In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 28 mei 2021 te Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, had het wapen aangeschaft omdat hij zich bedreigd voelde naar aanleiding van een verzekeringskwestie na een verkeersongeval. Tijdens de zitting op 8 september 2021 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, en de verdediging door zijn raadsman, mr. R.J.A. van den Munckhof.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het pistool en de munitie in de tas van de verdachte zijn aangetroffen en dat de verdachte heeft bekend het wapen bij zich te dragen. De rechtbank heeft het tenlastegelegde feit bewezen verklaard en heeft daarbij de verklaring van de verdachte als bewijs gebruikt. De officier van justitie had een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, passend was. Dit was mede gebaseerd op de ernst van het wapenbezit en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft aangegeven dat hij het wapen niet voor criminele doeleinden had aangeschaft, maar om zich te beschermen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bezit van een vuurwapen in Nederland, vooral in de grote steden, een ernstige zaak is en dat er zware straffen op staan. De verdachte moet zich realiseren dat het wapenbezit niet de oplossing is voor zijn problemen. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde jeugddetentie van drie maanden bevolen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.