8.3.Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 31 augustus 2021 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- rapport van de Raad opgemaakt op 29 oktober 2021;
- rapport van JBRA opgemaakt op 28 oktober 2021;
- Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. R.J.L. Keulers, GZ-psycholoog, op 17 juni 2021;
- Psychiatrisch Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. B.G.J. Gunnewijk, kinder- en jeugdpsychiater, op 22 juni 2021;
- Klinisch Multidisciplinair Onderzoek Pro Justitia, Observatieafdeling Teylingereind, rapport opgemaakt op 18 oktober 2021 door drs. M.D. Beijer-Holtman, GZ-psycholoog, en drs. M.D. van Ekeren, psychiater.
De
psycholoog en de psychiaterkomen in hun Klinisch Multidisciplinair Onderzoek tot de volgende conclusie.
Het is opvallend dat verdachte zelf geen enkel initiatief neemt in het gesprek, met zijn houding zet hij vooral onderzoeker aan het werk door deze te laten praten, waarbij onderzoeker zich na het kennismakingsgesprek realiseert dat verdachte de volledige controle op het gesprek heeft weten te houden. Zo wordt het maar beperkt duidelijk wat er in hem omgaat en wat zijn innerlijke drijfveren zijn. Daar waar hij wel antwoord geeft, weegt hij zijn woorden zorgvuldig. Zo wordt het onderzoek een inspannend en tijdrovend proces, waarbij uiteindelijk wel een volledig beeld van verdachte is ontstaan: dat van een introverte, lege, matte jongeman, die weloverwogen is, controle op het eigen onderzoek weet te behouden en zichzelf niet alleen moeilijk kán maar zeker ook niet wíl laten zien. Pas wanneer onderzoekers doorvragen vertelt verdachte dat hij zich op de afdeling bij de groepsobservatie erg onder druk voelt staan: de - zoals hij het noemt - 24/7 observatie door de groepsleiders geeft hem veel stress, die hem, zo geeft hij toe, geregeld onzeker en ook somber maakt; het beloop van zijn leven hangt – in zijn beleving – immers in sterke mate van de groepsobservatie af. De bovenbeschreven dynamiek kan worden samengevat als lichte persoonlijkheidsproblematiek, die het karakter van een gebrekkige ontwikkeling of een persoonlijkheidsstoornis niet aanneemt: het gaat immers niet om een star afwijkend patroon van gedragingen, maar slechts om reacties op stress. Wel is er sprake van lichte persoonlijkheidsproblematiek met narcistische trekken en een aanpassingsstoornis met sombere stemming.
Hoewel onderzoekers weinig informatie hebben verkregen over het functioneren of eventuele disfunctioneren van verdachte in de periode voorafgaande aan het ten laste gelegde, kan worden gezegd dat er sprake was van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische trekken. Enige mate van doorwerking van bovengenoemde problematiek is denkbaar. Echter, het ten laste gelegde gaat met een aantal opmerkelijke kenmerken gepaard: er is sprake van voorverkenning, van voorbereidingshandelingen, van - uit het strafdossier naar voren komende - samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten en een bepaalde mate van planning (en niet van impulsief reactief gedrag). Er is zogezegd sprake geweest van een groot aantal overwegingsmomenten. Uit het bovenstaande volgt dat een grote mate van pathologische beïnvloeding van de keuzevrijheid niet aannemelijk is. Derhalve adviseren onderzoekers om verdachte het huidige ten laste gelegde volledig toe te rekenen.
Wat betreft het recidivegevaar kan worden opgemerkt dat er bij het ontbreken van een doorwerking van de genoemde persoonlijkheidskenmerken in het tenlastegelegde geen sprake is van een vanuit pathologie te onderbouwen recidivegevaar. Met andere woorden: de drijfveer van zijn handelen was niet pathologisch bepaald, maar een keuze.
Zoals reeds in eerdere vragen aan de orde is gekomen, is er door onderzoekers niet volledig zicht gekomen op de ontwikkeling van verdachte en zijn functioneren voorafgaand aan het huidige ten laste gelegde. Destijds was hij 17 jaar en kan er gesproken worden van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische trekken. Ondanks dat de collaterale informatie over deze periode niet volledig is geweest, worden er geen aanwijzingen gevonden dat verdachte in zijn ontwikkeling ver vooruit liep op zijn leeftijdsgenoten, in die tijd. Wat zou betekenen dat, indien de leeftijd ten tijde van het ten laste gelegde aangehouden zou worden, er geen redenen worden gezien om van het jeugdstrafrecht af te wijken.
Echter, onderzoekers hebben verdachte bijna twee jaar na het onderhavige ten laste gelegde onderzocht en dit brengt een complexiteit met zich mee voor de beantwoording van bovenstaande vraag. Onderzoekers hebben ten tijde van het huidige onderzoek een 19-jarige jongvolwassen man onderzocht, die als zodanig functioneert. Er is geen sprake van een achterlopende ontwikkeling. Pedagogisch ingrijpen ter preventie van recidive wordt nu niet passend bij zijn persoonlijkheid en ontwikkelingsstadium geacht. Derhalve adviseren onderzoekers, uitgaande van de huidige situatie en het huidige ontwikkelingsniveau van verdachte tot toepassing van het meerderjarigenstrafrecht.
In zijn algemeenheid zou gezegd kunnen worden dat bij een 17-jarige verdachte van een ernstig strafbaar feit enige mate van doorwerking, als gevolg van een gebrekkige morele ontwikkeling of het ontbreken van adequate copingvaardigheden, aanleiding kan vormen om tot een behandeladvies te komen. Tegelijkertijd zien onderzoekers een nu 19-jarige jongvolwassen man bij wie hooguit sprake is van lichte persoonlijkheidsproblematiek, welke thans niet het niveau van een stoornis haalt. Derhalve worden momenteel geen aanknopingspunten voor een behandeladvies gevonden om het recidiverisico te verminderen.
Ter zitting hebben de
psycholoog en de psychiateraangegeven dat het aanvankelijke advies was om het jeugdstrafrecht toe te passen, maar dat dit gaandeweg het schrijven van het rapport is heroverwogen. Verdachte is een volwassen man met lichte persoonlijkheidsproblematiek en daarom wordt geen pedagogische beïnvloedbaarheid meer gezien. In de aanloop naar het feit is sprake geweest van meerdere overwegingsmomenten, zodat er geen argumenten zijn om te concluderen dat verdachte niet in staat was een andere keuze te maken of dat hij niet wist waar hij mee bezig was. De eventuele bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling die bestond toen verdachte nog 17 jaar oud was heeft hier ook geen rol in gespeeld. Het is goed mogelijk dat indien verdachte kort na het ten laste gelegde door de deskundigen was onderzocht, ook zou worden geadviseerd het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Er is in ieder geval met zekerheid vast te stellen dat verdachte niet achterliep op zijn leeftijdsgenoten ten tijde van het plegen van het feit.
Van het kinderlijke gedrag dat verdachte vertoonde op de groep hebben de onderzoekers tijdens hun onderzoek niets gezien. Hoogstwaarschijnlijk is er op de groep sprake geweest van systeem neurotisch gedrag, dit is gedrag dat wordt gezien als personen onder grote druk staan. Verdachte voelde ook grote druk toen hij werd geobserveerd.
Verdachte heeft in de JJI met name moeite met de regels en groepsleiding die teveel op zijn huid zit. Dit sluit ook weer aan bij de conclusie dat hij minder gevoelig is voor een pedagogische insteek. De deskundigen hebben aangegeven dat zij bij het advies voor het toepassen van meerderjarigenstrafrecht vanuit hun professie in eerste instantie altijd naar de persoon van verdachte kijken. De deskundigen hebben in verdachte een persoon gezien die niet het achterste van zijn tong laat zien en controlerend gedrag vertoond.
JBRAheeft ter zitting naar voren gebracht dat zij zich onthouden van het advies om het jeugd- of meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Zij hebben wel geadviseerd eventuele begeleiding uit te laten voeren door Reclassering Nederland. Dit sluit het best aan bij wat verdachte nu nodig heeft.
De Raadheeft ter zitting gepersisteerd bij het ingediende advies. Het toepassen van het jeugdstrafrecht is het uitgangspunt. De Raad ziet in de ForCa-rapportage te weinig aanknopingspunten om te concluderen dat verdachte vooruitliep op zijn ontwikkeling of verhard was en daarom toepassing van het meerderjarigenstrafrecht te adviseren. Het is van belang dat verdachte na zijn eventuele veroordeling meewerkt aan een delictanalyse. Ondanks de ForCa-rapportage is er nog steeds veel onbekend over verdachte.
De Raad heeft aangegeven dat de persoon van verdachte altijd zwaarder zal wegen dan de ernst van het feit en dat het daarom de vraag is of zij überhaupt ooit zullen adviseren het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. In onderhavige zaak ging het toentertijd om een 17-jarige first offender en daarom wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen.
De vader van verdachteheeft ter zitting verklaard dat hij verdachte kent als een gezellige jongen en dat hij sprakeloos is van hetgeen ter zitting is besproken.