerk die op politiek, levensbeschouwelijk, godsdienstig of vakbondsgebied werkzaam is, in het kader van haar gerechtvaardigde activiteiten en met passende waarborgen, mits de verwerking uitsluitend betrekking heeft op de leden of de voormalige leden van de instantie of op personen die in verband met haar doeleinden regelmatig contact met haar onderhouden, en de persoonsgegevens niet zonder de toestemming van de betrokkenen buiten die instantie worden verstrekt;
d. de verwerking betrekking heeft op persoonsgegevens die kennelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt; of
e. de verwerking noodzakelijk is voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering, of wanneer gerechten handelen in het kader van hun rechtsbevoegdheid.
Artikel 23, nationaalrechtelijke algemene uitzonderingen, luidt als volgt:
Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de verordening, is het verbod om bijzondere categorieën van persoonsgegevens te verwerken niet van toepassing, indien:
a. de verwerking noodzakelijk is ter voldoening aan een volkenrechtelijke verplichting;
b. de gegevens worden verwerkt door de Autoriteit persoonsgegevens of een ombudsman als bedoeld in artikel 9:17 van de Algemene wet bestuursrecht, en voor zover de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van de hun wettelijk opgedragen taken, onder voorwaarde dat bij die uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad; of
c. de verwerking noodzakelijk is in aanvulling op de verwerking van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard voor de doeleinden waarvoor deze gegevens worden verwerkt.
Artikel 24, uitzonderingen voor wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden, luidt als volgt:
Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel j, van de verordening, is het verbod om bijzondere categorieën van persoonsgegevens te verwerken niet van toepassing, indien:
a. de verwerking noodzakelijk is met het oog op wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden overeenkomstig artikel 89, eerste lid, van de verordening;
b. het onderzoek, bedoeld in onderdeel a, een algemeen belang dient;
c. het vragen van uitdrukkelijke toestemming onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost; en
d. bij de uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad.
Artikel 32. algemene uitzonderingsgronden inzake gegevens van strafrechtelijke aard, luidt als volgt:
Persoonsgegevens van strafrechtelijke aard mogen worden verwerkt, indien:
a. de betrokkene uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven voor de verwerking van die persoonsgegevens voor een of meer welbepaalde doeleinden;
b. de verwerking noodzakelijk is ter bescherming van de vitale belangen van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon, indien de betrokkene fysiek of juridisch niet in staat is zijn toestemming te geven;
c. de verwerking betrekking heeft op persoonsgegevens die kennelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt;
d. de verwerking noodzakelijk is voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering, of wanneer gerechten handelen in het kader van hun rechtsbevoegdheid;
e. de verwerking noodzakelijk is om redenen van zwaarwegend algemeen belang als bedoeld in artikel 23, onderdelen a en b; of
f. de verwerking noodzakelijk is met het oog op wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden overeenkomstig artikel 89, eerste lid, van de verordening, en is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 24, onderdelen b tot en met d.

Wetboek van Strafvordering

Artikel 12 luidt als volgt:
1.Wordt een strafbaar feit niet vervolgd, de vervolging niet voortgezet, of vindt de vervolging plaats door het uitvaardigen van een strafbeschikking, dan kan de rechtstreeks belanghebbende daarover schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof, binnen het rechtsgebied waarvan de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging is genomen, dan wel de strafbeschikking is uitgevaardigd. Indien de beslissing is genomen door een officier van justitie bij het landelijk parket of bij het functioneel parket, is het gerechtshof Den Haag bevoegd. Indien de beslissing is genomen door een officier van justitie bij het parket centrale verwerking openbaar ministerie, is bevoegd het gerechtshof in het ressort waar de klager woon- of verblijfplaats heeft. Bij gebreke daaraan is het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevoegd.
2. Onder rechtstreeks belanghebbende wordt mede verstaan een rechtspersoon die krachtens zijn doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een belang behartigt dat door de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging rechtstreeks wordt getroffen.
3. Geen beklag is mogelijk indien er sprake is van een onherroepelijke einduitspraak als bedoeld in artikel 482a.
4. Het klaagschrift kan langs elektronische weg worden overgedragen met behulp van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen elektronische voorziening.
Artikel 12a luidt als volgt:
1. De griffier van het gerechtshof, dat het klaagschrift heeft ontvangen, geeft de klager schriftelijk bericht van de ontvangst.
2. Na ontvangst van het klaagschrift draagt het gerechtshof de advocaat-generaal op te dien aanzien schriftelijk verslag te doen.
Artikel 51a luidt als volgt:
1. In deze titel wordt verstaan onder:
a. Slachtoffer:
1°. degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. Met het slachtoffer wordt gelijkgesteld de rechtspersoon die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden;
2°. nabestaande: familieleden van een persoon wiens overlijden rechtstreeks veroorzaakt is door een strafbaar feit.
b. Familieleden: de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel een andere levensgezel van het slachtoffer, de bloedverwanten in rechte lijn de bloedverwanten in de zijlijn tot en met de vierde graad en de personen die van het slachtoffer afhankelijk zijn;
c. Minderjarig slachtoffer: elk slachtoffer dat jonger is dan achttien jaar;
d. Herstelrecht: het in staat stellen van het slachtoffer en de verdachte of de veroordeelde, indien zij er vrijwillig mee instemmen, actief deel te nemen aan een proces dat gericht is op het oplossen van de gevolgen van het strafbare feit, met de hulp van een onpartijdige derde.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van een goede procesorde regels worden gesteld betreffende:
a. het beperken van het aantal familieleden, dat aanspraak kan maken op de in deze titel opgenomen rechten, daarbij telkens rekening houdend met de specifieke omstandigheden, en
b. het bepalen welke nabestaanden voorrang krijgen bij de uitoefening van de in deze titel opgenomen rechten.

Voetnoten

1.Met de uitspraak van 18 december 2018 heeft de rechtbank Amsterdam het beroep gegrond verklaard, ECLI:NL:RBAMS:2018:9101. Met de uitspraak van 24 december 2019 heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard, ECLI:NL:RVS:2019:4453.
2.Het gaat om de verklaring van 3 oktober 2018 van het Simon Wiesenthal Center, de verklaring van 21 februari 2017 van de heer [naam 3] , de verklaring van 3 oktober 2018 van Federatief Joods Nederland en de verklaring van 4 oktober 2018 van Opperrabbinaat voor Nederland.
3.Op de zitting is besproken dat dit te maken heeft met de portefeuilleverdeling tussen het ministerie van OC&W en de minister voor BVOM.
4.Op 15 april 2020 heeft de minister van J&V de minister voor BVOM bericht dat hij geen aanleiding ziet tot opheffing dan wel buiten toepassing laten van de op het CABR rustende beperking in dit specifieke geval.
5.Het gaat om inzage in de beperkt openbare archieven van het CABR, de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten, Zuiveringen Politie, Zuiveringen Ambtenaren en Persoonsdossiers Europees van het Nederlandse Rode Kruis.
6.Het gaat om een verklaring van 25 oktober 2020 van het Simon Wiesenthal Center, een verklaring van 28 oktober 2020 van de heer [naam 2] , een verklaring van 28 oktober 2020 van de heer [naam 4] en een verklaring van 5 november 2020 van de heer [naam 5] .
7.Daarmee worden bedoeld: het misdrijf genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven.
8.Zie Bijlage 1 bij de bij de Verklaring van Overbrenging van het CABR, 1945-1952, nummer DDS 5060744. Het Besluit van de Minister van Justitie, houdende beperking van openbaarheid van het Centraal Archief van de Bijzondere Rechtspleging, 1945-1952.
9.Zie de artikelen 23, onder a, en 32, aanhef en onder e, van de UAVG.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:620, rechtsoverweging 4.1.