ECLI:NL:RBAMS:2021:6469

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
13.156914.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van een vuurwapen in het kader van een verzekeringskwestie na een verkeersongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 28 mei 2021 te Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, had het wapen aangeschaft omdat hij zich bedreigd voelde naar aanleiding van een verzekeringskwestie na een verkeersongeval. Tijdens de zitting op 8 september 2021 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, en de verdediging door zijn raadsman, mr. R.J.A. van den Munckhof.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het pistool en de munitie in de tas van de verdachte zijn aangetroffen en dat de verdachte heeft bekend het wapen bij zich te dragen. De rechtbank heeft het tenlastegelegde feit bewezen verklaard en heeft daarbij de verklaring van de verdachte als bewijs gebruikt. De officier van justitie had een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, passend was. Dit was mede gebaseerd op de ernst van het wapenbezit en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft aangegeven dat hij het wapen niet voor criminele doeleinden had aangeschaft, maar om zich te beschermen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bezit van een vuurwapen in Nederland, vooral in de grote steden, een ernstige zaak is en dat er zware straffen op staan. De verdachte moet zich realiseren dat het wapenbezit niet de oplossing is voor zijn problemen. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde jeugddetentie van drie maanden bevolen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.156914.21
Parketnummer vordering tul: 13.665009.18
Datum uitspraak: 22 september 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.M. Kolman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.A. van den Munckhof, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt – kort weergegeven – beschuldigd van:
Het op 28 mei 2021 te Amsterdam voorhanden hebben van een pistool en munitie.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I bij dit vonnis.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.De waardering van het bewijs

De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde kan worden bewezen. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht het tenlastegelegde bewezen. Het pistool met de munitie is op 28 mei 2021 te Amsterdam in de tas van verdachte aangetroffen. De politie heeft het vuurwapen onderzocht en geconcludeerd dat het een vuurwapen is in de zin van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. De munitie die in het vuurwapen is aangetroffen betreft munitie in de zin van categorie III van deze wet. De verdachte heeft op de zitting bekend dat hij het wapen met munitie bij zich droeg.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan op de in bijlage II opgegeven bewijsmiddelen. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van dit feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verklaring van verdachte alle onderdelen van de bewezenverklaring van dit feit betreft.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 28 mei 2021 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk CZ, model 27, voorzien van opschrift Fnh Pistole Modell 27, kaliber 7,65 mm br en 6 patronen, kaliber 7,65 mm browning, zijnde munitie in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.

5.De oplegging van de straf

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat aan verdachte een taakstraf van 240 uren met aftrek van het voorarrest moet worden opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden, proeftijd van twee jaren met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van drie maanden ten uitvoer moet worden gelegd.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Verdachte heeft het vuurwapen aangeschaft, omdat hij zich ernstig bedreigd voelde. Er zijn meerdere aanwijzingen dat verdachte ernstig bedreigd werd door gevaarlijke personen. Verdachte heeft hiervan aangifte gedaan en heeft zowel bij de politie als de reclassering om hulp gevraagd. Op verzoek van verdachte heeft de reclassering ook aan het Openbaar Ministerie gevraagd of verdachte voor een korte periode naar het buitenland zou mogen. Hij had het pistool niet bij zich om iemand te verwonden, maar om in de lucht te schieten als dit echt nodig zou zijn om de personen die hem bedreigden schrik aan te jagen. Verdachte had dus geen crimineel oogmerk met het vuurwapenbezit. Bovendien doorkruist een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de behandeling bij De Waag die in augustus 2021 is aangevangen en het goede werk dat verdachte verricht voor jongeren in de muziekstudio waarmee hij deze jongeren van de straat houdt en hen er indirect van weerhoudt om strafbare feiten te plegen. De eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van drie maanden moet volgens de raadsman niet worden tenuitvoergelegd.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. In Nederland, met name in de grote steden, is sprake van een zorgwekkende toename van vuurwapenbezit en het daarbij behorende geweld. De schade die met vuurwapens kan worden aangericht, jegens goederen maar vooral jegens personen, is enorm. Niet voor niets staan op het bezit van vuurwapens en munitie zware straffen gesteld. Verdachte lijkt de ernst van vuurwapenbezit niet in te zien. Verdachte is ondanks zijn nog jonge leeftijd al meerdere keren veroordeeld voor onder andere wapenbezit en ernstige geweldsdelicten tot forse straffen en aan hem is een pij maatregel opgelegd. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen. Weliswaar heeft hij op de zitting verklaard dat hij nu beseft dat het een domme keuze was om het wapen aan te schaffen en dat dit niet de oplossing is voor zijn problemen. Hij heeft daarbij echter ook aangegeven dat de risico’s van vuurwapenbezit bij hem wel meevallen, omdat hij zichzelf goed kan beheersen. Kennelijk denkt verdachte nog steeds lichtvaardig over het rondlopen met een vuurwapen. Bovendien droeg hij het wapen overal waar hij heen ging bij zich, zelfs toen hij op kraambezoek ging. Hoewel hij zijn gedrag benoemt als dom is het zorgelijk dat hij zo makkelijk een wapen kan aanschaffen en dit ook daadwerkelijk doet wanneer hij stelt zich bedreigd te voelen. Ook het soort en de hoeveelheid aangetroffen beeldmateriaal waarop meerdere wapens zijn te zien op de telefoons van verdachte is zorgelijk. Verdachte begeeft zich in kringen waarin het chatten over vuurwapens, drugs en geld kennelijk als normaal wordt gezien. Met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf beoogt de rechtbank dan ook niet enkel te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw vuurwapens zal verwerven, maar ook anderen in zijn omgeving en in Nederland ervan te weerhouden soortgelijke feiten te plegen. Een bedreiging of een uit de hand gelopen verzekeringskwestie rondom een verkeersongeluk, wat daar verder ook van zij, is nooit een reden om een vuurwapen voorhanden te hebben. Verdachte moet beseffen dat het nu echt afgelopen moet zijn met het wapenbezit. De door de officier van justitie geëiste taakstraf doet geen recht aan de ernst van het feit en de doelen die met de strafoplegging worden beoogd. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is in deze zaak passend en geboden.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van Reclassering Inforsa van 26 augustus 2021. Verdachte ervaart problemen op verschillende leefgebieden, waarbij via begeleiding gewerkt wordt aan het stabiliseren hiervan. Een adequate behandeling in een forensisch kader bij De Waag is recentelijk gestart en wordt gezien als best passende interventie om te werken aan vermindering van het recidiverisico, dat op gemiddeld wordt ingeschat. Gelet hierop vindt de rechtbank het noodzakelijk om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, zodat verdachte na zijn detentie de begeleiding en behandeling kan krijgen die hij nodig heeft.
De rechtbank ziet – net als de officier van justitie en de reclassering - geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
In al het voorgaande ziet de rechtbank reden af te wijken van de eis van de officier van justitie. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.

6.De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie

Bij de stukken bevindt zich de op 13 augustus 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-665009-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 29 mei 2019 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van drie maanden met aftrek van het voorarrest, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Zoals uit de verdere inhoud van dit vonnis blijkt heeft verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Daarin ziet de rechtbank reden de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te bevelen.

7.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. Wapen (omschrijving: [nummer 1] , Fnh-Usa Pistole Mode)
2. 6 STK Munitie (omschrijving: [nummer 2] , Fiocchi)
3. GSM (omschrijving: [nummer 3] , blauw, merk: Samsung)
4. GSM (omschrijving: [nummer 4] , paars, merk: Samsung)
5. GSM (omschrijving: [nummer 5] , blauw, merk: Duos)
Nu met betrekking tot de voorwerpen 1 en 2 het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
De voorwerpen 3 tot en met 5 moeten worden teruggegeven aan verdachte.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
Stelt alsalgemene voorwaarden:
1. Veroordeelde maakt zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig aan een strafbaar feit;
2. Veroordeelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
3. Veroordeelde verleent medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:

1. Meldplicht bij reclassering

Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;

2. Ambulante behandeling

Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start direct na plaatsing door De Waag. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.

3. Locatiegebod gecontroleerd middels EM

Veroordeelde is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 14 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 8 uur per dag vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres 1] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.

4. Dagbesteding

Veroordeelde dient zich actief in te zetten voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding dan wel betaalde baan. Hij dient zich daarbij te houden aan de afspraken en aanwijzingen van het dagbestedingstraject of van de werkgever.

5. Openheid van zaken geven

Veroordeelde dient gedurende het toezicht bij Reclassering Inforsa openheid van zaken te geven omtrent zijn sociale netwerk indien daar aanleiding voor is.
Geeft aan Reclassering Inforsa Amsterdam de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 29 mei 2019 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk
jeugddetentievoor de duur van
drie (3) maandenmet aftrek van het voorarrest overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan:
1. Wapen (omschrijving: [nummer 1] , Fnh-Usa Pistole Mode)
2. 6 STK Munitie (omschrijving: [nummer 2] , Fiocchi)
Gelast de
teruggave aan verdachtevan
:
3. GSM (omschrijving: [nummer 3] , blauw, merk: Samsung)
4. GSM (omschrijving: [nummer 4] , paars, merk: Samsung)
5. GSM (omschrijving: [nummer 5] , blauw, merk: Duos)
Heft ophet bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd. Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Akkermans, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp, C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2021.
[.]
[.]