ECLI:NL:RBAMS:2021:6470

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
13.104820.21 (A) en 13-165251-21 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van een deur van de noodopvang en diefstal van alcoholische dranken

Op 22 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van vernieling en diefstal. De zaak betreft twee afzonderlijke tenlasteleggingen, aangeduid als zaak A en zaak B. In zaak A wordt de verdachte beschuldigd van het opzettelijk vernielen van een deur van de noodopvang van de Gemeente Amsterdam op 15 april 2021. In zaak B wordt de verdachte beschuldigd van diefstal van alcoholische dranken op 22 juni 2021. Tijdens de zitting op 8 september 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, heeft gesteld dat beide feiten bewezen kunnen worden. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. D.M. Rupert, heeft vrijspraak bepleit voor de vernieling in zaak A, maar zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank in zaak B.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de deur van de noodopvang heeft vernield, gebaseerd op getuigenverklaringen en aangifte van de Gemeente Amsterdam. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte niet aannemelijk. In zaak B heeft de verdachte de diefstal van alcoholische dranken bekend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte voldoet aan de voorwaarden voor de oplegging van de ISD-maatregel, gezien zijn recidive en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft de ISD-maatregel voor de duur van één jaar opgelegd, zonder dat de voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is afgewezen, omdat de ISD-maatregel wordt opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13.104820.21 (A) en 13-165251-21 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering tul: 13.031772.20
Datum uitspraak: 22 september 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 september 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.M. Rupert, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van:
Zaak A: vernieling op 15 april 2021 te Amsterdam van een deur van de noodopvang van de Gemeente Amsterdam
Zaak B: diefstal van alcoholische dranken op 22 juni 2021 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I bij dit vonnis.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.De waardering van het bewijs

4.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vindt dat beide tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.

5.Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van de tenlastegelegde vernieling (zaak A) moet worden vrijgesproken wegens een gebrek aan overtuigend bewijs. Aangever heeft in zijn conceptverklaring een andere naam opgegeven en heeft dit later gecorrigeerd naar de naam van verdachte. Volgens aangever is het glas gebroken door het gooien met een fles, maar dat heeft hij zelf niet gezien, omdat hij in het kantoor aan het bellen was met de politie. Aangever kon geen antwoord geven op de vraag of verdachte de enige man was die buiten stond. De getuige [getuige] heeft bij de politie geen naam genoemd en heeft een vrij algemeen signalement opgegeven. Hij heeft eerst verklaard dat de dader het glas met zijn been kapot trapte en toen de politie kwam verklaarde hij dat de ruit was ingegooid. Verdachte ontkent en zijn verklaring wordt niet weersproken door aangever.
Ten aanzien van de winkeldiefstal (zaak B) heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

6.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht bewezen dat verdachte de deur van de noodopvang heeft vernield (zaak A). [aangever] heeft namens de Gemeente Amsterdam aangifte gedaan van vernieling van het glas van de voordeur op 15 april 2021. Hij heeft verklaard dat hij verdachte voorwerpen tegen het glas zag gooien en dat hij heeft gezien dat het glas van de voordeur kapot was. In een telefonisch gesprek met verbalisant [verbalisant] op 23 april 2021 verklaart [aangever] dat de deur niet eerder beschadigd was en dat het glas voor zijn dienst nog intact was. De aangifte van [aangever] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] die een man met Oost-Europees uiterlijk een fles tegen de voordeur zag gooien en met zijn been tegen de deur zag trappen. Hij heeft verklaard dat hij zag dat de deur in een barst kapot ging. Hij heeft deze verklaring herhaald tegenover de rechter-commissaris. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige] verklaard dat verdachte een fles tegen de deur gooide, maar dat het trappen tegen de deur de schade veroorzaakte. De politie heeft geverbaliseerd dat de melder het had over een lange en brede Oost-Europese man met een rode rugtas en dat verdachte aan dit signalement voldeed. De rechtbank stelt vast dat dit door de politie beschreven signalement, waaraan verdachte voldeed, grotendeels overeenkomt met het signalement uit de getuigenverklaring van [getuige] . Bovendien heeft de politie een grote barst in het raam van de voordeur en diverse glasscherven op de grond waargenomen. In het licht van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet aannemelijk.
Ook de diefstal (zaak B) acht de rechtbank bewezen. Namens de Dirk, filiaal [adres] , is aangifte gedaan van diefstal van meerdere flessen alcoholische dranken en verdachte heeft de diefstal op de zitting bekend.

7.De bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan op de in bijlage II opgegeven bewijsmiddelen. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van zaak B sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verklaring van verdachte alle onderdelen van de bewezenverklaring van dit feit betreft.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A:
op 15 april 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een toegangsdeur van een noodopvang (gelegen aan de [adres] ), die aan de Gemeente Amsterdam, toebehoorde, heeft vernield;
Zaak B:
op 22 juni 2021 te Amsterdam flessen alcoholische dranken die aan Dirk van den Broek (filiaal [adres] ), toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

8.De plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel)

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat aan verdachte de ISD-maatregel moet worden opgelegd voor twee jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat oplegging van de ISD-maatregel prematuur is, omdat nog niet alle mogelijke hulpverlening is ingezet en dat de ISD-maatregel pas mag worden opgelegd als alle andere mogelijkheden met eerdere hulpverlening is gestrand of uitgeput. Hij voldoet niet aan de zachte criteria voor oplegging van de ISD-maatregel en hij verdient nog een kans. Hij heeft tweeënhalve jaar voor een uitzendbureau gewerkt, waardoor hij huisvesting en een baan had. Voorts zou verdachte verzekerd zijn bij OHRA-verzekeringen. Daarnaast beschikt verdachte over een fiscaal nummer en heeft hij een bankrekening bij de ING-bank. Verder liggen zijn identiteitskaart en paspoort volgens hem bij [naam instelling] . Verdachte verblijft rechtmatig in Nederland en staat open voor alle hulpverlening. Hij beschikt over een postadres en een telefoon en is hierdoor bereikbaar voor het Leger des Heils en [naam instelling] . De verdediging verzoekt primair om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met reclasseringstoezicht en behandeling als bijzondere voorwaarde en subsidiair om de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een toegangsdeur. Met de vernieling heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de gemeente Amsterdam. Bovendien is de vernieling gepaard gegaan met veel overlast. Verdachte heeft geschreeuwd, gescholden en gedreigd en is voor de toegangsdeur gaan liggen. De andere cliënten van de nachtopvang reageerden angstig op het gedrag van verdachte. Verdachte heeft zich daarnaast ook nog schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Hij heeft daarbij enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en behoefte aan alcohol. Winkeldiefstallen zijn zeer ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 31 augustus 2021, opgemaakt door S. Knibbe. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene voldoet aan de harde ISD-criteria. Ten aanzien van vermogensdelicten is er sprake van een delictpatroon. Uit contact met de Immigratie Naturalisatie Dienst blijkt dat betrokkene momenteel rechtmatig in Nederland verblijft. Het ontbreekt betrokkene aan een structureel inkomen, een adequate dagbesteding en stabiele huisvesting. Bijkomende problematiek is dat er sprake lijkt te zijn van problematisch alcoholgebruik, hetgeen betrokkene lijkt te bagatelliseren. Het recidiverisico wordt, gelet op de bovenstaande informatie, als hoog ingeschat. Adequate hulp gericht op stabilisatie van zijn leefomstandigheden en beheersbaarheid dan wel abstinentie van alcoholgebruik is geïndiceerd, maar is echter beperkt haalbaar daar betrokkene vooralsnog onvoldoende rechten heeft opgebouwd om aanspraak te kunnen maken op een hulpverleningsaanbod in Nederland. Om betrokkene een kans te geven hebben wij voor de eerste Raadkamerzitting geadviseerd om betrokkene te schorsen met een toezicht om een hulpverleningstraject met [naam instelling] te starten en om hem tevens te motiveren om zijn alcoholgebruik te behandelen. In het kader van het schorsingstoezicht is betrokkene aangemeld bij [naam instelling] . Echter zijn interventies niet van de grond gekomen aangezien betrokkene opnieuw is gerecidiveerd. Een reclasseringstoezicht is door de hoge mate van recidive niet haalbaar gebleken. Gelet op het bovenstaande zien wij geen mogelijkheden meer om een toezicht/interventie in te zetten.
Betrokkene verblijft sinds enkele jaren in Nederland, maar lijkt tot op heden niets te hebben opgebouwd in Nederland. Hij heeft sinds augustus 2018 niet meer ingeschreven gestaan in Nederland, hetgeen bij een langer verblijf als EU-onderdaan in Nederland wettelijk verplicht is. Hij beheerst de Nederlandse taal niet, heeft geen legaal werk, geen legaal inkomen en is niet verzekerd. Aangezien betrokkene (nog) geen rechten heeft opgebouwd ten aanzien van sociale zekerheid in Nederland, kan hij (nog) geen aanspraak maken op sociale voorzieningen in Nederland. Een reclasseringstoezicht in Nederland is hierdoor in de praktijk lastig uitvoerbaar. Betrokkene heeft geen recht op financiële ondersteuning en kan geen gebruik maken van een begeleide woonvorm, wat nodig lijkt om hem op weg te helpen. Gezien dit alles, achten wij een toezicht (al dan niet in het kader van een voorwaardelijke ISD maatregel) in Nederland niet haalbaar.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 8 september 2021 reclasseringswerker E. Wijbenga, verbonden aan het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te Amsterdam, als deskundige gehoord. Haar verklaring houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Verdachte heeft hier onvoldoende gewerkt, waardoor hij geen recht op sociale voorzieningen heeft opgebouwd en daardoor niet in aanmerking komt voor een huurhuis, bijstandsuitkering en dergelijke. In deze situatie is het voor de reclassering bijna onmogelijk om reclasseringstoezicht uit te voeren. Verdachte was alweer gerecidiveerd voordat een vorm van zorg opgestart kon worden tijdens het schorsingstoezicht. Verdachte voldoet aan de harde ISD-criteria. Ook voldoet hij aan de zachte ISD-criteria in die zin dat een schorsingstoezicht is geprobeerd, maar dat is mislukt. De reclassering ziet de ISD-maatregel als enige optie, omdat verdachte blijft recidiveren. Hij heeft ook een strafblad in België. De tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel zal neerkomen op kale detentie. Er wordt niet gewerkt aan resocialisatie. Verdachte kan in detentie nog wel wat hulp krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van gesprekken over zijn verslaving.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 9 augustus 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Ook is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen.
Naast de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive, strekt de ISD-maatregel er mede toe een bijdrage te leveren aan het vinden van een oplossing voor verslavingsproblematiek en eventuele andere problematiek wat leidt tot het plegen van strafbare feiten. Verdachte heeft verklaard dat hij bewust een winkeldiefstal heeft gepleegd omdat hij hulp nodig heeft. Hij geeft aan dat hij zijn tijd op straat aan het verdoen is en een normaal leven wil leiden, maar niet te weten waar hij hulp kan vragen. De reclassering ziet geen mogelijkheden om verdachte te helpen, omdat hij geen recht heeft op sociale voorzieningen. De stelling dat verdachte huisvesting, een fiscaal nummer en identiteitspapieren heeft en dat hij is verzekerd en kan werken, is niet onderbouwd. Binnen de ISD-maatregel lijkt wel enige vorm van hulp mogelijk en kan gericht gekeken worden welke zorg haalbaar en wenselijk is om de kans op recidive te beperken. Gelet op het feit dat verdachte aan de harde ISD-criteria voldoet, maar in vergelijking met andere zaken waarin de ISD-maatregel wordt opgelegd een beperkt strafblad heeft en de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel vanwege zijn sociaalmaatschappelijk positie in de praktijk mogelijk meebrengt dat niet gewerkt kan worden aan resocialisatie, zal de rechtbank de ISD-maatregel opleggen voor maximaal één jaar. De rechtbank zal de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf

Bij de stukken bevindt zich de op 19 augustus 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13.031772.20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 12 mei 2020 van de politierechter in Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Zoals uit de inhoud van dit vonnis blijkt heeft verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Nu echter de ISD-maatregel aan verdachte wordt opgelegd acht de rechtbank het niet opportuun om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te bevelen en zal de rechtbank de vordering afwijzen.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 63, 310, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
Zaak B:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar en verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
één (1) jaar.
Bepaalt dat de ondergane voorlopige hechtenis niet in mindering wordt gebracht op de duur van de maatregel.
Wijst af de vordering tenuitvoerlegging met betrekking tot parketnummer 13.031772.20.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. E. Akkermans, C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2021.
[---]

7.

[---]