ECLI:NL:RBAMS:2021:6554

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
13/993053-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en schending van de inlichtingenplicht door feitelijk leidinggeven aan bedrieglijke bankbreuk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van faillissementsfraude. De verdachte, geboren in 1956, werd ervan beschuldigd feitelijke leiding te geven aan de failliete onderneming [naam bedrijf BV 1] en daarbij de rechten van schuldeisers te hebben verkort door geld aan de boedel te onttrekken en de administratie niet deugdelijk te voeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2016 handelingen heeft verricht die hebben geleid tot de bedrieglijke bankbreuk van [naam bedrijf BV 1]. De curator meldde dat er in totaal € 296.587,35 aan de boedel was onttrokken zonder rechtvaardiging. De verdachte heeft erkend dat er overboekingen zijn gedaan naar privérekeningen, wat de rechtbank als feitelijk leidinggeven aan de vennootschap heeft gekwalificeerd. Daarnaast heeft de verdachte de inlichtingenplicht geschonden door niet te voldoen aan verzoeken van de curator om informatie en administratie te verstrekken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Tevens is er een beroepsverbod van vijf jaar opgelegd en is de openbaarmaking van het vonnis gelast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993053-19
Datum uitspraak: 12 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.I.M. Geertsema, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hendriksen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij:
Feit 1
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2016 als medepleger of alleen feitelijke leiding heeft gegeven aan de inmiddels failliete onderneming [naam bedrijf BV 1] (hierna: [naam bedrijf BV 1] ), die met een (een) andere natuurlijke en/of rechtsperso(o)n(en) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers geld aan de boedel heeft onttrokken, geen volledige, deugdelijke administratie heeft gevoerd en de administratie niet heeft bewaard en aan de curator in het faillissement heeft uitgeleverd.
Mocht de rechtbank dit niet bewezen vinden, dat wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij voornoemde handelingen als medepleger of alleen als bestuurder van [naam bedrijf BV 1] heeft verricht;
Feit 2
in de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2017 als medepleger of alleen de inlichtingenplicht na het faillissement van [naam bedrijf BV 1] heeft geschonden door niet te voldoen aan verzoeken van de curator om inlichtingen en/of de administratie van [naam bedrijf BV 1] te verstrekken.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die achter dit vonnis is gevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Geldbedragen aan boedel onttrekken (feit 1 primair)
In de ten laste gelegde periode, voor het faillissement van [naam bedrijf BV 1] , zijn diverse overboekingen gedaan van de rekening van [naam bedrijf BV 1] naar privérekeningen. De curator [naam curator] heeft melding gedaan van bedragen van in totaal € 296.587,35 die zonder deugdelijke grondslag of rechtvaardiging aan onttrekkingen ten behoeve van privé zijn gedaan. Volgens de curator zijn die onttrekkingen een belangrijke oorzaak van het faillissement van [naam bedrijf BV 1] . Verdachte heeft bekend dat de overboekingen zijn gedaan.
De gedragingen van verdachte zijn te kwalificeren als feitelijk leidinggeven aan de vennootschap. Uit de verklaringen van getuige [getuige] , medeverdachte [medeverdachte] , interne boekhouder [naam boekhouder] en verdachte zelf blijkt dat verdachte niet alleen de initiator was van de oprichting, maar dat hij ook de verantwoordelijke voor het reilen en zeilen van [naam bedrijf BV 1] was.
Administratie (feit 1 primair en feit 2)
[naam bedrijf BV 1] heeft gedurende haar bestaan alleen een aangifte vennootschapsbelasting (VPB) over het jaar 2014 bij de Belastingdienst ingediend. Er zijn nooit aangiftes loonheffingen gedaan, terwijl er wel medewerkers in dienst waren bij de vennootschap. De schuld bij de Belastingdienst was bijna € 50.000,-. Verdachte wist dat de schuldeisers door zowel de onttrekkingen als het niet voeren van een deugdelijke boekhouding benadeeld zouden worden.
Volgens de curator heeft verdachte geen administratie overgelegd. Van [naam boekhouder] heeft de curator een gebrekkige administratie over 2014 verkregen. Administratie over 2015 en 2016 is niet overgelegd. In oktober 2016 gaf verdachte weliswaar een conceptjaarrekening 2015 en 2016 aan de curator, maar zonder onderliggende stukken, zodat de jaarrekeningen niet konden worden gecontroleerd. De curator heeft verdachte om inlichtingen en een toelichting op leningen gevraagd, maar heeft deze nooit gekregen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten bepleit.
Geldbedragen aan boedel onttrekken (feit 1 primair)
[naam bedrijf BV 1] ontving inkomsten van [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] in de vorm van dividend, management- en onkostenvergoeding. Er bestaat geen zicht op de inkomsten van de beide [naam BV's] BV’s waardoor niet kan worden beoordeeld of de betalingen vanuit deze BV’s voor de geleverde diensten verantwoord waren.
De inkomsten en uitgaven van [naam bedrijf BV 1] lagen in de onder 1. ten laste gelegde periode niet dermate uit elkaar dat bij de transacties die in de periode van 20 januari 2014 tot en met 25 april 2016 werden gedaan telkens door [naam bedrijf BV 1] werd aanvaard dat de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van schuldeisers ontstond. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat [naam bedrijf BV 1] zich schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk.
Administratie (feit 1 primair)
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard alle stukken over 2014 bij [naam boekhouder] ingeleverd te hebben waardoor een grootboekadministratie kon worden samengesteld. Bewezen kan daarom worden dat [naam bedrijf BV 1] zich vanaf 1 januari 2015 schuldig heeft gemaakt aan het niet adequaat voeren van een administratie in de zin van artikel 3:15i lid 1 BW. Dit heeft er echter niet toe geleid dat de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van schuldeisers is ontstaan, laat staan dat deze kans door [naam bedrijf BV 1] is aanvaard.
Feitelijke leidinggevende (feit 1 primair)
Verdachte is pas sinds 1 maart 2016 als bestuurder ingeschreven. Daarnaast wijzen diverse personen in hun verklaringen naar [medeverdachte] als het gaat om [naam bedrijf BV 1] . Niet gebleken is dat verdachte betrokken was bij het overmaken van gelden en bij (het voeren van) de administratie van [naam bedrijf BV 1] .
Feit 1 subsidiair
Verdachte kan niet eerder dan 1 maart 2016 worden beschouwd als bestuurder. Hij heeft zich bovendien vooral bezig gehouden met de [naam BV's] BV’s. [medeverdachte] hield zich bezig met [naam bedrijf BV 1] .
Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte als medepleger heeft samengewerkt met [medeverdachte] .
Feit 2
Verdachte heeft inspanningen verricht om de door de curator verzochte informatie aan te leveren. Het is niet aan hem te wijten dat hij als bestuurder niet over de administratie van [naam bedrijf BV 1] kon beschikken, omdat de onderliggende stukken in het ongerede waren geraakt. Aan het bestanddeel opzettelijk kan dan ook geen invulling worden gegeven.
Artikel 194 (oud) van het Wetboek van Strafrecht moet worden toegepast. De administratie die wordt opgevraagd, heeft betrekking op de periode voor 1 juli 2016 en het faillissement van [naam bedrijf BV 1] is ook voor die datum uitgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan bedrieglijke bankbreuk, gepleegd door [naam bedrijf BV 1] (feit 1 primair), en dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden (feit 2).
3.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot deze conclusies op grond van de volgende feiten en omstandigheden, die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen. [1]
Op 3 januari 2014 is [naam bedrijf BV 1] opgericht. [2] Verdachte heeft verklaard dat hij destijds een relatie had met mevrouw [medeverdachte] . Over de oprichting van [naam bedrijf BV 1] verklaart verdachte als volgt: “ [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] waren al opgericht door [persoon 1] en [persoon 2] . Dat was destijds het begin van het concept van het doen van betaalde pre-scans bij mensen. Het oorspronkelijke idee van het doen van deze scans komt van mij af. [persoon 2] had een reclamebureau en zag wel iets in mijn idee. Samen met zijn vriend [persoon 1] hebben zij toen [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] opgericht. Door mijn prive situatie, scheiding, had ik de middelen en energie niet om een bedrijf te hebben. Ik kreeg vervolgens een relatie met [medeverdachte] . We zaten destijds allebei in een scheiding. In mijn scheidingsituatie werd er op ieder moment beslag gelegd op mijn bezittingen en dus ook eventuele bedrijven op mijn naam. We hebben toen samen het bedrijf [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] willen overnemen en omdat ik in scheiding lag heeft [medeverdachte] het bedrijf [naam bedrijf BV 1] formeel gestart. Samen met [naam bedrijf BV 4] heeft [naam bedrijf BV 1] toen [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] overgenomen.” [3] Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het concept bestond uit een aantal koffers met daarin meetapparatuur voor bodychecks voor preventief medisch onderzoek. [4]
Er waren investeerders die in [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] investeerden door het kopen van aandelen in die ondernemingen. Het was de bedoeling om met die gelden het concept verder te ontwikkelen. Door de verkoop van aandelen in deze ondernemingen ontving [naam bedrijf BV 1] inkomsten. [5]
[medeverdachte] was vanaf de oprichting van [naam bedrijf BV 1] tot 23 december 2014 enig aandeelhouder en enig bestuurder. Vanaf 23 december 2014 was [naam stichting] (hierna: STAK) enig aandeelhouder en enig bestuurder. De bestuurders van STAK zijn in wisselende samenstelling [medeverdachte] , [zoon verdachte] (zoon van verdachte) en [dochter verdachte] (dochter van verdachte) geweest. Vanaf 1 maart 2016 was verdachte de enige bestuurder van STAK. [6]
[naam bedrijf BV 1] is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 juni 2016 failliet verklaard. Het faillissement is aangevraagd door twee crediteuren, te weten de verhuurder van een woning in Bergen op het adres [adres] en de verhuurder van de kantoorruimte van [naam bedrijf BV 1] in Heiloo op het adres [adres] . In het faillissement is mr. [naam curator] als curator benoemd. [7] Op 21 maart 2017 heeft de curator melding gedaan van faillissementsfraude. De curator vermoedde dat sprake is van het niet voldoen aan de administratie- en inlichtingenplicht, baten niet werden verantwoord en dat sprake was van het onttrekken van goederen aan de boedel en bedrieglijke bankbreuk. Er is voor ten minste € 296.587,35 zonder kenbare en deugdelijke grondslag of rechtvaardiging onttrokken, aldus de curator. [8]
Vanaf de faillietverklaring van [naam bedrijf BV 1] heeft de curator verdachte als (indirect) bestuurder (via STAK) veelvuldig verzocht alle verlangde informatie aan te leveren. Deze heeft de curator niet (volledig) ontvangen. [9] De beschikbare administratie over 2014 is opgevraagd bij [naam boekhouder] [10] , die in 2014 als boekhouder de administratie van [naam bedrijf BV 1] heeft gedaan. [11] De curator heeft, als getuige gehoord, verklaard dat hij over 2014 de jaarstukken, de vennootschapsbelasting, de grootboekkaarten en de loonadministratie heeft ontvangen. Zowel de dochter van verdachte als verdachte zelf waren in loondienst bij [naam bedrijf BV 1] . [12] Op 10 oktober 2017 heeft verdachte conceptjaarcijfers over 2015 en 2016 op het kantoor van de curator afgeleverd. Deze cijfers zijn na het faillissement van [naam bedrijf BV 1] door een andere boekhouder dan [naam boekhouder] op verzoek van verdachte gereconstrueerd. Het is de curator onduidelijk op welke informatie die jaarcijfers zijn gebaseerd, omdat de onderliggende administratie van [naam bedrijf BV 1] niet (tegelijkertijd of later) is aangeleverd. De cijfers geven dan ook onvoldoende inzicht in de samenstelling en het verloop van de verschillende balansposities respectievelijk posten op de resultatenrekening van [naam bedrijf BV 1] , waarmee volgens de curator niet is voldaan aan de wettelijke boekhoudplicht. [13]
De curator stelt verdachte aansprakelijk voor het faillissementstekort [14] , wat later op
€ 138.000,- is vastgesteld. [15]
Uit onderzoek naar de bankrekening van [naam bedrijf BV 1] blijkt dat er betalingen zijn gedaan naar de privérekeningen van [medeverdachte] en verdachte. In de periode van 20 januari 2014 tot en met 10 maart 2016 is er € 145.545,99 naar de privérekening van [medeverdachte] overgeboekt. In de periode van 30 januari 2014 tot en met 23 januari 2016 is er € 53.654,15 naar de privérekening van verdachte overgeboekt. Verder is in het overzicht privéuitgaven in de periode van 17 februari 2014 tot en met 25 april 2016 een bedrag van € 22.558,35 aan auto-/benzinekosten zichtbaar en € 56.306,51 aan overige uitgaven. Ook is op 2 april 2015 een leaseovereenkomst aangegaan voor een John Deere Gator voor een termijn van zestig maanden tegen een leaseprijs van € 146,84 per maand en is op 1 oktober 2015 een huurovereenkomst aangegaan voor de woning in Bergen tegen een huurprijs van € 2.295,- per maand. [16]
Uit het faillissementsverslag van 5 november 2018 blijkt dat [naam bedrijf BV 1] een belastingschuld van
€ 50.416,- heeft. Er zijn daarnaast dertien schuldeisers met vorderingen van in totaal
€ 55.610,42. [17]
Gedurende haar bestaan heeft [naam bedrijf BV 1] slechts één aangifte bij de Belastingdienst ingediend, te weten een aangifte vennootschapsbelasting 2014. Er is geen aangifte loonbelasting gedaan, terwijl de onderneming wel medewerkers in loondienst had. Voor de periode van augustus 2014 tot en met juni 2016 heeft de Belastingdienst maandelijks naheffingsaanslagen voor loonbelasting opgelegd aan [naam bedrijf BV 1] . [18]
3.3.2
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het als feit 1 tenlastegelegde
3.3.2.1 Aan de boedel onttrokken geldbedragen
Uit de beschikbare bankafschriften van [naam bedrijf BV 1] , als bijlagen gevoegd bij de brief van de curator van 12 oktober 2016 [19] , blijkt dat [naam bedrijf BV 1] in de periode van 20 januari 2014 tot en met 21 april 2016 gelden van [naam bedrijf BV 3] en [naam bedrijf BV 2] ontving in de vorm van dividend, onkostenvergoeding en managementvergoeding. Uit diezelfde bankafschriften blijkt dat deze gelden vrijwel telkens op de dag van ontvangst op de bankrekening van [naam bedrijf BV 1] of kort daarna, werden overgeboekt naar de privérekening van [medeverdachte] en/of die van verdachte en/of de kinderen van verdachte. Deze overboekingen heeft verdachte erkend. Verdachte en [medeverdachte] leefden op dat moment samen in Uitgeest en later in Bergen. [20] Voor die laatste woning is door [naam bedrijf BV 1] een huurovereenkomst aangegaan. Van het geld op de privérekening van [medeverdachte] werden de boodschappen [21] en de huur betaald. [22] Op de rekening van verdachte werd in gedeelten salaris gestort. [23] In voornoemde periode is ook voor een totaalbedrag van
€ 22.558,35 aan auto-/benzinekosten privé uitgegeven. [naam bedrijf BV 1] had geen auto in eigendom of lease, maar volgens verdachte reden [medeverdachte] , hijzelf en zijn kinderen in een Fiat 500. [24] Tevens is voor een totaalbedrag van € 56.306,51 aan overige uitgaven privé uitgegeven. Uit de bankafschriften blijkt dat er geld werd uitgegeven bij onder andere de supermarkt, winkels als Praxis, Action en [naam bedrijf] en horecagelegenheden als Grandcafé [naam] , Loetje en Grandcafé [naam] . Ook heeft [naam bedrijf BV 1] de Schoevers-opleiding van de dochter van verdachte betaald en zijn er hotelkosten gemaakt in Akersloot, Breukelen en Istanbul.
Er werden - zo blijkt - diverse uitgaven gedaan die niet waren gerelateerd aan enige activiteit van [naam bedrijf BV 1] en waarvan de bonnetjes niet werden bewaard of zijn achterhaald. [25] Niet is gebleken dat er reserveringen werden gemaakt voor betalingen aan bijvoorbeeld de Belastingdienst. Sterker nog: de Belastingdienst heeft over de periode vanaf augustus 2014 maandelijks naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd aan [naam bedrijf BV 1] , welke onbetaald zijn gebleven. Ook was geen sprake van structurele betaling aan de verhuurders van de woning en het kantoor, wat er uiteindelijk toe heeft geleid dat de verhuurders het faillissement van [naam bedrijf BV 1] hebben aangevraagd.
Door vanaf de oprichting van [naam bedrijf BV 1] zo te handelen als hiervoor beschreven, heeft [naam bedrijf BV 1] naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de rechten van de schuldeisers zouden worden verkort.
3.3.2.2 Administratie van [naam bedrijf BV 1]
De curator heeft, zoals hierboven weergegeven, van [naam boekhouder] de opgemaakte administratie over 2014 ontvangen en van verdachte conceptjaarcijfers over 2015 en 2016. Deze jaarcijfers zijn achteraf gereconstrueerd.
Volgens verdachte zat de administratie van 2015 en 2016 in een map die op kantoor in Heiloo zou moeten staan, maar dat kantoor was ontruimd. Hij heeft de map ook niet aangetroffen in de opslag van de inboedel. [26] In de map zaten volgens verdachte onder andere bonnetjes die verdachte declareerde. [27] [naam boekhouder] ontving van [medeverdachte] de bankafschriften en de achterliggende stukken over 2014. Alles waarvoor geen bon of zakelijke onderbouwing was, is geboekt op de rekening-courant directie, aldus [naam boekhouder] . Deze bedroeg ruim € 89.000,-. [28]
De curator heeft verklaard dat hij op 14 juni 2016, nadat hij door de rechtbank was aangesteld als curator, telefonisch contact heeft gezocht met verdachte. Het is toen niet gelukt om in contact te komen. Op 15 juni 2016 heeft hij verdachte wel gesproken en hebben zij een afspraak gemaakt voor 16 juni 2016. Op 16 juni 2016 heeft de curator verdachte gesproken op kantoor. Verdachte heeft in dit gesprek toezeggingen gedaan met betrekking tot het aanleveren van diverse stukken, zoals administratie, jaarrekeningen, debiteuren- en crediteurenoverzichten, rekening-courantovereenkomsten en leningsovereenkomsten. [29]
Uit het vorenstaande trekt de rechtbank de conclusie dat er weliswaar een begin van een administratie over 2014 was opgemaakt en werd bijgehouden, maar geen volledige administratie. Over de jaren 2014 tot en met 2016 is de administratie onvolledig gevoerd en bewaard. Ook heeft verdachte de administratie na het faillissement van [naam bedrijf BV 1] niet aan de curator overhandigd, hoewel deze hierom meermalen heeft verzocht. Daarmee was het niet mogelijk voor de curator de rechten en verplichtingen van [naam bedrijf BV 1] over die jaren te kennen.
De omstandigheid dat het kantoor van [naam bedrijf BV 1] wegens huurachterstand is ontruimd en daarbij de boekhouding niet op de juiste wijze bewaard is gebleven, wat daar verder ook van zij, komt voor rekening en risico van [naam bedrijf BV 1] en haar (middellijk) bestuurder.
3.3.2.3 Feitelijk leidinggeven
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte feitelijke leiding gegeven aan voornoemde gedragingen. Van belang hiervoor zijn de verklaringen van [medeverdachte] , [naam boekhouder] en verdachte zelf. [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte de dagelijkse leiding bij [naam bedrijf BV 1] had. Niets ging zonder overleg met hem. Verdachte gaf aan wat er moest gebeuren, bepaalde wat er betaald moest worden en gaf opdrachten aan de boekhouder. De overboekingen van de dochterondernemingen ( [naam bedrijf BV 3] en [naam bedrijf BV 2] ) naar [naam bedrijf BV 1] fiatteerden [medeverdachte] en verdachte. De betalingen van [naam bedrijf BV 1] , zoals auto- en telefoonkosten, verrichtte [medeverdachte] . [30] [naam boekhouder] heeft verklaard dat [naam bedrijf BV 1] feitelijk werd gestuurd door [verdachte] , maar dat [medeverdachte] er wel bij betrokken was. Beiden waren de drijvende kracht achter [naam bedrijf BV 1] en zij namen samen beslissingen. [medeverdachte] moest de handtekeningen zetten en kon zich ook als directeur gedragen. [31] Verdachte heeft verklaard hij gezamenlijk met [medeverdachte] besloot dat er geld naar haar privérekening zou worden overgemaakt. [32]
De rechtbank vindt op grond van het voorgaande dat de handelingen van verdachte en die van [medeverdachte] zodanig substantieel verweven zijn geweest dat ook kan worden bewezen dat verdachte met een ander feitelijke leiding heeft gegeven aan de strafbare gedragingen van [naam bedrijf BV 1] .
3.3.3
Bewijsoverweging ten aanzien van het als feit 2 tenlastegelegde
Artikel 194 van het Wetboek van Strafrecht is op 8 april 2016 gewijzigd door de Wet herziening strafbaarstelling faillissementsfraude [33] en is in werking getreden op 1 juli 2016. Nu de ten laste gelegde periode aanvangt op 1 juli 2016 is naar het oordeel van de rechtbank het nieuwe artikel 194 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Uit het dossier blijkt dat de curator verdachte in de ten laste gelegde periode diverse malen schriftelijk heeft verzocht om informatie aan te leveren, bijvoorbeeld de administratie over 2015 en 2016. Zo heeft de curator op 16 september 2016 per brief [34] verzocht om informatie en op 28 september 2016 per e-mail [35] . Ook is er diverse malen telefonisch overleg geweest waarin het ontbreken van die informatie is besproken, bijvoorbeeld op 19 juli 2016 en op 2 en 15 augustus 2016. [36]
Uit het voorgaande blijkt voldoende dat verdachte de inlichtingplicht heeft geschonden. Hij was sinds 1 maart 2016 via de STAK (middellijk) bestuurder van de op 14 juni 2016 failliet verklaarde vennootschap [naam bedrijf BV 1] en had de verplichting om de curator de inlichtingen te verstrekken die nodig waren voor de afwikkeling van het faillissement. Het tenlastegelegde kan dan ook worden bewezen. Nu op dit onderdeel niet gebleken is van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen zal verdachte worden vrijgesproken van het medeplegen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat:
Feit 1 primair
[naam bedrijf BV 1] , die bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 juni 2016 in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers,
  • enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft [naam bedrijf BV 1] in voornoemde periode geldbedragen van:
  • EUR 145.545,99 en
  • EUR 53.654,15 en
  • EUR 2.295,00 per maand en
  • EUR 146,84 per maand en
  • EUR 22.558,35 (aan diverse autokosten) en
  • EUR 56.306,51
aan de boedel onttrokken en
  • niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers heeft [naam bedrijf BV 1]
  • geen (volledige) (deugdelijke) (bedrijfs)administratie gevoerd, in elk geval de administratie niet zodanig gevoerd dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van [naam bedrijf BV 1] konden worden gekend en/of
  • niet de gehele administratie van [naam bedrijf BV 1] bewaard en
  • niet de gehele administratie van [naam bedrijf BV 1] op verzoek van de curator aan de curator in het faillissement uitgeleverd en/of ter beschikking gesteld,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één ander feitelijke leiding heeft gegeven;
Feit 2
hij die in het faillissement van een ander, te weten dat van [naam bedrijf BV 1] , wettelijk verplicht is tot het geven van inlichtingen in de periode 1 juli 2016 tot en met 31 december 2017 in Nederland heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven, immers heeft hij niet voldaan aan de diverse mondelinge en schriftelijke verzoeken van de, door de rechter aangewezen curator in het faillissement van [naam bedrijf BV 1] voornoemd om inlichtingen en (een of meerdere stukken en/of de gehele) administratie van [naam bedrijf BV 1] te overhandigen en te verstrekken.

4.Het bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in (de voetnoten bij) rubriek 3.3.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is daarvoor strafbaar.

6.Motivering van de straffen

6.1
Eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden gevorderd. Daarnaast heeft de officier van justitie een bestuursverbod voor de duur van vijf jaar, inhoudende dat het verdachte gedurende deze periode wordt verboden om op te treden als bestuurder of aandeelhouder van rechtspersonen, en registratie van dit vonnis bij de Kamer van Koophandel gevorderd.
6.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte medische problemen heeft. Detentie is een brug te ver, maar hij is wel in staat een werkstraf te verrichten. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de zaak van [medeverdachte] is afgedaan met een strafbeschikking die inhield dat ze een werkstraf van vijftig uren moest verrichten. [medeverdachte] heeft meer geld op haar privérekening ontvangen dan verdachte en er wordt erg gemakkelijk van uitgegaan dat ze een marionet was, zoals ze zelf heeft verklaard. Vergeleken met de straf die [medeverdachte] kreeg, is de gevorderde straf voor verdachte daarom te hoog. De raadsman heeft de rechtbank verzocht hier rekening mee te houden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft feitelijke leidinggegeven aan bedrieglijke bankbreuk, gepleegd door [naam bedrijf BV 1] . Er is geld aan de boedel onttrokken en er is geen volledige, deugdelijke administratie gevoerd, bewaard en aan de curator uitgeleverd. Daarnaast heeft verdachte nagelaten, ondanks diverse verzoeken van de curator, de vereiste inlichtingen te verstrekken en de administratie van [naam bedrijf BV 1] te overhandigen.
Verdachte en zijn mededader [medeverdachte] hebben structureel gelden die binnenkwamen in de onderneming overgeboekt naar henzelf en familieleden, zonder zich te bekommeren om het betalen van hun schuldeisers, zoals de verhuurders voor hun bedrijfspand. Mede door deze wijze van opereren is [naam bedrijf BV 1] na twee jaar en vijf maanden gefailleerd. Het gevolg is dat preferente en concurrente schuldeisers voor een bedrag van € 138.000,- onbetaald achterbleven.
6.3.2
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte van 13 oktober 2021 blijkt dat hij in 2010 voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Nu deze veroordeling al van langer geleden is, zal deze niet strafverzwarend meewegen bij de straftoemeting.
6.3.3
Straffen
Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank als uitgangspunt de landelijke oriëntatiepunten die gelden voor fraude. In deze zaak is het benadelingsbedrag vastgesteld op € 138.000,-. Voor een benadelingsbedrag van € 125.000,- tot € 250.000,- geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden.
Nu verdachte zich niet alleen schuldig heeft gemaakt aan feitelijke leidinggeven aan bedrieglijke bankbreuk, maar ook aan schending van de inlichtingenplicht, vindt de rechtbank in dit geval een gevangenisstraf van twaalf maanden passend. Van deze straf zal een gedeelte, te weten drie maanden, voorwaardelijk worden opgelegd. De rechtbank hoopt dat dit verdachte ervan zal weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. De proeftijd van dit voorwaardelijk strafdeel zal drie jaar zijn. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat de proeftijd langer dan de gebruikelijke twee jaar duurt. Verdachte is eerder veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten, waarbij de opgelegde proeftijd in die zaak is geëindigd in september 2012. Zestien maanden later wordt [naam bedrijf BV 1] opgericht en begint de in deze zaak bewezen verklaarde periode. Verdachte maakt zich opnieuw schuldig aan vergelijkbare strafbare feiten. Daarnaast heeft verdachte op de zitting verklaard dat hij momenteel als zzp’er betrokken is bij (opnieuw) een medisch concept in een onderneming, een met deze zaak vergelijkbare context.
Gelet op de ernst van de feiten vindt de rechtbank een werkstraf, zoals gesuggereerd door de raadsman van de verdachte, geen passende strafmodaliteit. Uit onderzoek van forensisch arts M. Balai van 14 februari 2021 blijkt overigens dat verdachte medisch detentiegeschikt is.
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verdachte naast een gevangenisstraf ook een beroeps- en bestuursverbod op te leggen. De rechtbank ontzet verdachte voor vijf jaar uit het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder of aandeelhouder van een rechtspersoon.
Tot slot gelast de rechtbank als bijkomende straf de openbaarmaking van dit vonnis – met daarin vermeld het beroeps- en bestuursverbod – door toezending aan de Kamer van Koophandel.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36, 51, 57, 194, 341 (oud) en 349 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 primair
bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
Feit 2
in het faillissement van een ander en wettelijk verplicht tot het geven van inlichtingen weigeren de vereiste inlichtingen te geven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot de (bijkomende) straf dat hij wordt ontzet uit het recht om een beroep als bestuurder of aandeelhouder van een rechtspersoon uit te oefenen voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Gelast de openbaarmaking van dit vonnis na onherroepelijk worden door toezending ervan aan de Kamer van Koophandel ten behoeve van de effectuering van voornoemde ontzetting en schat de kosten daarvan op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. A. van der Pol en B.G.L. van der Aa, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. Spaan en C. Wolswinkel, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2021.
[…]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met DOC aangeduide bewijsmiddelen zijn steeds geschriften.
2.DOC-003.
3.V-001-01, p. 087.
4.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021.
5.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021.
6.DOC-003.
7.DOC-002.
8.DOC-001.
9.G-001-01, p. 131.
10.DOC-005.
11.G-004-01, p. 141.
12.G-001-01, p. 133.
13.DOC-006.
14.DOC-006.
15.DOC-015.
16.DOC-006.
17.DOC-036.
18.AMB-005.
19.DOC-006
20.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021.
21.V-002-01, p. 119.
22.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021.
23.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021.
24.V-001-02, p. 104.
25.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021.
26.V-001-02, p. 096.
27.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2021.
28.G-004-01, p. 141.
29.G-001-01, p. 130.
30.Rc-nummer 20/1340, p. 9, 11 en 13.
31.G-004-01, p. 140-141.
32.V-001-02, p. 102.
33.Stb. 2016, 154.
34.DOC-005.
35.DOC-006
36.DOC-037.