ECLI:NL:RBAMS:2021:6474

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
13.171716.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met op vuurwapen gelijkend voorwerp en voorhanden hebben patroonmagazijn met patronen in restaurant van moskee

Op 28 juni 2021 heeft verdachte [slachtoffer] bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in een restaurant van een moskee in Amsterdam. Dit voorval werd vastgelegd op camerabeelden. De politie vond verdachte op de parkeerplaats bij de moskee, waar hij na een korte achtervolging werd aangehouden. Tijdens de aanhouding werd een patroonhouder met patronen aangetroffen in het compartiment van de politieauto waarin verdachte werd vervoerd. De rechtbank moest beoordelen of verdachte de dader was en of hij een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp had gebruikt. De officier van justitie stelde dat de camerabeelden voldoende bewijs boden voor de bedreiging, terwijl de verdediging betwistte dat verdachte de dader was. De rechtbank oordeelde dat de camerabeelden, hoewel niet van hoge kwaliteit, voldoende bewijs boden voor de identificatie van verdachte als de dader. De rechtbank vond het bewezen dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en het voorhanden hebben van een patroonmagazijn met patronen. Verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.171716.21
Datum uitspraak: 13 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende op het adres [adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Wong, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – ervan beschuldigd dat hij op 28 juni 2021 te Amsterdam:
[slachtoffer] met een vuurwapen of op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft bedreigd;
Een patroonmagazijn voorhanden heeft gehad;
Twee patronen voorhanden heeft gehad;
Primair: Een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
Subsidiair: Een op een vuurwapen gelijkend voorwerp dat voor bedreiging of afdreiging geschikt was, voorhanden heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Inleiding

Op 28 juni 2021 is [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) bedreigd met een vuurwapen in het restaurant van een moskee, welk voorval op camerabeelden is vastgelegd. De politie die op de melding afkwam, trof op de parkeerplaats bij de moskee verdachte aan. Verdachte werd aangesproken en rende daarop weg. Hij is vervolgens door de politie tegen de grond gewerkt, geboeid, gefouilleerd en naar het cellencomplex vervoerd. In het compartiment van de politieauto waarin verdachte werd vervoerd, is – nadat hij was uitgestapt – een patroonhouder met patronen aangetroffen.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte degene is die [slachtoffer] heeft bedreigd en of hij daarbij een vuurwapen dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gebruikt. Ook ligt de vraag voor of de aangetroffen patroonhouder met patronen van verdachte is.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Hij heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte degene is die [slachtoffer] met een vuurwapen bedreigt. Het vuurwapen is weliswaar niet aangetroffen, maar het dossier bevat voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat het om een echt vuurwapen gaat. Zo heeft aangever gehoord dat het vuurwapen werd doorgeladen. Daarnaast past het type vuurwapen dat op de camerabeelden is te zien bij de patroonhouder die in de politieauto is aangetroffen. Deze patroonhouder lag er niet voordat verdachte werd vervoerd. Het kan dus niet anders dan dat deze van verdachte is.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte van de gehele tenlastelegging moet worden vrijgesproken en heeft daartoe – kort gezegd – het volgende naar voren gebracht. Verdachte stelt dat hij niet in het restaurant van de moskee is geweest. Dit blijkt ook niet uit de camerabeelden. Op de camerabeelden is niet het gezicht van de dader te zien. Daarvoor is de kwaliteit van de beelden onvoldoende. De kleding en de schoenen van de dader zijn wel te zien, maar die komen niet overeen met de kleding en schoenen die verdachte aanhad bij de aanhouding. Bovendien is verdachte na zijn aanhouding meermalen gefouilleerd door de politie. De politie heeft toen geen vuurwapen aangetroffen, terwijl de politie ook niet heeft gezien dat verdachte op enig moment een vuurwapen heeft weggegooid. Ook is er bij de fouilleringen geen patroonhouder aangetroffen. Gelet op het formaat van de patroonhouder, kan het niet zo zijn dat de politie deze over het hoofd kan hebben gezien. Daarnaast is de stelling van de politie dat het compartiment waarin verdachte werd vervoerd voorafgaand aan het transport zorgvuldig is gecontroleerd, niet betrouwbaar. De aanhouding van verdachte verliep namelijk snel en chaotisch, waardoor het niet zo kan zijn dat de agenten daar de gelegenheid toe hadden. Bij verdachte thuis is ook niets aangetroffen, geen wapenonderdelen, -verpakkingen of -afval. Tot slot hebben zowel getuige [getuige] als aangever verklaard dat zij verdachte niet herkennen als de dader.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt het tenlastegelegde bewezen.
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van de bedreiging die op de camerabeelden van de moskee is vastgelegd en heeft na de aanhouding van verdachte ten overstaan van de politie verklaard dat hij verdachte voor 100% herkent. Aangever is ter zitting als getuige gehoord. Aangever heeft verklaard dat verdachte niet diegene is geweest die hem heeft bedreigd. Zijn aanvankelijke verklaring is gebaseerd geweest op een veronderstelling, omdat hij met verdachte werd geconfronteerd na diens aanhouding en daarom meende dat verdachte zijn bedreiger was. De rechtbank gaat voorbij aan deze verklaring na kennisneming van de ter zitting getoonde beelden. Uit de camerabeelden blijkt namelijk ook dat verdachte inderdaad de dader is. De politie heeft deze bekeken en laten weten dat zij daarop verdachte herkent. De rechtbank heeft de camerabeelden op zitting bekeken en onderschrijft de bevindingen van de politie. Weliswaar zijn de camerabeelden niet van zodanige kwaliteit dat daarop het gezicht van verdachte duidelijk is te zien, maar de camerabeelden zijn wel van dusdanige kwaliteit dat daarop een herkenning kan worden gebaseerd. Aangever heeft verder verklaard dat verdachte het vuurwapen op hem richtte en doorlaadde. Ook dit wordt ondersteund door de camerabeelden. Daarop is te zien dat verdachte een vuurwapen, dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, dat hij naast zich lichaam houdt vervolgens op aangever richt en doorlaadt. Het vuurwapen, dan wel het op een vuurwapen gelijkend voorwerp, is echter niet aangetroffen. De rechtbank kan daarom niet met voldoende zekerheid vaststellen dat sprake was van een echt vuurwapen en vindt daarom enkel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, alsook aan het bezit daarvan.
De politie heeft geverbaliseerd dat het compartiment waarin verdachte na zijn aanhouding werd vervoerd, vooraf zorgvuldig was gecontroleerd. Vervolgens is er – nadat verdachte was uitgestapt – onder zijn stoel een patroonhouder aangetroffen. De rechtbank concludeert op basis van deze bevindingen dat het niet anders kan dan dat verdachte het patroonmagazijn voorhanden heeft gehad. Het patroonmagazijn en de munitie zijn onderzocht en blijken verboden voorwerpen te zijn als bedoeld in de Wet wapens en munitie.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 28 juni 2021 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te richten op die [slachtoffer] ;
feit 2:
op 28 juni 2021 te Amsterdam een voorwerp (te weten een hulpstuk voor een wapen) in de zin van categorie II onder 2, te weten een patroonmagazijn (kaliber 7.65 mm Browning), voorhanden heeft gehad;
feit 3:
op 28 juni 2021 te Amsterdam munitie van categorie III, te weten 2 patronen (kaliber 7.65 mm Browning), voorhanden heeft gehad;
feit 4 subsidiair:
op 28 juni 2021 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De op te leggen straf en maatregel

6.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat, als verdachte wordt veroordeeld, aan hem een straf wordt opgelegd gelijk aan het voorarrest. Subsidiair verzoekt de raadsman een voorwaardelijke straf op te leggen. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte al geruime tijd niet met justitie in aanraking is gekomen en het van groot belang is dat hij verder kan gaan op het door hem ingeslagen niet-criminele pad.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks feiten, waarvan het zwaartepunt is gelegen in de bedreiging. Aangever heeft hierover verklaard dat verdachte hem direct na aankomst bij het restaurant intimiderend benaderde. Verdachte ging heel dicht voor hem staan en maakte zich groot. Aangever liep vervolgens om hem heen naar het restaurant, maar werd door verdachte gevolgd. In het restaurant kwam verdachte agressief op hem af lopen. Verdachte moest door omstanders worden tegengehouden, waarna hij het restaurant verliet om – enkele minuten later – het restaurant binnen te stormen en daarbij een (nep)vuurwapen op aangever te richten. Aangever is toen naar de gebedsruimte van de moskee gevlucht, waarna omstanders verdachte naar buiten hebben gebracht.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat dit niet de eerste keer is dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie. Hij is op 22 november 2019 nog tot een gevangenisstraf veroordeeld wegens vuurwapenbezit. Verdachte heeft daarvan klaarblijkelijk onvoldoende geleerd.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS), dat zijn de afspraken die rechtbanken onderling hebben gemaakt om ervoor te zorgen dat gelijke gevallen ook gelijk worden bestraft. Hieruit volgt dat voor een bedreiging met een (nep)vuurwapen een gevangenisstraf van vier maanden tot uitgangspunt moet worden genomen en voor het bezit ervan een geldboete van € 550,-. Ook voor het bezit van een patroonmagazijn met patronen geldt een forse geldboete.
De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van deze uitgangspunten, anders dan dat zij in deze zaak – gezien de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte –een geldboete niet passend vindt.
De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van vijf maanden met aftrek van voorarrest.

7.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Patroonhouder (Omschrijving: G6072390)
2. 2 STK Patroon (Omschrijving: G6072892, Fiocchi)
Nu met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 2 en feit 3:
telkens: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
feit 4:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
vijf (5) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Patroonhouder (Omschrijving: G6072390)
2. 2 STK Patroon (Omschrijving: G6072892, Fiocchi)
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2021.
[bijlage{...}]
[bijlage{...}]
[bijlage{...}]
[bijlage{...}]

[bijlage{...}]

[bijlage{...}]