Uitspraak
Rechtbank AMSTERDAM
1.De procedure
2.Het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode
stakeholdersen ook kennisgenomen van hun standpunten. Ook heeft hij de stukken die zien op de bestaande financierings- en kapitaalstructuur bestudeerd en heeft hij de beschikking gekregen over (actuele) financiële informatie en verschillende waarderingsrapporten met betrekking tot [naam bedrijf] , welke op verzoek van verschillende betrokken
stakeholdersdoor – door ieder van hen ingeschakelde – deskundigen zijn opgesteld. Ook heeft de herstructureringsdeskundige aanvullende informatie opgevraagd bij zowel [naam bedrijf] als [schuldeiser 1] en aan [naam bedrijf] verzocht inzicht te bieden in de door haar geïdentificeerde mogelijkheden voor een akkoord. Hij heeft eerder beperkte informatie van [naam bedrijf] ontvangen, maar inmiddels heeft hij van haar antwoord gekregen op een aantal van zijn belangrijkste informatieverzoeken. Die informatie dient nog nader bestudeerd te worden. Bij het verstrekken van de informatie heeft [naam bedrijf] zich op het standpunt gesteld dat de herstructureringsdeskundige deze informatie niet mag delen met derden, ondanks dat zulks nodig zou kunnen zijn voor de totstandkoming van een akkoord. Dit strookt voorshands niet met het bepaalde in artikel 371 lid 9 Fw. De herstructureringsdeskundige sluit dan ook niet uit dat in een later stadium nodig is ex artikel 378 Fw over deze kwestie bij de rechtbank een tussentijdse beslissing te verzoeken.
stakeholdersmet instemming onderling zijn gedeeld tussen [naam bedrijf] en [schuldeiser 1] . Vervolgens hebben de financieel experts op elkaars stukken commentaar geleverd. Dit heeft er (nog) niet toe geleid dat de uitkomsten dichter bij elkaar zijn komen te liggen, ook niet na een gehouden bijeenkomst. [naam bedrijf] en [schuldeiser 1] blijven hierover van mening verschillen. Tezelfdertijd heeft de herstructureringsdeskundige, in overeenstemming met zijn plan van aanpak,
register valuatorBFI Global (hierna: BFI) verzocht de voorliggende waarderingsrapporten te beoordelen, hetgeen inmiddels is gebeurd. Na deze beoordeling te hebben ontvangen en daarover juridisch advies te hebben ingewonnen, is de herstructureringsdeskundige tot de conclusie gekomen dat de beschikbare waarderingsrapporten niet als uitgangspunt konden dienen voor het bepalen van de reorganisatiewaarde van het door [naam bedrijf] te formuleren akkoord. Op 4 mei 2021 heeft hij daarop een update van het plan van aanpak geformuleerd, waarmee door zowel [naam bedrijf] als [schuldeiser 1] is ingestemd; althans zij hebben daartegen geen bezwaren kenbaar gemaakt. Zoals in de update is uiteengezet, is de herstructureringsdeskundige – mede gezien ook de opstelling van de betrokken
stakeholders– in het licht van de brede waaier aan waarderingsuitkomsten in de verschillende waarderingsrapporten, tot de conclusie gekomen dat voor een akkoord met een breed draagvlak en ter voorkoming van verdere discussies over de waardering een zo accuraat mogelijke waardering moet worden geformuleerd. Dit begint met aannames voor de
business casevan [naam bedrijf] en in het bijzonder aannames die zien op de ontwikkeling van de onderneming in de toekomst in de post-Covid wereld. Dit betreft met name de zogenoemde
ramp upvan de bedrijfsactiviteiten van de onderneming vanuit een
lockdownnaar heropening en normalisatie van de bedrijfsvoering
.Hierbij kan met name van belang zijn de aannames en verwachtingen ten aanzien van al dan niet blijvend veranderend gedrag van (potentiële) cliënten van de onderneming. De herstructureringsdeskundige heeft daarom Roland Berger (hierna: Berger) ingeschakeld om de aannames rond de
business casete valideren. De door Berger te valideren
business casezal vervolgens als basis dienen voor een door BFI op te stellen (rapport van de) reorganisatiewaarde, die als uitgangsput zal dienen voor het verdere overleg tussen de herstructureringsdeskundige en de
stakeholdersover het akkoord. Hierbij merkt hij op dat de visie van de
stakeholdersop de liquidatiewaarde van de onderneming niet op een relevante wijze uiteenloopt.
3.De zienswijze van [schuldeiser 1]
Agentonder de
Facilities Agreementte laten lopen. Dit sluit niet aan bij hetgeen door de herstructureringsdeskundige in zijn verzoekschrift lijkt te worden geschetst en dit maakt dat [schuldeiser 1] haar vertrouwen verliest in een goede afloop van deze procedure. Naast het feit dat de handelswijze van [naam bedrijf] de herstructureringsdeskundige in de uitoefening van zijn taak belemmert, als gevolg waarvan de totstandkoming van het akkoord wordt bemoeilijkt, voldoet [naam bedrijf] niet aan de op haar rustende informatieverplichtingen uit hoofde van de
Facilities Agreementjegens [schuldeiser 1] als financier. Dit draagt niet bij aan het vertrouwen van [schuldeiser 1] in [naam bedrijf] als leningnemer en getuigt evenmin van enige constructieve houding zijdens [naam bedrijf] , waardoor de verhoudingen verder op scherp zijn komen te staan. Met de handelswijze van [naam bedrijf] lijkt een zoveelste vertragingstactiek te zijn ingezet. Uit het verzoekschrift van de herstructureringsdeskundige volgt dat [naam bedrijf] slechts zeer recentelijk de reeds lang verzochte informatie bij hem heeft aangeleverd. Dit gedrag wenst [schuldeiser 1] in de toekomst zo veel mogelijk te voorkomen.
4.De zienswijze van [naam bedrijf]
stakeholders.
5.De reactie van de herstructureringsdeskundige op de zienswijze van [schuldeiser 1]
stakeholders, waaronder ook [naam bedrijf] aangehaakt te houden is ook niet om de maximale verlenging verzocht, maar drie maanden is wel het benodigde minimum. De herstructureringsdeskundige sluit niet uit dat – bijvoorbeeld in geval van onenigheid tussen partijen – nadien (opnieuw) om een verlenging van de afkoelingsperiode zal worden verzocht, omdat hij dan mogelijk bij de rechtbank om tussentijdse beslissingen op grond van artikel 378 Fw zal vragen, waartoe in het geheel geen ruimte zou bestaan als de afkoelingsperiode met 45 dagen zou worden verlengd, zoals [schuldeiser 1] voorstaat. De herstructureringsdeskundige merkt daarbij op dat hij bereid is om over 45 dagen verslag uit te brengen aan de rechtbank en de betrokken
stakeholdersover de voortgang en dat er dan een toetsmoment is ten aanzien van de voortgang.
6.De beoordeling
stakeholdersover de voortgang van de voorbereidingen van het akkoord, maar de rechtbank ziet thans geen aanleiding om dit aan hem op te dragen. Indien [schuldeiser 1] op dat moment van mening is dat onvoldoende vooruitgang in de totstandkoming van het akkoord is geboekt, kan zij de rechtbank om opheffing van de afkoelingsperiode verzoeken. En als de herstructureringsdeskundige op enig moment tot de conclusie mocht komen dat het niet mogelijk is een akkoord tot stand te brengen, kan hij de rechtbank om intrekking van zijn aanwijzing vragen (artikel 371 lid 12 Fw).