ECLI:NL:RBAMS:2021:6517

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
C/13/702264 / FT RK 21.482
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de afkoelingsperiode in het kader van de WHOA

In deze beschikking heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juni 2021 het verzoek van de herstructureringsdeskundige tot verlenging van de afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 5 van de Faillissementswet (Fw) toegewezen. De herstructureringsdeskundige had verzocht om de afkoelingsperiode van de besloten vennootschap [naam bedrijf] B.V. met drie maanden te verlengen, omdat hij belangrijke vooruitgang had geboekt in de voorbereiding van een akkoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herstructureringsdeskundige diverse noodzakelijke stappen heeft gezet, waaronder het inwinnen van financiële informatie en het inschakelen van deskundigen voor de waardering van de onderneming. De rechtbank oordeelde dat de verlenging van de afkoelingsperiode in het belang is van de gezamenlijke schuldeisers en dat er geen aanwijzingen waren dat de medewerking van [naam bedrijf] tekortschiet. De rechtbank heeft het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode voor de duur van drie maanden toegewezen, en de verzoeken van [schuldeiser 1] om de termijn te verkorten zijn afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de herstructureringsdeskundige voldoende tijd nodig heeft om zijn werkzaamheden uit te voeren en dat de afkoelingsperiode noodzakelijk is voor de verdere voorbereiding van het akkoord.

Uitspraak

Rechtbank AMSTERDAM

Team Insolventies – meervoudige kamer
Beslissing op verzoek verlenging afkoelingsperiode
zaaks-/rekestnummer: C/13/702264 / FT RK 21.482
uitspraakdatum: 1 juni 2021
beschikking op het ingekomen verzoek ex artikel 376 lid 5 van de Faillissementswet (Fw) van de heer [naam 23] , herstructureringsdeskundige in de besloten akkoordprocedure van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam bedrijf] B.V.,
ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaten: mrs. B.W.G. van der Velden en G.Á.C, Orban, kantoorhoudende te Amsterdam,
hierna te noemen: [naam bedrijf] .
strekkende tot verlenging van de afkoelingsperiode.

1.De procedure

1.1.
[naam bedrijf] heeft op 11 januari 2021 een verklaring ex artikel 370 lid 3 Fw ter griffie gedeponeerd en bij verzoekschrift van 28 januari 2021 verzocht een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw te gelasten voor een periode van vier maanden.
1.2.
Bij beschikking van 15 februari 2021 heeft de rechtbank een afkoelingsperiode afgekondigd voor de duur van twee maanden ten aanzien van een groep specifieke schuldeisers van [naam bedrijf] en haar groepsvennootschappen. Dit betreffen kort gezegd [schuldeiser 1] (hierna: [schuldeiser 1] ), de [schuldeiser 2] . en [schuldeiser 3] .
1.3.
Bij beschikking van 25 maart 2021 heeft de rechtbank – onder meer – bepaald dat een herstructureringsdeskundige zal worden aangewezen en ter vervanging van de eerder afgekondigde afkoelingsperiode, een afkoelingsperiode afgekondigd voor een periode van twee maanden, derhalve tot 25 mei 2021.
1.4.
Bij beschikking van 29 maart 2021 heeft de rechtbank op verzoek van [schuldeiser 1] de heer [naam 23] , zaakdoende te Amsterdam, aangewezen als herstructureringsdeskundige in de besloten akkoordprocedure van [naam bedrijf] .
1.5.
Bij beschikking van 16 april 2021 heeft de rechtbank, na overlegging van een begroting alsmede een plan van aanpak door de herstructureringsdeskundige, zijn kosten vastgesteld. Bij beschikking van 14 mei 2021 heeft de rechtbank, na ontvangt van een nieuwe begroting en een bijgewerkt plan van aanpak van de herstructureringsdeskundige, een verhoging van zijn kosten vastgesteld.
1.6.
Bij verzoekschrift van 18 mei 2021 heeft de herstructureringsdeskundige, bijgestaan door mrs. M.A. Broeders en A. Bouts, advocaten kantoorhoudende te Amsterdam, verzocht om verlenging van de afkoelingsperiode voor de duur van drie maanden.
1.7.
De rechtbank heeft zowel [naam bedrijf] als [schuldeiser 1] verzocht om een schriftelijke zienswijze te geven op het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode en te kennen gegeven dat de rechtbank buiten een behandeling op zitting op het verzoek zal beslissen. [schuldeiser 1] en [naam bedrijf] hebben respectievelijk op 20 en 21 mei 2021 hun zienswijze aan de rechtbank kenbaar gemaakt. De herstructureringsdeskundige heeft bij brief van 21 mei 2021 op de zienswijze van [schuldeiser 1] gereageerd.

2.Het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode

2.1.
De herstructureringsdeskundige heeft de rechtbank verzocht om de ten aanzien van [naam bedrijf] en haar groepsmaatschappijen gelaste afkoelingsperiode, die op 25 mei 2021 afloopt, met een termijn van drie maanden te verlengen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De herstructureringsdeskundige is sinds zijn aanstelling bezig met de voorbereidingen voor een akkoord als bedoeld in artikel 371 lid 1Fw op basis van het door hem opgestelde plan van aanpak. Dit plan van aanpak voorziet erin op de meest efficiënte wijze de verschillende mogelijkheden voor een akkoord te onderzoeken die er volgens [naam bedrijf] en [schuldeiser 1] ook zijn, en langs die weg een akkoord te ontwikkelen. Gedurende de eerste maand heeft de herstructureringsdeskundige middels verschillende gesprekken kennis gemaakt met [naam bedrijf] , de betrokken
stakeholdersen ook kennisgenomen van hun standpunten. Ook heeft hij de stukken die zien op de bestaande financierings- en kapitaalstructuur bestudeerd en heeft hij de beschikking gekregen over (actuele) financiële informatie en verschillende waarderingsrapporten met betrekking tot [naam bedrijf] , welke op verzoek van verschillende betrokken
stakeholdersdoor – door ieder van hen ingeschakelde – deskundigen zijn opgesteld. Ook heeft de herstructureringsdeskundige aanvullende informatie opgevraagd bij zowel [naam bedrijf] als [schuldeiser 1] en aan [naam bedrijf] verzocht inzicht te bieden in de door haar geïdentificeerde mogelijkheden voor een akkoord. Hij heeft eerder beperkte informatie van [naam bedrijf] ontvangen, maar inmiddels heeft hij van haar antwoord gekregen op een aantal van zijn belangrijkste informatieverzoeken. Die informatie dient nog nader bestudeerd te worden. Bij het verstrekken van de informatie heeft [naam bedrijf] zich op het standpunt gesteld dat de herstructureringsdeskundige deze informatie niet mag delen met derden, ondanks dat zulks nodig zou kunnen zijn voor de totstandkoming van een akkoord. Dit strookt voorshands niet met het bepaalde in artikel 371 lid 9 Fw. De herstructureringsdeskundige sluit dan ook niet uit dat in een later stadium nodig is ex artikel 378 Fw over deze kwestie bij de rechtbank een tussentijdse beslissing te verzoeken.
2.2.
De herstructureringsdeskundige heeft voorts gefaciliteerd dat de waarderingsrapporten van de verschillende deskundigen van de
stakeholdersmet instemming onderling zijn gedeeld tussen [naam bedrijf] en [schuldeiser 1] . Vervolgens hebben de financieel experts op elkaars stukken commentaar geleverd. Dit heeft er (nog) niet toe geleid dat de uitkomsten dichter bij elkaar zijn komen te liggen, ook niet na een gehouden bijeenkomst. [naam bedrijf] en [schuldeiser 1] blijven hierover van mening verschillen. Tezelfdertijd heeft de herstructureringsdeskundige, in overeenstemming met zijn plan van aanpak,
register valuatorBFI Global (hierna: BFI) verzocht de voorliggende waarderingsrapporten te beoordelen, hetgeen inmiddels is gebeurd. Na deze beoordeling te hebben ontvangen en daarover juridisch advies te hebben ingewonnen, is de herstructureringsdeskundige tot de conclusie gekomen dat de beschikbare waarderingsrapporten niet als uitgangspunt konden dienen voor het bepalen van de reorganisatiewaarde van het door [naam bedrijf] te formuleren akkoord. Op 4 mei 2021 heeft hij daarop een update van het plan van aanpak geformuleerd, waarmee door zowel [naam bedrijf] als [schuldeiser 1] is ingestemd; althans zij hebben daartegen geen bezwaren kenbaar gemaakt. Zoals in de update is uiteengezet, is de herstructureringsdeskundige – mede gezien ook de opstelling van de betrokken
stakeholders– in het licht van de brede waaier aan waarderingsuitkomsten in de verschillende waarderingsrapporten, tot de conclusie gekomen dat voor een akkoord met een breed draagvlak en ter voorkoming van verdere discussies over de waardering een zo accuraat mogelijke waardering moet worden geformuleerd. Dit begint met aannames voor de
business casevan [naam bedrijf] en in het bijzonder aannames die zien op de ontwikkeling van de onderneming in de toekomst in de post-Covid wereld. Dit betreft met name de zogenoemde
ramp upvan de bedrijfsactiviteiten van de onderneming vanuit een
lockdownnaar heropening en normalisatie van de bedrijfsvoering
.Hierbij kan met name van belang zijn de aannames en verwachtingen ten aanzien van al dan niet blijvend veranderend gedrag van (potentiële) cliënten van de onderneming. De herstructureringsdeskundige heeft daarom Roland Berger (hierna: Berger) ingeschakeld om de aannames rond de
business casete valideren. De door Berger te valideren
business casezal vervolgens als basis dienen voor een door BFI op te stellen (rapport van de) reorganisatiewaarde, die als uitgangsput zal dienen voor het verdere overleg tussen de herstructureringsdeskundige en de
stakeholdersover het akkoord. Hierbij merkt hij op dat de visie van de
stakeholdersop de liquidatiewaarde van de onderneming niet op een relevante wijze uiteenloopt.
De verwachting is dat de werkzaamheden van Berger twee tot drie weken zullen duren, maar hij is daarbij in grote mate afhankelijk van de medewerking van [naam bedrijf] . Vervolgens zal BFI nog een aantal weken nodig hebben om tot bepaling van de reorganisatiewaarde te komen. Het zal daarmee nog circa drie maanden duren voordat het akkoord wordt aangeboden, waarbij er mogelijk ook tussentijdse beslissingen ex artikel 378 Fw dienen te worden gevraagd.
De herstructureringsdeskundige is, gelet op al het voorgaande, van mening dat er ondertussen belangrijke voortuitgang is geboekt in de voorbereiding van het akkoord. Voortzetting van de afkoelingsperiode is dienstig en ook nodig voor de aanvang en voltooiing van de verdere werkzaamheden voor de uitvoering van het plan van aanpak. De dialoog tussen [naam bedrijf] en overige betrokken, waaronder ook [schuldeiser 1] , is op het moment constructief te noemen en de herstructureringsdeskundige spreekt dan ook het vertrouwen uit dat een akkoord tot stand kan worden gebracht. Verlenging van de afkoelingsperiode ten aanzien van [naam bedrijf] en haar groepsmaatschappijen is noodzakelijk om de door haar gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van, en de onderhandelingen over, het akkoord te kunnen blijven voortzetten. De verzochte afkoelingsperiode is in het belang van de gezamenlijke schuldeisers van [naam bedrijf] . Ook zijn er geen specifieke schuldeisers of derden die met de afkoelingsperiode wezenlijk in hun belangen worden geschaad. De herstructureringsdeskundige is op grond van artikel 372 lid 3 Fw ook bevoegd om ten behoeve van iedere rechtspersoon die samen met [naam bedrijf] een groep vormt het verzoek ex artikel 376 Fw in te dienen. Hij verzoekt de rechtbank dan ook om de gelaste afkoelingsperiode met een termijn van drie maanden te verlengen.

3.De zienswijze van [schuldeiser 1]

3.1.
heeft bij brief van 20 mei 2021 haar zienswijze op het verlengingsverzoek naar voren gebracht. Zij heeft – voor zover van belang – het volgende aangevoerd. [schuldeiser 1] is van mening dat de voortgang in deze WHOA procedure tot heden uiterst beperkt is gebleven. Allereerst wenst zij daarom in het algemeen haar zorgen te uiten over het verloop van deze procedure en in het bijzonder de rol van [naam bedrijf] hierin. Door de herstructureringsdeskundige was aanvankelijk ingeschat dat het opstellen en het aanbieden van het akkoord circa een maand in beslag zou nemen. Deze termijn is inmiddels ruimschoots overschreden en het lijkt gelet op het onderhavige verzoek niet in de lijn der verwachting te liggen dat op korte termijn een akkoord in stemming kan worden gebracht. [schuldeiser 1] begrijpt dat het kennis nemen van de nodige informatie over [naam bedrijf] en het inschakelen van derden ertoe leidt dat het opstellen van een akkoord meer tijd in beslag neemt dan aanvankelijk was ingeschat. [schuldeiser 1] kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat de vertraging in het proces in belangrijke mate te wijten is aan de wijze waarop [naam bedrijf] zich gedraagt en zich onthoudt van de haar gevraagde medewerking. Dit wordt ook bevestigd door hetgeen de herstructureringsdeskundige in zijn verzoekschrift stelt; hieruit volgt dat [naam bedrijf] slechts beperkt en met vertraging de door de herstructureringsdeskundige gevraagde informatie aanlevert. Deze handelswijze is voor [schuldeiser 1] onacceptabel, druist in tegen de wettelijke verplichtingen die rusten op [naam bedrijf] en is vanuit vennootschappelijk perspectief onbegrijpelijk. [naam bedrijf] heeft op grond van artikel 371 lid 8 Fw de verplichting om aan de herstructureringsdeskundige alle gevraagde inlichtingen te verschaffen en terstond haar medewerking te verlenen. Daarnaast is een spoedige afwikkeling van deze nu reeds kostbare WHOA procedure (ook) in het belang van [naam bedrijf] zelf. De wijze waarop de herstructureringsdeskundige in zijn verzoek de voortgang van het proces beschrijft, in combinatie met de indruk van [schuldeiser 1] ten aanzien van de houding van [naam bedrijf] , maakt dat [schuldeiser 1] sterke twijfels heeft bij het bestaan van de constructieve dialoog. Van een constructieve dialoog tussen [schuldeiser 1] en [naam bedrijf] is geenszins sprake. [naam bedrijf] heeft in een eerder stadium aangegeven niet meer rechtstreeks met [schuldeiser 1] in contact te willen treden, maar ieder contact slechts via de
Agentonder de
Facilities Agreementte laten lopen. Dit sluit niet aan bij hetgeen door de herstructureringsdeskundige in zijn verzoekschrift lijkt te worden geschetst en dit maakt dat [schuldeiser 1] haar vertrouwen verliest in een goede afloop van deze procedure. Naast het feit dat de handelswijze van [naam bedrijf] de herstructureringsdeskundige in de uitoefening van zijn taak belemmert, als gevolg waarvan de totstandkoming van het akkoord wordt bemoeilijkt, voldoet [naam bedrijf] niet aan de op haar rustende informatieverplichtingen uit hoofde van de
Facilities Agreementjegens [schuldeiser 1] als financier. Dit draagt niet bij aan het vertrouwen van [schuldeiser 1] in [naam bedrijf] als leningnemer en getuigt evenmin van enige constructieve houding zijdens [naam bedrijf] , waardoor de verhoudingen verder op scherp zijn komen te staan. Met de handelswijze van [naam bedrijf] lijkt een zoveelste vertragingstactiek te zijn ingezet. Uit het verzoekschrift van de herstructureringsdeskundige volgt dat [naam bedrijf] slechts zeer recentelijk de reeds lang verzochte informatie bij hem heeft aangeleverd. Dit gedrag wenst [schuldeiser 1] in de toekomst zo veel mogelijk te voorkomen.
3.2.
[schuldeiser 1] maakt dan ook bezwaar tegen verlenging van de afkoelingsperiode met drie maanden. Zij meent dat een dergelijke verlenging onnodig is en de voortgang van de WHOA procedure niet ten goede komt. [schuldeiser 1] is van mening dat een verlenging van de afkoelingsperiode voor de duur van 45 dagen voldoende zou moeten zijn om tot een akkoord te komen en een redelijke termijn is. Mocht, alle inspanningen en medewerking ten spijt, blijken dat een verlengde afkoelingsperiode van 45 dagen onvoldoende zou zijn, dan kan op een later moment opnieuw om verlenging worden gevraagd. Op dat moment kan de voortgang opnieuw door de rechtbank worden beoordeeld, zodat onder actief toezicht de belangen van alle betrokken partijen zo goed mogelijk worden gewaarborgd en ook kan worden getoetst of op dat moment daadwerkelijk vooruitgang is geboekt in de totstandkoming van het akkoord.
3.3.
Uit het verzoek van de herstructureringsdeskundige blijkt dat [naam bedrijf] zich op het standpunt stelt dat de herstructureringsdeskundige de aan hem door de vennootschap ter beschikking gestelde informatie niet mag delen met derden. Ook niet indien dit noodzakelijk is voor de totstandkoming van het akkoord. Dit standpunt is onhoudbaar en in strijd met het bepaalde in artikel 375 Fw. Het akkoord dient alle informatie te bevatten die de stemgerechtigde schuldeisers nodig hebben om zich een geïnformeerd oordeel te kunnen vormen over het akkoord en de gevolgen daarvan voor hun positie. Met inachtneming van de (niet-limitatieve) opsomming die artikel 375 Fw dienaangaande geeft, is het aan de herstructureringsdeskundige te beoordelen welke informatie dit betreft.
3.4.
[schuldeiser 1] verzoekt de rechtbank om, voor zover zij bereid is de afkoelingsperiode te verlengen, de verlenging te beperken tot een duur van 45 dagen. Voorts verzoekt [schuldeiser 1] de rechtbank ex artikel 379 Fw ambtshalve te bepalen dat [naam bedrijf] alle door de herstructureringsdeskundige gevraagde inlichtingen dient te verstrekken binnen twee werkdagen, dan wel een door de rechtbank nader te bepalen tijdsperiode, nadat een verzoek hiertoe door de herstructureringsdeskundige aan [naam bedrijf] is gedaan. Tot slot verzoekt [schuldeiser 1] de rechtbank ambtshalve te bepalen dat het de herstructureringsdeskundige vrij staat de door hem ontvangen informatie naar eigen inzicht te delen met [schuldeiser 1] of derde(n).

4.De zienswijze van [naam bedrijf]

4.1.
[naam bedrijf] heeft bij brief van 21 mei 2021 haar zienswijze naar voren gebracht. Zij
heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. [naam bedrijf] ondersteunt het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode van de herstructureringsdeskundige en zij verzoekt de rechtbank overeenkomstig het verzoek te beslissen. Dat de afkoelingsperiode wordt verlengd is van groot belang voor [naam bedrijf] en al haar
stakeholders.
4.2.
[naam bedrijf] plaatst wel enkele kanttekeningen bij de zienswijze van [schuldeiser 1] . [naam bedrijf] is van mening dat het verzoek van [schuldeiser 1] om de verlenging van de afkoelingsperiode te verkorten tot 45 dagen met zich mee brengt dat de herstructureringsdeskundige op voorhand in de uitoefening van zijn taken zou worden beperkt. In zijn verzoek heeft de herstructureringsdeskundige duidelijk uiteengezet welke werkzaamheden hij nog dient te verrichten, wat hij daarvoor nodig heeft en hoe lang hij daarvoor nodig zal hebben. Het plan van aanpak en begroting is in samenspraak met [schuldeiser 1] en [naam bedrijf] opgesteld en beide partijen hebben daar ook mee ingestemd. Daar kan [schuldeiser 1] nu niet op terugkomen door de herstructureringsdeskundige alsnog, via de verkorting van de nieuwe termijn van de afkoelingsperiode, te beperken in zijn taken. Voor het verkorten van de verzochte verlenging van de afkoelingsperiode bestaat bovendien ook geen enkele aanleiding of noodzaak. Het verzoek van de herstructureringsdeskundige dient te worden toegewezen, teneinde te waarborgen dat hij zijn taak doeltreffend, onpartijdig en onafhankelijk kan uitvoeren. De suggestie van [schuldeiser 1] om de afkoelingsperiode op voorhand slechts te verlenen voor een willekeurige termijn, met de mogelijkheid die termijn later te verlengen, is niet wenselijk. De herstructureringsdeskundige geeft immers aan dat hij nog drie maanden nodig zal hebben. Het is dan onlogisch en ongepast om hem daar op voorhand in te beperken. Bovendien staat het [schuldeiser 1] vrij om tegen die tijd zelf om opheffing van de afkoelingsperiode te verzoeken, mocht zij daar op dat moment gronden voor zien.
4.3.
[naam bedrijf] betwist voorts dat zij niet aan haar informatieverplichting jegens de herstructureringsdeskundige zou voldoen. Alle relevante informatie is met hem gedeeld of is in overleg met de herstructureringsdeskundige in voorbereiding. Het is ook niet het standpunt van [naam bedrijf] dat de herstructureringsdeskundige deze informatie niet mag delen met derden als dat noodzakelijk is voor de totstandkoming van het akkoord. Integendeel, alles wat [naam bedrijf] doet is gericht op de totstandkoming van een akkoord, dus als informatie (verstrekken) daaraan kan bijdragen dan doet [naam bedrijf] dat. Gelet op de inhoud van het verzoekschrift van de herstructureringsdeskundige en zijn reactie op de zienswijze van [schuldeiser 1] , heeft [naam bedrijf] op dit moment geen aanwijzingen dat de herstructureringsdeskundige ontevreden is met de informatievoorziening door [naam bedrijf] . Er is dan ook geen enkele aanleiding het verzoek van [schuldeiser 1] ex artikel 379 Fw toe te wijzen. De herstructureringsdeskundige heeft er zelf ook niet om gevraagd en geeft juist aan de relevante informatie te hebben of deze op korte termijn te verwachten. [schuldeiser 1] heeft dan ook geen belang bij haar verzoek, los van het feit dat de rechtbank eerder heeft bepaald dat voor dergelijke verzoeken in het kader van een zienswijze geen ruimte is. [naam bedrijf] is van mening dat de rechtbank aan de verzoeken ex artikel 379 Fw van [schuldeiser 1] voorbij dient te gaan.

5.De reactie van de herstructureringsdeskundige op de zienswijze van [schuldeiser 1]

5.1.
De herstructureringsdeskundige heeft bij brief van 21 mei 2021 op de zienswijze van [schuldeiser 1] gereageerd. [schuldeiser 1] stelt in haar zienswijze dat door de herstructureringsdeskundige is gesteld dat het plan (akkoord) in circa een maand gereed zou zijn voor stemming. Deze stelling lijkt te zijn ontleend aan het eerste plan van aanpak van 7 april 2021. Ondertussen is dit oorspronkelijke plan geactualiseerd; op 4 mei 2021 is daartoe een nieuw plan van aanpak en bijbehorende begroting ingediend. Dit nieuwe plan voorzag ook in een nieuwe tijdslijn en de bijbehorende begroting is op 14 mei 2021 door de rechtbank goedgekeurd. Sedertdien is daaraan ook uitvoering gegeven en ondertussen is Berger niet alleen ingeschakeld, maar ook daadwerkelijk begonnen met de analyse van de reeds beschikbare financiële data. Het WHOA proces op basis van het oorspronkelijke plan van aanpak en het bijgewerkte plan van aanpak hebben dan ook geen vertraging opgelopen; dit proces loopt onverkort voort. De dialoog tussen partijen is door de herstructureringsdeskundige geduid als constructief, want vooralsnog zijn er geen issues gerezen waar na overleg niet een route voorwaarts is gevonden, die beantwoordt aan de vereisten van de WHOA en de rol van de herstructureringsdeskundige, die onafhankelijke en transparant opereert en zijn taak op efficiënte wijze vervult. Heden heeft ook overleg plaatsgevonden tussen enerzijds [naam bedrijf] , haar juridisch adviseur en anderzijds de herstructureringsdeskundige, bijgestaan door mr. Broeders. Daarbij is ook over de informatieverstrekking gesproken en is zijdens [naam bedrijf] verzekerd dat alle informatie voor zover niet al aangeleverd zal worden verstrekt. Daarbij merkt de herstructureringsdeskundige op dat in de loop van deze week door [naam bedrijf] nieuwe en aanvullende informatie is verstrekt, hetgeen thans door hem wordt bestudeerd. De herstructureringsdeskundige kan niet de stelling van [schuldeiser 1] onderschrijven dat het WHOA traject (als gevolg hiervan of anderszins) vertraging heeft opgelopen.
De herstructureringsdeskundige ziet op dit moment ook een basis voor een akkoord; er circuleren vooralsnog verschillende opties voor mogelijke akkoorden waarvan de contouren en de inhoud in de komende periode duidelijk zullen (moeten) worden, afhankelijk van de uitkomst van de waarderingsexercitie. Verwijzend naar de geschetste tijdslijn in het laatste plan van aanpak en het verzoekschrift tot verlenging van de afkoeling, is een verlenging van (tenminste) drie maanden noodzakelijk. Om de
stakeholders, waaronder ook [naam bedrijf] aangehaakt te houden is ook niet om de maximale verlenging verzocht, maar drie maanden is wel het benodigde minimum. De herstructureringsdeskundige sluit niet uit dat – bijvoorbeeld in geval van onenigheid tussen partijen – nadien (opnieuw) om een verlenging van de afkoelingsperiode zal worden verzocht, omdat hij dan mogelijk bij de rechtbank om tussentijdse beslissingen op grond van artikel 378 Fw zal vragen, waartoe in het geheel geen ruimte zou bestaan als de afkoelingsperiode met 45 dagen zou worden verlengd, zoals [schuldeiser 1] voorstaat. De herstructureringsdeskundige merkt daarbij op dat hij bereid is om over 45 dagen verslag uit te brengen aan de rechtbank en de betrokken
stakeholdersover de voortgang en dat er dan een toetsmoment is ten aanzien van de voortgang.

6.De beoordeling

6.1.
De rechtbank stelt vast dat de herstructureringsdeskundige kan worden ontvangen in zijn verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode ten aanzien van [naam bedrijf] en haar groepsvennootschappen, nu hij op grond van de wet bevoegd is dergelijk verzoeken in te dienen en het verzoek tot verlenging op 18 mei 2021 ter griffie is ingekomen, derhalve tijdig vóór afloop van de eerdere gelaste afkoelingsperiode op 25 mei 2021 (artikel 376 lid 5 Fw). De rechtbank overweegt in dat verband dat voor een verlenging van de gelaste afkoelingsperiode niet noodzakelijk is dat de rechtbank voor ommekomst van de eerder gelaste afkoelingsperiode, waarvan verlenging wordt verzocht, over de verzochte verlenging beslist. Noodzakelijk en voldoende is dat voorafgaand aan het aflopen van de eerdere gelaste afkoelingsperiode een verzoek tot verlenging is ingediend, zodat de rechtbank die eerdere gelaste afkoelingsperiode kan verlengen (in de zin dat deze direct aansluit op de eerdere gestelde termijn).
6.2.
Ingevolge artikel 376 lid 5 Fw dient de rechtbank thans te beoordelen of de herstructureringsdeskundige erin is geslaagd aannemelijk te maken dat hij een belangrijke vooruitgang heeft geboekt in de totstandkoming van het akkoord. De rechtbank stelt vast dat dit het geval is. Zoals uit het verzoekschrift en het plan van aanpak van 4 mei 2021 volgt heeft hij, met behulp van derden, diverse noodzakelijke stappen gezet ter voorbereiding van het akkoord. Hieronder valt onder meer het inwinnen van (financiële) informatie en het inschakelen van Berger en BFI om tot een accurate reorganisatiewaarde van de onderneming te komen. Zodra hierover duidelijkheid komt, kan het akkoord nader vorm worden gegeven. De rechtbank is van oordeel dat hiermee voldoende aannemelijk is gemaakt dat aan het criterium van artikel 376 lid 5 Fw is voldaan.
6.3.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de afkoelingsperiode met de verzochte duur van drie maanden te verlengen. De herstructureringsdeskundige heeft in zijn verzoekschrift en in zijn plan van aanpak van 4 mei 2021, behorend bij zijn begroting, een duidelijke tijdslijn geschetst van al hetgeen in de komende periode zal moeten gebeuren om tot een akkoord te komen. Tegen dit plan van aanpak is door [schuldeiser 1] geen bezwaar gemaakt en de rechtbank heeft de kosten vervolgens overeenkomstig de begroting vastgesteld. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de afkoelingsperiode met een termijn van slechts 45 dagen te verlengen, zoals door [schuldeiser 1] is verzocht. Reeds nu staat vast dat deze termijn te kort zal zijn voor de herstructureringsdeskundige om de werkzaamheden uit te voeren als omschreven in het plan van aanpak. Het staat de herstructureringsdeskundige vrij om na een termijn van 45 dagen een update uit te brengen aan de rechtbank en de
stakeholdersover de voortgang van de voorbereidingen van het akkoord, maar de rechtbank ziet thans geen aanleiding om dit aan hem op te dragen. Indien [schuldeiser 1] op dat moment van mening is dat onvoldoende vooruitgang in de totstandkoming van het akkoord is geboekt, kan zij de rechtbank om opheffing van de afkoelingsperiode verzoeken. En als de herstructureringsdeskundige op enig moment tot de conclusie mocht komen dat het niet mogelijk is een akkoord tot stand te brengen, kan hij de rechtbank om intrekking van zijn aanwijzing vragen (artikel 371 lid 12 Fw).
6.4.
[schuldeiser 1] heeft de rechtbank voorts verzocht om ex artikel 379 Fw ambtshalve te bepalen dat [naam bedrijf] alle door de herstructureringsdeskundige gevraagde inlichtingen dient te verstrekken binnen twee werkdagen, dan wel een daarvoor nader te bepalen tijdsperiode, nadat een verzoek hiertoe door de herstructureringsdeskundige aan [naam bedrijf] is gedaan. Ook heeft [schuldeiser 1] de rechtbank verzocht ambtshalve te bepalen dat het de herstructureringsdeskundige vrij staat de door hem ontvangen informatie naar eigen inzicht te delen met [schuldeiser 1] of derde(n). De rechtbank ziet geen aanleiding om deze verzoeken toe te wijzen. De informatieverplichting van [naam bedrijf] volgt uit de wet (artikel 371 lid 8 Fw). Er bestaat in dit geval geen noodzaak om hierover een beslissing te nemen. De rechtbank heeft immers geen aanwijzingen dat [naam bedrijf] onvoldoende medewerking aan de herstructureringsdeskundige zou verlenen. Uit de zienswijze van [naam bedrijf] volgt dat zij haar medewerking verleent en zal blijven verlenen bij de totstandkoming van het akkoord. Ook de herstructureringsdeskundige heeft bij de rechtbank niet kenbaar gemaakt dat hij niet alle gevraagde informatie (tijdig) van [naam bedrijf] zou verkrijgen. Dit alles maakt dat er geen aanleiding is om dit verzoek toe te wijzen. Ook het verzoek van [schuldeiser 1] om te bepalen dat de herstructureringsdeskundige alle informatie naar eigen inzicht met derden mag delen kan niet worden toegewezen, nu dit in strijd is met hetgeen is bepaald in artikel 371 lid 9 Fw. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de verzoeken ex artikel 379 Fw van [schuldeiser 1] .
6.5.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het te rechtvaardigen de afkoelingsperiode met een periode van drie maanden te verlengen. De herstructureringsdeskundige heeft genoegzaam aangetoond dat er belangrijke vooruitgang is geboekt in de totstandkoming van het akkoord en dat de verlenging in het belang is van de verdere voorbereiding van het akkoord. De rechtbank zal het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode voor de duur van drie maanden dan ook toewijzen.

7.De beslissing

De rechtbank:
- wijst toe het verzoek ex artikel 376 lid 5 Fw en verlengt de bij beschikking van
25 maart 2021 gegeven afkoelingsperiode met een termijn van drie maanden,
vanaf 25 mei 2021;
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E. de Vos, voorzitter, mr. F. Damsteegt-Molier en mr. M.C. Bosch, rechters en in aanwezigheid van mr. F. de Greef, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.