In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], wonende te Amstelveen, en de heffingsambtenaar van de gemeente Ouder-Amstel. Het geschil betreft de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak op het adres [adres eiser] voor het belastingjaar 2020, welke door de heffingsambtenaar is vastgesteld op € 70.000. De heffingsambtenaar heeft in een eerdere beschikking van 31 mei 2020 een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij het object als niet-woning is aangemerkt. [Eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard in een uitspraak op bezwaar van 14 augustus 2020.
Tijdens de zitting op 12 oktober 2021 heeft [eiser] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de heffingsambtenaar ten onrechte zijn object als niet-woning heeft gewaardeerd. [Eiser] stelde dat het object een planologische eenheid vormt met twee andere adressen en dat het jarenlang als woning is gewaardeerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar terecht het object heeft afgebakend en als zelfstandig object heeft aangeslagen voor de Wet WOZ. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] geen eigenaar meer is van de andere adressen en dat het object niet in hoofdzaak als woning kan worden aangemerkt.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020 terecht heeft opgelegd en dat het beroep van [eiser] ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam binnen zes weken na verzending van de uitspraak.