ECLI:NL:RBAMS:2021:6491

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
8920900 CV EXPL 20-22242
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending geheimhoudingsbeding en bewijsbeslag in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2021, stonden de schending van een geheimhoudingsbeding en de rechtmatigheid van bewijsbeslag centraal. De eisers, bestaande uit drie besloten vennootschappen, vorderden schadevergoeding van de gedaagden, twee voormalige werknemers, die naar verluidt vertrouwelijke informatie hadden gebruikt voor eigen gewin. De gedaagden hadden eerder een bod gedaan op een bedrijfsonderdeel van de eisers, waarbij zij gebruik maakten van kennis die zij tijdens hun dienstverband hadden opgedaan. De eisers stelden dat zij de vaststellingsovereenkomst niet zouden hebben gesloten als zij op de hoogte waren geweest van deze schendingen.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagden inderdaad het geheimhoudingsbeding hadden geschonden door vertrouwelijke informatie te gebruiken. De kantonrechter oordeelde dat de eisers voldoende bewijs hadden geleverd dat zij de overeenkomst niet onder dezelfde voorwaarden zouden hebben gesloten als zij op de hoogte waren geweest van de schendingen. De rechtbank verklaarde de vaststellingsovereenkomst gedeeltelijk vernietigd en oordeelde dat de gedaagden schadeplichtig waren. Tevens werd de vordering tot inzage in documenten en correspondentie toegewezen, waarbij de gedaagden verplicht werden om relevante informatie te verstrekken. De rechtbank legde ook een dwangsom op voor het niet voldoen aan deze verplichtingen.

De uitspraak benadrukt het belang van geheimhouding in arbeidsovereenkomsten en de gevolgen van het schenden van dergelijke bedingen. De rechtbank wees de tegenvorderingen van de gedaagden af, waarbij werd vastgesteld dat de eisers niet onrechtmatig hadden gehandeld door bewijsbeslag te leggen. De gedaagden werden in de proceskosten veroordeeld, wat de gevolgen van hun handelen onderstreept.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8920900 CV EXPL 20-22242
vonnis van: 12 november 2021
fno.: 8622
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e

1.de besloten vennootschap [eiser 1] B.V.

2. de besloten vennootschap [eiser 2] B.V.3. de besloten vennootschap [eiser 3] B.V.
alle gevestigd te [vestigingsplaats]
eisers in conventie, verweersters in reconventie
nader gezamenlijk in enkelvoud te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. G.A. Smit en mr. T.L. Schasfort
t e g e n

1.[gedaagde 1]

wonende te [woonplaats 1]

2. [gedaagde 2]

wonende te [woonplaats 2]
gedaagden in conventie, eisers in reconventie
nader te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
gemachtigde: mr. M.A.M. Euverman en mr. Chr. A. Alberdingk Thijm
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 9 november 2020, met nadien in het geding gebrachte bijlagen;
- de conclusie van antwoord met bijlagen, tevens eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie.
Vervolgens is tussenvonnis gewezen en een datum bepaald voor een mondelinge behandeling. Deze heeft plaats gevonden op 28 september 2021. Voorafgaand aan die zitting hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nadere stukken in het geding gebracht. Namens [eisers] is ter zitting verschenen [naam 1] met de gemachtigden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn verschenen met hun gemachtigden en mr. M. Gommer. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. De gemachtigden hebben spreekaantekeningen overgelegd. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
feiten
1. Als gesteld en erkend of niet (voldoende) weersproken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
[eiser 1] B.V. is een vermogensbeheerder- en adviseur en hypotheekverstrekker. [eiser 2] B.V. en [eiser 3] B.V. zijn dochtervennootschappen. De heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is middellijk houder van een meerderheidsbelang van de aandelen in [eisers] . Hij is tevens bestuurder.
1.2.
[gedaagde 1] is op 1 november 2012 in dienst getreden van [eiser 2] B.V., in de functie van Director Multistrategies. [gedaagde 2] is op 1 mei 2015 in dienst getreden van [eiser 3] B.V., in de functie van Portfolio Manager.
1.3.
In de arbeidsovereenkomst van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zijn onder meer de volgende bedingen opgenomen (de tekst tussen *staat enkel in de arbeidsovereenkomst van [gedaagde 1] ):
-
“The employee will be required, during and after the end of the employement agreement, to maintain strict confidentiality regarding the business of the employer, in the broadest sense of the words, including the commercial relations of the employer, unless the employer has granted prior written consent to his/her commenting on them.”
-
“The employee shall not, without the written consent of the employer, during the existence of the employement agreement and for a period of 12 months after its termination, become directly or indirectly involved in work activities * as a or similar to anAnalyst* for other companies whose principal activities and work (being ‘alternative’ fixed income asset management and advisory, based in Europe) are similar to that of the company, nor contact existing clients and prospects of the company for activities and work similar to that of the company.”
-
“Upon termination of the employment the employee is required to return to the employer all the property of the employer, as well as documents and/or notes relating to commercial data of the employer.”
1.4.
In januari 2020 liep binnen [eisers] onder leiding van [gedaagde 1] het project “Beech”. Dit was een biedingtraject dat zag op een onderdeel van SME Credit Realisation Fund Limited (hierna: SME). Op 31 januari 2020 deed [gedaagde 1] namens [eisers] een bod, waarbij hij onder meer schreef:
Our price is based on the following assumptions and contingencies:•Dataroom: the information disclosed in the Dataroom are authentic, complete, at their date (…)
[eisers] heeft aanvankelijk het winnende bod gedaan, maar heeft het traject omstreeks maart 2020, na het uitbreken van de coronapandemie, gestaakt.
1.5.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben begin 2020 interesse geuit in de koop van [naam onderdeel eisers] , een onderdeel van [eisers] . De heer [naam 3] heeft op 3 maart 2020 de volgende berichten via WhatsApp gestuurd:
-
“Fyi talked to [naam 2] He is open to selling [naam onderdeel eisers] . Of course all is px dependant What level are you thinking? (I can let you know if you’re in ballpark).”
1.6.
Op 27 maart 2020 hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hun interesse in [naam onderdeel eisers] concreet geuit en een letter of intent gestuurd aan [naam 2] . [naam 2] heeft hierop direct geantwoord met:
“No thanks guys.”Later die avond hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] de letter of intent ook gestuurd aan aandeelhouder Aegon Innovation Investment B.V. (hierna: Aegon).
1.7.
Op 30 maart 2020 zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 1] op non-actief gesteld.
1.8.
Op 1 april 2020 hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] aan [naam 2] een e-mail gestuurd om in gesprek te gaan over een mogelijke overnamen van [naam onderdeel eisers] . Dit is kort daarna wederom afgewezen.
1.9.
Met brieven van 15 april 2020 heeft [eisers] [gedaagde 2] en [gedaagde 1] beschuldigd van het misbruiken van kennis, die hen als werknemer bekend was, door zelf een bod te doen om het bedrijfsonderdeel [naam onderdeel eisers] te verwerven. Bij de brieven waren concept-vaststellingsovereenkomsten tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst gevoegd.
1.10.
Na onderhandelingen zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 1] akkoord gegaan met beëindiging van het dienstverband (tegen finale kwijting) per 1 juni 2020, onder de voorwaarden en vergoedingen genoemd in de vaststellingsovereenkomsten.
1.11.
In de vaststellingsovereenkomst tussen [gedaagde 2] en [eisers] is in de considerans onder g) onder meer opgenomen dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] geen feiten of omstandigheden hebben verzwegen, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed hadden kunnen zijn op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, in het bijzonder op de hoogte van de overeengekomen beëindigingsvergoeding.
1.12.
Daarnaast zijn onder meer de volgende bedingen opgenomen:
-
“5. [eisers] betaalt [gedaagde 2] bij beëindiging met wederzijds goedvinden per de Beëindigingsdatum (enkel) een beëindigingsvergoeding van EUR 18.911,- bruto (hierna te noemen: ‘de Beëindigingsvergoeding’). In geval van een eerdere beëindiging op basis van artikel 6, behoudt [gedaagde 2] de aanspraak op Beëindigingsvergoeding.”
-
“14. [gedaagde 2] is gebonden aan alle postcontractuele verplichtingen voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst, namelijk het geheimhoudingsbeding en relatiebeding. Het concurrentiebeding komt te vervallen per de Beëindigingsdatum. [gedaagde 2] zal gedurende een periode van zes maanden te rekenen vanaf de einddatum van de arbeidsovereenkomst geen werknemers van [eisers] (incl. daaraan gelieerde/verbonden entiteiten) bewegen hun arbeidsovereenkomst met [eisers] te beëindigen met als oogmerk met deze werknemer(s) te gaan samenwerken.”
-
“15. [eisers] is bereid de kosten van rechtsbijstand van [gedaagde 2] tot een bedrag van EUR 750,- exclusief BTW en inclusief eventuele kantooropslag, te vergoeden. [eisers] ontvangt daartoe van [gedaagde 2] een op naam van [gedaagde 2] gestelde declaratie met specificatie.”
-
“17. Niet tegenstaande het bepaalde in artikel 2 van de Overeenkomst, zien Partijen af van het recht de Overeenkomst te ontbinden. In het geval enige bepaling van de Overeenkomst door de rechter nietig of anderszins niet verbindend wordt geacht, blijven de overige bepalingen van de Overeenkomst onverkort van kracht.
-
“18. Met uitzondering van de verplichtingen uit de Overeenkomst, verlenen [gedaagde 2] en [eisers] , waaronder de aan hem gelieerde rechtspersonen, werknemers en bestuurders, elkaar finale kwijting ter zake van: alle aanspraken uit of samenhangende met de arbeidsovereenkomst alsmede de beëindiging daarvan, aanspraken voortvloeiende uit een eventueel toepasselijke cao, sociaal plan, handboek of andere regeling en mogelijke pensioenaanspraken. [gedaagde 2] is de gelegenheid geboden om eventuele aanspraken die hij buiten de finale kwijting wil houden aan te geven, maar heeft uitdrukkelijk aangegeven dat deze er niet zijn en dat hij niets mee van [eisers] heeft te vorderen”.
1.13.
De vaststellingsovereenkomst tussen [gedaagde 1] en [eisers] is tekstueel vrijwel gelijk als genoemd onder 1.12, behalve dat bij artikel 5 een beëindigingsvergoeding is overeengekomen van € 60.447,-- bruto.
1.14.
[gedaagde 1] heeft op 1 juni 2020 een bestand van [eisers] ontvangen met ongeveer 4000 documenten die op zijn zakelijke account bij [eisers] stonden. Hierover was in de vaststellingsovereenkomst al een bepaling opgenomen en partijen hebben hierover ook gecorrespondeerd, waarbij in een e-mail van 28 mei 2020 onder meer de volgende afspraken zijn vastgelegd:
• [gedaagde 1] , krt] gaat (digitale) documenten verzamelen die hij mee wil nemen. Deze kopieert hij naar een specifieke folder op zijn bureaublad• [gedaagde 1] geeft aan dat het, naast persoonlijke documenten, ook research m.b.t. financiële markten betreft wat hij in de loop der jaren verzameld heeft• Deze documenten zijn allen ook publiekelijk verkrijgbaar en dus niet vertrouwelijk(…)• Ik heb met [gedaagde 1] afgesproken dat als er toch vertrouwelijke documenten instaan, dit zijn verantwoordelijkheid is, ook als wij de documenten naar hem toesturen
1.15.
Op zondag 14 juni 2020 heeft [gedaagde 2] per abuis een e-mail gestuurd naar het voormalig zakelijk e-mailadres bij [eisers] van [gedaagde 1] , in plaats van naar zijn privé- e-mailadres. Deze e-mail bevatte informatie over SME en had als onderwerp “20200416_SME_Portfolio_Final”. Na verzending ontving [gedaagde 2] een automatisch antwoord, waarop hij direct de data protection officer heeft gevraagd de e-mail te verwijderen. De data protection officer antwoordde dat de e-mail ongelezen verwijderd was.
1.16.
Vijf dagen na deze vergissing, op 19 juni 2020, heeft [eisers] een e-mail gestuurd aan [gedaagde 2] en [gedaagde 1] waarin staat dat verhalen gaan dat zij bedrijfsgevoelige informatie gebruiken om relaties actief te benaderen. Hiermee worden volgens [eisers] het relatiebeding en geheimhoudingsbeding geschonden. [eisers] vraagt een schriftelijke bevestiging aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om zich te houden aan de arbeidsovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst. Daarnaast vraagt [eisers] :
“de bevestiging dat jullie geen verdere relaties, cliënten en/of prospects zullen benaderen van [eisers] .”
1.17.
Na hierover te hebben gecorrespondeerd hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een loonstrook ontvangen met hierop de beëindigingsvergoeding vermeld. De vergoeding is niet uitbetaald.
1.18.
[eisers] heeft vervolgens bij brief van 3 juli 2020 [gedaagde 2] en [gedaagde 1] verweten dat zij bedrijfsgevoelige informatie hebben gebruikt voor eigen gewin en hiermee de ‘Code of Ethics’ en het geheimhoudingsbeding hebben geschonden. Zo zouden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zakelijke relaties van [eisers] tijdens het dienstverband en gedurende de onderhandelingen over de minnelijke regeling hebben benaderd. Ook zou uit de e-mail van 14 juni 2020 blijken dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bezig waren bepaalde assets van een specifieke portfolio te verwerven. Daarnaast zouden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] SME hebben benaderd om een bieding uit te brengen. Als [eisers] dit alles had geweten, dan waren de vaststellingsovereenkomsten nooit gesloten.
1.19.
Op 26 oktober 2020 heeft [eisers] conservatoir bewijsbeslag gelegd onder [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , op digitale bestanden. Het beslagverlof is gegeven voor zover dit betrekking heeft op de kwestie SME Credit Realisation Fund en 30 gemarkeerde bestanden die onderdeel uitmaken van de 4000 bestanden die [gedaagde 1] op 1 juni 2020 van [eisers] heeft ontvangen.
1.20.
In een door hen aanhangig gemaakt kort geding hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1]
– kort gezegd – betaling van de beëindigingsvergoeding uit de vaststellingsovereenkomst, met rente en kosten gevorderd. Die vordering is afgewezen bij vonnis van 13 november 2020. De kantonrechter heeft in dat vonnis onder meer overwogen dat partijen ten aanzien van een aantal relevante feiten recht tegenover elkaar staan en dat voor vaststelling van die feiten meer onderzoek nodig is, zodat de vorderingen in kort geding niet toewijsbaar zijn.
vordering en verweer in conventie
2. [eisers] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, kort gezegd:
voor recht te verklaren dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig vernietigd is en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wanprestatie hebben gepleegd, althans onrechtmatig hebben gehandeld;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te gebieden inzage te geven in dan wel afgifte te verstrekken van alle door [eisers] omschreven gegevens die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onder zich hebben;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te gebieden toe te staan dat de deurwaarder inzage neemt in alle onder het gelegde bewijsbeslag vallende bescheiden en door dataselectie bepaalt welke bescheiden voldoen aan de door [eisers] gegeven nadere beschrijving;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te gebieden te gedogen dat de deurwaarder het resultaat van de dataselectie aan [eisers] , althans diens advocaat ter beschikking stelt;
te bepalen dat de onder het bewijsbeslag vallende datasets in bewaring blijven bij de deurwaarder tot een onherroepelijke beslissing in deze zaak is genomen;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van een dwangsom als zij niet voldoen aan de verplichtingen onder c, d en e;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten.
3. Aan de vorderingen legt [eisers] ten grondslag dat zij de vaststellingsovereenkomst niet zou hebben gesloten als zij had geweten van schendingen van de bedingen in de arbeidsovereenkomst die pas na sluiting van de vaststellingsovereenkomst aan het licht zijn gekomen.
4. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer tegen de vorderingen. Op hun verweer zal bij de beoordeling, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
vordering en verweer in reconventie
5. In reconventie vorderen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , kort gezegd:
a. voor recht te verklaren dat door [eisers] onrechtmatig en/of in strijd met de vaststellingsovereenkomst is gehandeld door zich toegang te verschaffen tot de e-mail van 14 juni 2020, door persoonsgegevens uit die e-mail te verwerken zonder geldige grondslag, door beschuldigingen over [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tegenover derden te doen en door bewijsbeslag te leggen;
b. [eisers] te verbieden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te beschuldigen van schenden van concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding, althans andere feitelijk onjuiste beschuldigingen te doen en te verbieden de inhoud van de e-mail van 14 juni 2020 te gebruiken;
c. [eisers] te gebieden de e-mail van 14 juni 2020 te vernietigen, opgave te doen van de relaties die met beschuldigingen over [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn benaderd en de verplichtingen uit de vso na te komen;
d. [eisers] te veroordelen tot betaling van de vergoedingen uit de vaststellingsovereenkomst, met rente en kosten, alsmede schadevergoeding als gevolg van het onrechtmatig handelen, op te maken bij staat;
e. veroordeling van [eisers] tot betaling van een dwangsom bij niet nakoming van de onder b-d genoemde verplichtingen;
f. veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
6. Aan de vorderingen in reconventie leggen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ten grondslag dat [eisers] , in strijd met haar wettelijke verplichtingen en concrete toezegging, een e-mail van [gedaagde 1] heeft geopend en verwerkt. Daarnaast heeft [eisers] derden benaderd en hen – kort gezegd – gewaarschuwd voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Ook de beslaglegging door [eisers] is onrechtmatig, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
7. [eisers] voert verweer in reconventie. Daarop wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
beoordeling in conventie en reconventie
dwaling en vernietiging vaststellingsovereenkomst
8. [eisers] beroept zich terecht op dwaling en zij heeft de vaststellingsovereenkomsten rechtsgeldig gedeeltelijk vernietigd. Dit wordt als volgt toegelicht.
9. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben voorafgaand aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst in strijd gehandeld met het geheimhoudingsbeding. [gedaagde 1] heeft in het kader van het project “Beech” toegang gekregen tot een aan [eisers] ter beschikking gestelde dataroom. Uit de door hemzelf verzonden biedingsbrief van 31 januari 2020 blijkt dat in de dataroom informatie openbaar is gemaakt (“disclosed”). Dat kan niet anders begrepen worden dan dat het hier gaat om informatie die niet al openbaar was, zoals [gedaagde 1] heeft gesteld. Ook overigens is dat niet geloofwaardig, een dataroom wordt immers in zijn algemeenheid ingericht om in het kader van een beoogde transactie bedrijfsgevoelige – niet openbare – informatie te delen. Ook het feit dat er in het kader van dit project een geheimhoudingsovereenkomst is gesloten past daarbij. Uit de e-mail van 14 juni 2020 volgt dat ook [gedaagde 2] de beschikking heeft gekregen over deze informatie van zijn voormalig werkgever, althans daarbij vergaand betrokken is geraakt. Hij heeft dat ook niet afzonderlijk weersproken.
10. [eisers] heeft voldoende onderbouwd dat zij de vaststellingsovereenkomst niet onder dezelfde voorwaarden gesloten zou hebben als zij van de gang van zaken rond het project “Beech” op de hoogte was geweest. Het gaat hier om het gebruik van bedrijfsgevoelige informatie waarvan [gedaagde 1] in het kader van zijn werkzaamheden kennis heeft genomen. Dat die kennis na verloop van tijd verouderd raakte doet hier niet aan af. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn met die kennis een nieuw biedingstraject ingegaan, buiten [eisers] om. Dit is bovendien gebeurd tussen het moment van de feiten die tot de vaststellingsovereenkomst aanleiding hebben gegeven en het moment van sluiten van de vaststellingsovereenkomst. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten onder die omstandigheden ook hebben begrepen dat [eisers] de vaststellingsovereenkomst niet zou hebben getekend als zij volledig op de hoogte zou zijn geweest. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben overigens ook niet met zoveel woorden weersproken dat [eisers] de vaststellingsovereenkomst niet gesloten zou hebben als zij op de hoogte was geweest.
11. De formele bezwaren van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden verworpen. Op zich is juist dat een vaststellingsovereenkomst zich in beginsel moeilijk verdraagt met een beroep op dwaling, partijen hebben immers aan een onzekere situatie een einde willen maken. Maar dat veronderstelt wel dat partijen over en weer geen informatie hebben achtergehouden. Dit is hier ook nog eens met zoveel woorden in de considerans opgenomen. Nu geoordeeld wordt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wel degelijk informatie hebben achtergehouden, die ook nog eens ziet op een heel ander voorval dan waar de vaststellingsovereenkomst op is gebaseerd, kan [eisers] wel een beroep op dwaling doen. Ook de finale kwijting staat daaraan niet in de weg, nu deze onder invloed van diezelfde dwaling tot stand is gekomen.
12. Het beroep van [eisers] op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst heeft dan ook doel getroffen en de gevraagde verklaring voor recht met die strekking is toewijsbaar. Ook de verklaring voor recht dat sprake is van een tekortkoming is toewijsbaar, evenals verwijzing naar de schadestaatprocedure. De tegenvordering tot uitbetaling van de beëindigingsvergoedingen zal worden afgewezen. De gedeeltelijke vernietiging betekent ook dat het concurrentiebeding herleeft.
verdere schending bedingen
13. Naar het oordeel van de kantonrechter is echter onvoldoende onderbouwd dat sprake is van schending van andere bedingen dan het geheimhoudingsbeding. De beoogde aankoop van een onderdeel van SME zou een investering door [eisers] opleveren, waarmee zij geld van haar klanten zou beleggen. Daarmee zou SME echter zelf geen klant worden, zodat zij (dus) ook geen “prospect” van [eisers] was. Het relatiebeding is dan ook niet geschonden. Evenmin is voldoende onderbouwd dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] concurreerden met [eisers] . Het enkele feit dat zij een investering wilden doen die [eisers] eerder zelf voornemens was te doen is daarvoor onvoldoende, vereist is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vergelijkbare werkzaamheden gingen verrichten als [eisers] en dat is onvoldoende gebleken.
14. Ook is onvoldoende onderbouwd dat het geheimhoudingsbeding ook buiten de kwestie met SME is geschonden. [eisers] heeft niet weersproken dat haar werknemers regelmatig zelf investeringen deden en dat dit ook was toegestaan, mits de onderneming waarin geïnvesteerd werd maar niet op de zogeheten “restricted list” stond. Op zich is – tegen de achtergrond van SME – begrijpelijk dat [eisers] vragen stelt bij het feit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nog andere projecten hebben gehad, maar dat is onvoldoende onderbouwing van een concrete schending van het geheimhoudingsbeding. Het is ook onvoldoende om inzage of afschrift van gegevens te rechtvaardigen, nu [eisers] niet verder komt dan een vermoeden dat zich nog meer onoorbaars heeft voorgedaan. Ook ten aanzien van verdere of toekomstige schending van de bedingen blijft het bij vermoedens en verdenkingen. Dat is onvoldoende grondslag voor toewijzing van de vorderingen voor zover die zien op het concurrentiebeding en het relatiebeding, [eisers] heeft ook geen enkel inzicht verschaft in de relaties die zich tot haar zouden hebben gewend omdat zij op hun beurt door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zouden zijn benaderd.
inzage of afschrift gegevens
15. Wat wel blijft staan is een belang van [eisers] bij het verkrijgen van meer informatie over de activiteiten die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ten opzichte van SME hebben ontplooid. Het is immers vast komen te staan dat het geheimhoudingsbeding is geschonden. Artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) maakt in een dergelijk geval inzage in of afschrift van de relevante gegevens mogelijk. De vordering op grond van artikel 843a Rv die ziet op correspondentie zal dan ook daartoe beperkt worden toegewezen. Het moet daarbij wel gaan om correspondentie waarvan het bestaan voldoend is onderbouwd. De toewijzing zal daarom worden afgebakend tot correspondentie (waaronder e-mail) tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onderling en tussen hen en de door [eisers] genoemde vennootschappen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet (of onvoldoende) weersproken dat dergelijke correspondentie heeft plaatsgevonden.
16. De vordering tot inzage of afschrift is ook toewijsbaar voor zover deze ziet op de bestanden die door [eisers] op 1 juni 2020 naar [gedaagde 1] zijn gestuurd. Weliswaar heeft deze verzending in overleg met [eisers] plaatsgevonden en heeft ook [eisers] nog een schifting aangebracht, maar het was volgens de afspraken in eerste instantie de verantwoordelijkheid van [gedaagde 1] te zorgen dat enkel openbare gegevens (en privébestanden) zouden worden geselecteerd. [eisers] heeft voldoende onderbouwd – en [gedaagde 1] onvoldoende weersproken – dat zich tussen de 4000 bestanden ook diverse bestanden bevinden die bedrijfsgevoelig zijn en niet openbaar beschikbaar. Bij die stand van zaken heeft [eisers] in het kader van artikel 843a Rv voldoende belang om te beoordelen welke van de overgedragen bestanden in strijd met de gemaakte afspraken niet-openbare informatie bevatten, alsmede wat voor gevolgen dit heeft gehad. De vordering is in zoverre toewijsbaar. Dat niet alle bestanden onder het bewijsbeslag vallen doet daarbij niet ter zake, de vordering tot inzage of afschrift is immers niet beperkt tot wat onder het beslag valt zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] lijken te veronderstellen. De vordering zal enkel jegens [gedaagde 1] worden toegewezen, nu hij de bestanden heeft ontvangen terwijl onvoldoende onderbouwd is dat ook [gedaagde 2] hierover beschikt. De dwangsom zal worden gematigd.
17. De vordering tot inzage of afschrift van andere bestanden waarvan volgens [eisers] onduidelijk is of deze oneigenlijk zijn gebruikt is niet toewijsbaar, nu de vordering in zoverre kennelijk slechts op vermoedens is gebaseerd en dat is onvoldoende.
18. Niet toewijsbaar is de vordering die ziet op dataselectie. Uit het beslagverlof dat [eisers] zelf bij dagvaarding heeft overgelegd volgt dat slechts beperkt beslag kan zijn gelegd, namelijk op bestanden met betrekking tot SME en een dertigtal specifieke documenten behorende tot de 4000 bestanden die aan [gedaagde 1] zijn gestuurd. Niettemin vordert [eisers] een dataselectie die ziet op een veelheid aan bestanden, die geen onderdeel uitmaken van het beslag. Bij conclusie van antwoord hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op de beperking van het beslag gewezen, maar [eisers] heeft vervolgens haar vordering niet aangepast en evenmin een nadere toelichting gegeven. Ook heeft zij niet gereageerd op het standpunt van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat dataselectie al heeft plaatsgevonden.
19. Als het mindere van de vordering die ziet op dataselectie zal – als vorm van het verstrekken van afschrift – wel worden toegewezen het toestaan van het beschikbaar stellen van de onder het beslag vallende gegevens die overeen zouden moeten komen met de gegevens waarvan [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] tot inzage of afschrift worden veroordeeld. Nu de data die onder het bewijsbeslag vallen beperkter zijn dan hetgeen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] af moeten geven, moeten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gedogen dat alle beslagen data worden afgegeven.
20. Nu [eisers] voldoende heeft toegelicht dat opheffing van het beslag onomkeerbare gevolgen heeft, terwijl [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van handhaving van het beslag geen nadeel ondervinden, zal het beslag gehandhaafd worden totdat in onderhavige zaak onherroepelijk is beslist.
beoordeling in reconventie
21. Met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is de kantonrechter van oordeel dat het openen door [eisers] van de e-mail van 14 juni 2020 als een inbreuk op de privacy moet worden beschouwd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren op dat moment niet meer in dienst en [gedaagde 2] is op zijn verzoek toegezegd dat de e-mail vernietigd zou worden. Naar het oordeel van de kantonrechter weegt echter in dit geval het belang van [eisers] om de waarheid aan het licht te brengen zwaarder dan het belang van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om bewijs dat hun handelen aan het licht brengt verborgen te houden. In het licht van het vermoeden dat [eisers] op 14 juni 2020 had – mede in het licht van de aanleiding voor de vaststellingsovereenkomst – kon zij in redelijkheid aan de hand van de omschrijving in de e-mail vermoeden dat deze bedrijfsgevoelige informatie bevatte die van haar afkomstig was. Het openen van de e-mail was dan ook gerechtvaardigd en daarmee is van onrechtmatig handelen geen sprake. Ook hoeft de e-mail niet vernietigd te worden.
21. Duidelijk is wel dat [eisers] contact heeft gezocht met derden die bij SME betrokken waren. Gezien de informatie die [eisers] had verkregen is dat begrijpelijk, proportioneel en niet onrechtmatig. Dat nog meer derden zijn benaderd hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wel gesuggereerd, maar onvoldoende concreet gemaakt.
21. Dat [eisers] derden heeft bewogen niet in de nieuwe onderneming van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te investeren is ook onvoldoende onderbouwd.
21. Gezien hetgeen hiervoor in conventie is overwogen is ook het bewijsbeslag niet onrechtmatig gelegd.
21. Van onrechtmatig handelen van [eisers] is dus geen sprake en de daarop gebaseerde tegenvorderingen zullen worden afgewezen. Als het openen van de e-mail wel een onrechtmatige daad zou opleveren zou overigens de schade die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vergoed willen zien evenmin toewijsbaar zijn. Die schade koppelen zij aan de vervolgstappen die [eisers] heeft gezet, maar het voorkomen daarvan is niet een rechtmatig belang van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 14 november 1978, NJ 1979/263).
in conventie en reconventie:
26. Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ongelijk krijgen worden zij in de proceskosten in conventie en reconventie veroordeeld. De nakosten zullen slechts één keer worden toegewezen, met een factor 1,5.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie:
I. verklaart voor recht dat [eiser 2] B.V. en [eiser 3] B.V. de vaststellingsovereenkomst met respectievelijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] rechtsgeldig partieel hebben vernietigd;
II. verklaart voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst en veroordeelt hen tot betaling van de schade als gevolg daarvan, nader op te maken bij staat;
III. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot het geven van inzage in dan wel afschrift aan [eisers] van alle correspondentie (schriftelijk en per e-mail) met betrekking tot SME tussen hen onderling en tussen hen en [naam bv 1] B.V., [naam bv 2] B.V. en/of [naam bv 3] B.V., binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat zij hier niet aan voldoen met een maximum van € 5.000,00;
IV. veroordeelt [gedaagde 1] tot het geven van inzage in dan wel afschrift aan [eisers] van de bestanden die hij op 1 juni 2020 van [eisers] ontvangen heeft, binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat hij hier niet aan voldoet met een maximum van € 10.000,00;
V. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] toe te staan en te gedogen dat een deurwaarder van Groot & Evers de gegevens selecteert die onder het gelegde bewijsbeslag (zoals omschreven onder 3.2 van het op 16 oktober 2020 door de rechtbank Midden Nederland verleende verlof) vallen en deze vervolgens aan [eisers] ter beschikking stelt;
VI. bepaalt dat de door [eisers] in beslag genomen data in bewaring blijven bij de gerechtelijk bewaarder en niet eerder geretourneerd hoeven te worden aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dan nadat in onderhavige procedure een onherroepelijke beslissing is genomen;
VII. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van het geding in conventie, tot vandaag aan de zijde van [eisers] begroot op:
exploot € 170,18
salaris € 996,00
griffierecht € 124,00
beslagkosten € 1.322,39 (exploten + 1 punt)
-----------------
totaal € 2.612,57
voor zover van toepassing, inclusief btw en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf één week na heden tot de dag van betaling;
VIII. wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie:
IX. wijst het gevorderde af;
X. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten van [eisers] , tot vandaag begroot op € 498,00 aan salaris gemachtigde;
in conventie en reconventie:
XI. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 93,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis hebben voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden, voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf één week na heden tot de dag van betaling;
XII. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2021.