ECLI:NL:RBAMS:2021:6457

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
C/13/688384 / HA ZA 20-842
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding opslagkosten na verkoop kunstwerken tijdens veiling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een Frans veilinghuis en een kunsthandelaar. Het veilinghuis, eiser, had elf tekeningen verkocht aan de gedaagde kunsthandelaar tijdens een veiling in Parijs op 21 maart 2018. De gedaagde heeft de koopsom van € 41.860,00 echter niet tijdig betaald, wat leidde tot een kort geding in Parijs waarin de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de koopsom en bijkomende kosten. Ondanks deze uitspraak heeft de gedaagde de opslagkosten voor de tekeningen, die door de eiser in rekening zijn gebracht, niet voldaan. De eiser vorderde in deze procedure betaling van € 35.200,00 aan opslagkosten, alsook een bedrag per dag voor elke tekening die in opslag is gehouden. De rechtbank oordeelde dat de opslagvoorwaarden van toepassing waren en dat de gedaagde de verschuldigde opslagkosten niet had betwist. Uiteindelijk werd de vordering tot betaling van € 30.015,34 aan opslagkosten toegewezen, evenals een bedrag per dag voor de opslag van de tekeningen. De vordering tot betaling van advocaatkosten werd afgewezen, omdat de rechtbank geen misbruik van procesrecht door de gedaagde kon vaststellen. De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten en de beslagkosten, terwijl de vorderingen in reconventie van de gedaagde werden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/688384 / HA ZA 20-842
Vonnis van 10 november 2021
in de zaak van
de naar Frans recht opgerichte rechtspersoon
[eiser],
gevestigd te [plaats] (Frankrijk),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. Dop te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [bedrijf],
wonende te [bedrijf] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. T. Teke te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 juni 2020, met producties,
  • de akte houdende vermeerdering van eis tevens inbrengen extra producties van 28 oktober 2020 van [eiser] ,
  • het vonnis in het bevoegdheidsincident van 23 december 2020 waarin de zaak gevoegd is met de zaak C/13/688385 / HA ZA 20-843, en de daarin genoemde processtukken,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie, met producties,
  • het tussenvonnis van 14 april 2021 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
  • de akte houdende vermeerdering van eis, tevens overlegging producties van 13 september 2021 van [eiser] ,
  • de op 13 september 2021 ingekomen productie van [gedaagde] ,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 24 september 2021 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] handelt in de aan- en verkoop van kunstwerken. [gedaagde] handelt als kunsthandelaar onder de naam [bedrijf] .
2.2.
Tijdens een door [eiser] georganiseerde veiling van 21 maart 2018 in Hôtel Drouot te Parijs , heeft [eiser] voor € 41.860,00 elf tekeningen (hierna: de tekeningen) aan [gedaagde] verkocht. [gedaagde] heeft de koopsom voor de tekeningen vervolgens niet aan [eiser] betaald. De op de veiling van toepassing zijnde voorwaarden (hierna: de veilingvoorwaarden) luiden in de Engelse versie onder meer als volgt:
“Clients not domiciled in France will not be able to claim their purchase until payment has been confirmed in full.
Delivery of the item may be deferred until clearance of payment.
Buyers are advised to proceed with the claiming of their purchase as soon as possible to avoid incurring handling and storage charges, which are their responsibility. (…)
The buyer acknowledges: (…)
Taking on the risks and fees of handling and storage.
Delivery of the items takes place after full payment.”
2.3.
Op 14 december 2018 heeft de rechtbank te Parijs vonnis gewezen in een kort geding dat [eiser] tegen [gedaagde] had aangespannen en [gedaagde] daarbij veroordeeld tot betaling van de koopsom van € 41.860,00 en € 1.500 aan kosten.
2.4.
Op 31 december 2019 heeft (de advocaat van) [eiser] [gedaagde] gemaild met het verzoek om € 59.143,14 te betalen.
2.5.
Op 14 januari 2020 heeft [gedaagde] € 41.860,00 op de derdengeldrekening van (de advocaat van) [eiser] gestort.
2.6.
[eiser] heeft op 24 februari 2020 kosten voor de opslag en verzekering (hierna: opslagkosten) van de tekeningen aan [gedaagde] gefactureerd. [gedaagde] is hierop niet tot betaling overgegaan.
2.7.
Op 3 maart 2020 heeft (de advocaat van) [eiser] [gedaagde] gesommeerd om binnen zeven dagen € 28.299,58 aan opslag- en advocaatkosten te betalen. [gedaagde] heeft hierop niet gereageerd.
2.8.
[eiser] heeft op 12 mei 2020 een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van [gedaagde] ingediend. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft diezelfde dag daarop verlof verleend met een begrote vordering van € 23.660,00. Op 25 mei 2020 heeft [eiser] onder meer conservatoir beslag gelegd op verschillende kunstobjecten van [gedaagde] .
2.9.
Op 4 september 2020 heeft (de advocaat van) [eiser] aan [gedaagde] laten weten dat zij haar leveringsverplichting ten aanzien van de tekeningen opschort totdat [gedaagde] haar vordering volledig heeft voldaan.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert na eisvermeerdering – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 35.200,00 aan opslagkosten,
veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2,50 per tekening voor elke dag te rekenen vanaf 24 september 2021 dat [eiser] de tekeningen in opslag houdt tot aan de dag dat [gedaagde] de opslagkosten aan [eiser] heeft voldaan en levering van de tekeningen aan [gedaagde] heeft plaatsgevonden,
veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 37.990,93 aan advocaatkosten,
een en ander te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, indien nodig, ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis – samengevat –veroordeling van [eiser] tot levering van de tekeningen, op straffe van een dwangsom, te vermeerderen met de proceskosten (en de nakosten).
3.5.
[eiser] voert gemotiveerd verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, indien nodig, ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.
Bij het vonnis in het bevoegdheidsincident heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat zij bevoegd is om kennis te nemen van dit geschil. Daarnaast is niet in geschil dat Nederlands recht op deze zaak van toepassing is. De rechtbank zal daarom in de hierna volgende beoordeling van het geschil dan ook Nederlands recht toepassen.
in conventie
Opslagkosten
4.2.
[eiser] vordert onder meer dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 35.200,00 aan opslagkosten. [gedaagde] betwist de verschuldigdheid van de opslagkosten en betoogt primair dat de opslagvoorwaarden niet van toepassing zijn op de rechtsverhouding van partijen. Hij voert daartoe aan dat de opslagvoorwaarden nooit door [eiser] aan hem ter hand zijn gesteld dan wel dat hij de opslagvoorwaarden niet heeft aanvaard. Subsidiair bepleit [gedaagde] dat [eiser] de opslagkosten onjuist heeft berekend.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Het betoog van [gedaagde] dat de opslagvoorwaarden niet van toepassing zijn, omdat die niet aan hem ter hand zijn gesteld dan wel omdat hij die niet heeft aanvaard, wordt niet gevolgd. Daarvoor is in de eerste plaats redengevend dat [gedaagde] op grond van de veilingvoorwaarden opslagkosten verschuldigd is. [gedaagde] erkent de toepasselijkheid en gelding van de veilingvoorwaarden. De discussie is daarom in wezen beperkt tot de hoogte van de opslagkosten. [eiser] heeft tijdens de zitting toegelicht dat tijdens de veiling van 21 maart 2018 melding is gemaakt van (de toepasselijkheid van) de opslagvoorwaarden en dat [gedaagde] door deelname aan de veiling zowel bekend is geworden als akkoord is gegaan met de opslagvoorwaarden. Daarnaast heeft [eiser] erop gewezen dat de opslagvoorwaarden te raadplegen zijn via de website van Hôtel Drouot, zodat [gedaagde] ook via die weg met de voorwaarden bekend had kunnen worden. [gedaagde] heeft tegen deze door [eiser] gestelde gang van zaken enkel ingebracht dat hij ontkent dat hem voor of tijdens de veiling informatie over de opslagtarieven is verstrekt. De rechtbank beoordeelt dat als onvoldoende gemotiveerde betwisting en houdt het ervoor dat de opslagvoorwaarden van toepassing zijn op de rechtsverhouding van partijen.
4.4.
Het standpunt van [gedaagde] dat [eiser] de opslagkosten onjuist heeft berekend, wordt evenmin gevolgd. De door [eiser] overgelegde opslagvoorwaarden (productie 10 bij de akte van 28 oktober 2020 van [eiser] ) luiden onder meer als volgt:
“Opslagkosten inclusief belasting per kavel: €1, €5, €10, €15 of €20, vanaf de vijfde werkdag afhankelijk van de aard van de kavel: heel klein, klein, gemiddeld, groot, heel groot. Een korting van 50% voor buitenlandse klanten.”(vertaling rechtbank). Een redelijke uitleg hiervan brengt in dit geval mee dat voor iedere afzonderlijke tekening per dag opslagkosten moeten worden betaald. Daarbij is in het tarief al rekening gehouden met de grootte van het kavel. Daartegenover legt de blote stelling van [gedaagde] dat alle elf tekeningen in één map passen en daarom als één kavel gezien moeten worden, onvoldoende gewicht in de schaal. De rechtbank acht de door [eiser] gehanteerde berekening van de opslagkosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dan ook niet onaanvaardbaar. Dat de opslagkosten uiteindelijk tot een zeer groot bedrag zijn opgelopen is de consequentie van het zo lang onbetaald laten van de totale verschuldigde som.
4.5.
Het voorgaande brengt mee dat het door [eiser] gevorderde bedrag van € 35.200,00 in beginsel kan worden toegewezen. Daarbij wordt opgemerkt dat dit bedrag met € 5.184,66 wordt verminderd tot € 30.015,34. [eiser] heeft namelijk twee facturen van 24 februari 2020 in het geding gebracht, waarin zij twee verschillende bedragen voor opslagkosten – te weten € 14.202,84 en € 38.775,00 – aan [gedaagde] heeft gefactureerd. Ten aanzien van het tweede gefactureerde bedrag heeft [eiser] toegelicht dat op basis van de opslagvoorwaarden een korting van 50% wordt toegepast op de opslagkosten, omdat [gedaagde] buiten Frankrijk woont. Dit betekent dat zij met de tweede factuur feitelijk € 19.387,50 heeft gefactureerd. Omdat [eiser] verder niet duidelijk heeft gemaakt waar het verschil tussen de twee (feitelijk) gefactureerde bedragen van € 14.202,84 en € 19.387,50 op is gebaseerd, wordt uitgegaan van de factuur waarin € 14.202,84 aan [gedaagde] is gefactureerd. Daarom wordt een bedrag van in totaal € 30.015,34 aan opslagkosten toegewezen.
4.6.
Over de veroordeling tot betaling van de opslagkosten heeft [eiser] tevens wettelijke handelsrente gevorderd. Deze veroordeling valt buiten het bereik van artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek (BW). De gevorderde wettelijke handelsrente wordt daarom afgewezen. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover worden toegewezen. Het gevorderde bedrag aan opslagkosten heeft betrekking op de totale opslagkosten tot en met de datum van de zitting, 24 september 2021. Niet is toegelicht waarom daarover vertragingsrente verschuldigd is vanaf 11 maart 2020, dan wel vanaf de dagvaarding van 5 juni 2020. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis.
4.7.
In het licht van hetgeen hiervoor in 4.4 en 4.5 is overwogen acht de rechtbank de vordering tot betaling van € 2,50 per tekening – dus € 27,50 voor elf tekeningen – voor elke dag te rekenen vanaf 24 september 2021 tot aan de dag dat [gedaagde] de opslagkosten aan [eiser] heeft voldaan en levering van de tekeningen aan [gedaagde] heeft plaatsgevonden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. Deze vordering wordt daarom toegewezen.
Advocaatkosten
4.8.
[eiser] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 37.990,93 aan advocaatkosten. Kort gezegd legt [eiser] aan deze vordering ten grondslag dat zij veel advocaatkosten heeft moeten maken, omdat [gedaagde] niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed. Daarnaast stelt [eiser] dat [gedaagde] de procedure nodeloos heeft vertraagd door verstek te laten gaan, te wisselen van advocaat, uitstelverzoeken in te dienen en een bevoegdheidsincident op te werpen. Deze omstandigheden maken volgens [eiser] dat [gedaagde] gehouden is de daadwerkelijk door haar gemaakte advocaatkosten te betalen.
4.9.
[gedaagde] betwist de verschuldigdheid van de door [eiser] gevorderde advocaatkosten en voert daartoe aan dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld of misbruik heeft gemaakt van het procesrecht.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] met deze vordering aanspraak maakt op de daadwerkelijk door haar gemaakte proceskosten. Volgens vaste rechtspraak kunnen de werkelijk gemaakte proceskosten alleen worden toegewezen in geval van buitengewone omstandigheden, waarbij moet worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen van de wederpartij (HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360). Het gevoerde verweer kan pas misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen opleveren, als het verweer, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de verweerder zijn verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het voeren van een bepaald verweer past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede wordt gewaarborgd door artikel 6 EVRM.
4.11.
Dat [gedaagde] zijn verweer heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen, is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat hij zijn verweer heeft gebaseerd op stellingen waarvan hij op voorhand had moeten begrijpen dat deze geen kans van slagen zouden hebben. De omstandigheden dat [gedaagde] in deze procedure eerst verstek heeft laten gaan, van advocaat is gewisseld, uitstelverzoeken heeft ingediend en een bevoegdheidsincident heeft opgeworpen, brengen – zonder toelichting van [eiser] – op zichzelf niet mee dat hij daarmee onrechtmatig heeft gehandeld dan wel misbruik van het procesrecht heeft gemaakt. Ook de stelling van [eiser] dat zij als gevolg van de niet-betaling van [gedaagde] veel advocaatkosten heeft moeten maken, leidt niet tot een ander oordeel.
4.12.
Dit alles betekent dat de vordering van [eiser] tot vergoeding van de daadwerkelijk door haar gemaakte advocaatkosten wordt afgewezen. [gedaagde] zal conform het liquidatietarief worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] .
(Buiten)gerechtelijke kosten
4.13.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De rechtbank wijst het bedrag toe tot het wettelijke tarief.
4.14.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op:
  • verschotten: € 180,25
  • griffierecht: € 656,00
  • salaris advocaat:
  • totaal: € 1.393,25
4.15.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
  • explootkosten: € 86,85
  • griffierecht: € 1.386,00
  • salaris advocaat:
  • totaal: € 3.700,85
4.16.
De nakosten worden begroot en toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
4.17.
Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat [eiser] nog steeds een opeisbare vordering op [gedaagde] heeft en gerechtigd is haar leveringsverplichting jegens [gedaagde] op te schorten. De vorderingen in reconventie worden daarom afgewezen.
4.18.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 563,00 (1 punt x tarief II: € 563,00) aan salaris advocaat.
4.19.
De nakosten worden begroot en toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 30.015,34 aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 10 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 27,50 per dag te rekenen vanaf 24 september 2021 tot aan de dag dat hij aan de veroordeling onder 5.1 heeft voldaan en levering van de tekeningen aan [gedaagde] heeft plaatsgevonden,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 1.075,15 aan buitengerechtelijke incassokosten aan [eiser] ,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.393,25,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.700,85,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 563,00,
in conventie en in reconventie
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis aan de zijde van [eiser] ontstane nakosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis.
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.C. van Dam van Isselt, rechter, bijgestaan door mr. L.J.P.C. Silven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2021.