In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juli 2021 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf. De veroordeelde, geboren in 1975 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 15 dagen voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich moest laten opnemen in een Forensisch Psychiatrische kliniek. Deze opname diende te starten zodra er een passende kliniek beschikbaar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet aan deze voorwaarde heeft gehouden, aangezien hij tijdens verlof op 13 februari 2021 niet terugkeerde naar de afdeling en ook telefonisch niet bereikbaar was.
De officier van justitie heeft op 9 juli 2021 de voorlopige tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel bevolen. Tijdens de zitting op 29 juli 2021 zijn zowel de officier van justitie M.E. Woudman als de raadsvrouw van de veroordeelde, mr. W.E.R. Geurts, gehoord. De raadsvrouw stelde dat het voorwaardelijk strafdeel inmiddels al ten uitvoer was gelegd en dat de vordering kon worden toegewezen. Echter, de rechtbank concludeerde op basis van het advies van de reclassering dat de veroordeelde onvoldoende had meegewerkt aan de voorwaarden en zich had onttrokken aan de behandelverplichting.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de niet ten uitvoer gelegde straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd, en heeft de gevangenisstraf van 15 dagen opgelegd. Deze beslissing is genomen door de rechters G.M. van Dijk, J. Huber en W.M. van der Most, in aanwezigheid van griffier K.P.M. Smeets, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juli 2021. De officier van justitie is verantwoordelijk voor het informeren van de veroordeelde en de reclasseringsinstelling over deze beslissing.