ECLI:NL:RBAMS:2021:6454

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
13/845253-16 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens vrijspraak van oplichting

Op 5 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 13/845253-16. De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie, werd afgewezen. De vordering was gebaseerd op een bedrag van € 89.395,00, dat volgens het Openbaar Ministerie was verkregen door oplichting. Echter, in de bijbehorende strafzaak was de betrokkene op 2 augustus 2021 vrijgesproken van de beschuldiging van oplichting. De rechtbank heeft op 22 oktober 2021 de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie verzocht om de ontnemingsvordering af te wijzen, gezien de vrijspraak van de betrokkene. De rechtbank oordeelde dat, omdat de basis voor de ontnemingsvordering was komen te vervallen door de vrijspraak, de vordering niet kon worden toegewezen. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. B. Vogel, en de rechters mrs. M. Smit en E.J. Weller, in aanwezigheid van griffier mr. C.A. Mud.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845253-16 (ontneming)
Datum uitspraak: 5 november 2021
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/845253-16, tegen:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedag] 1970 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek op de zitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2021.

2.Vordering en grondslag daarvan

De officier van justitie heeft op 20 oktober 2020 een ontnemingsvordering ingediend bij de rechtbank. De vordering ziet op een bedrag van € 89.395,00. Dit bedrag aan voordeel is volgens het Openbaar Ministerie ontstaan doordat [betrokkene] zich zou hebben schuldig gemaakt aan oplichting, één van de beschuldigingen die is aangebracht in de bijbehorende strafzaak.
De strafzaak en de ontnemingszaak zouden gelijktijdig worden behandeld op 8, 9 en 11 juni 2021, maar op verzoek van de officier van justitie is de behandeling van de ontnemingszaak aangehouden tot 22 oktober 2021.
[betrokkene] is in de strafzaak bij vonnis van 2 augustus 2021 vrijgesproken van de beschuldiging die ziet op oplichting.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie verzocht de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk voordeel af te wijzen.
Aan de vordering tot ontneming ligt onder andere het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 7 september 2018 ten grondslag. Het rapport is opgemaakt naar aanleiding van de beschuldiging die ziet op oplichting in de strafzaak. Omdat [betrokkene] op 2 augustus 2021 is vrijgesproken van oplichting, op basis waarvan het ontnemingsbedrag is gebaseerd, moet de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel worden afgewezen.

3.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Wijst de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. M. Smit en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2021.