ECLI:NL:RBAMS:2021:6452

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
13/085910-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Psychische overmacht bij poging tot afpersing en wapenbezit door minderjarige

Op 11 november 2021 deed de Rechtbank Amsterdam uitspraak in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die beschuldigd werd van poging tot afpersing en wapenbezit. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een zitting op 28 oktober 2021, waar de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, en de raadsvrouw, mr. J.P.W. Temminck Tuinstra, aanwezig waren. De verdachte had een vuurwapen gebruikt om een snackbar te overvallen, maar stelde dat hij dit deed onder druk van twee oudere jongens die hem bedreigden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van psychische overmacht, omdat de verdachte, gezien zijn jonge leeftijd en verstandelijke beperking, niet in staat was om weerstand te bieden aan de druk die op hem werd uitgeoefend. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot diefstal met geweld, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. De rechtbank honoreerde het beroep op psychische overmacht en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, en het bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.085910.21
Op tegenspraak
Datum uitspraak: 11 november 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
wonende op het adres [adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 28 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.M. Kolman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.P.W. Temminck Tuinstra naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer [persoon 2] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de WSS) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 maart 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] en/of [aangever 2] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde, te weten aan [aangever 1] en/of [aangever 2] toebehoorde
- een (vuur)wapen op het (achter)hoofd en/of arm, althans het lichaam, van voornoemde [aangever 1] heeft gericht/gehouden en/of (vervolgens)
- voornoemde [aangever 1] heeft gevraagd waar het kantoor was en/of tegen voornoemde [aangever 1] heeft gezegd “Geld”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
- een (vuur)wapen in de rug van voornoemde [aangever 1] heeft geduwd, terwijl hij, verdachte, en voornoemde [aangever 1] naar de kassa liepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

( art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

2.
hij op of omstreeks 28 maart 2021 te Amsterdam, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 1] en/of [aangever 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 1] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- een (vuur)wapen op het (achter)hoofd en/of arm, althans het lichaam, van voornoemde [aangever 1] heeft gericht/gehouden en/of (vervolgens)
- voornoemde [aangever 1] heeft gevraagd waar het kantoor was en/of tegen voornoemde [aangever 1] heeft gezegd “Geld”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
- een (vuur)wapen in de rug van voornoemde [aangever 1] heeft geduwd, terwijl hij, verdachte, en voornoemde [aangever 1] naar de kassa liepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1
Wetboek van Strafrecht )
3.
hij op of omstreeks 28 maart 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwd) start-/alarmpistool, van het merk BBM/ Bruni, model Olympic 38, kaliber .22 long rifle zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Vrijspraak feit 2

Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor de onder feit 2 tenlastegelegde poging diefstal met geweld. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van feit 2.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft de integrale bewezenverklaring van dit feit gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft partiële vrijspraak bepleit voor wat betreft de geweldshandeling die ziet op het zetten van het wapen tegen het hoofd van aangever [aangever 1] , dan wel hierop met het wapen te richten. Verdachte heeft meteen openheid van zaken gegeven en bekend dat hij met het wapen de snackbar is ingegaan, het wapen op de arm van [aangever 1] heeft gericht en daarbij ook “Geld” heeft geroepen. Verdachte ontkent echter stellig dat hij daarbij het wapen ook tegen het hoofd van [aangever 1] zou hebben gezet of daarop zou hebben gericht en dit blijkt ook niet uit de camerabeelden in de snackbar.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de poging afpersing door bedreiging met geweld wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank weegt hierin het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] mee, als ook de bekennende verklaringen van verdachte zelf, zoals hij deze bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting heeft afgelegd. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen van de handeling die ziet op het wapen tegen het hoofd van aangever [aangever 1] te richten/gericht te houden. De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte dit specifieke onderdeel van de tenlastelegging in al zijn verklaringen consequent heeft ontkend en het proces-verbaal van aangifte van aangever [aangever 1] op dit onderdeel ook niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De rechtbank spreekt verdachte op grond van het voorgaande daarom vrij van dit onderdeel van het tenlastegelegde.
4.2
Ten aanzien van feit 3
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft de bewezenverklaring van dit feit gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van dit feit vrijspraak bepleit. Verdachte wist niet dat het een echt wapen betrof en ook de getuige [naam] vond dat het wapen er nep uitzag.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het voorhanden hebben van het vuurwapen zoals ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen. Uit het wapenrapport blijkt onomstotelijk dat het om een echt wapen ging en vast staat dat verdachte dit wapen voorhanden heeft gehad.
Dat verdachte daarbij zelf zou hebben gedacht dat het om een nepwapen, dan wel om een zogenaamd “airsoftwapen” ging, doet daarbij niet ter zake.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 28 maart 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 1] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde, te weten aan [aangever 2] toebehoorde
- een vuurwapen op de arm van voornoemde [aangever 1] heeft gehouden en vervolgens
- voornoemde [aangever 1] heeft gevraagd waar het kantoor was en tegen voornoemde [aangever 1] heeft gezegd “Geld”,
- een wapen in de rug van voornoemde [aangever 1] heeft geduwd, terwijl hij, verdachte, en voornoemde [aangever 1] naar de kassa liepen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.
op 28 maart 2021 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd start-/alarmpistool, van het merk BBM/ Bruni, model Olympic 38, kaliber .22 long rifle zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

8.1
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan uit psychische overmacht en dat daarom ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
Kort gezegd komt het standpunt van de raadsvrouw erop neer dat verdachte zich door twee oudere jongens enorm bedreigd en onder druk gezet heeft gevoeld om het delict te plegen. Verdachte is tegen zijn wil in een auto gezet, de deuren gingen op slot en hij kreeg een wapen in zijn handen gedrukt. Er werd tegen hem gezegd dat als hij niet met het geld terug zou komen, hij zou worden doodgemaakt. Gelet op de nog zeer jonge leeftijd van verdachte, zijn verstandelijk beperking en zijn beïnvloedbaarheid, kon verdachte redelijkerwijs geen weerstand bieden aan deze van buiten komende drang en behoefde hij hier ook geen weerstand aan te bieden.
8.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat van psychische overmacht geen sprake is. Het standpunt van verdachte dat hij gedwongen zou zijn om de overval te plegen, wordt onvoldoende onderbouwd of geconcretiseerd en vindt geen steun in de overige inhoud van het dossier. Verdachte had anders moeten en kunnen reageren, maar heeft dat niet gedaan. Verdachte is dan ook strafbaar.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van de schulduitsluitingsgrond psychische overmacht sprake is in geval van een van buiten komende drang waaraan een verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Onder omstandigheden kan het feit dat een verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
In het dossier en de persoon van verdachte vindt de rechtbank in dit geval aanwijzingen dat bij verdachte sprake was van psychische overmacht.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft bij de politie en later ook bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting verklaard dat hij met een paar andere jongens op een pleintje aan het voetballen was, toen hij daar door twee oudere jongens werd benaderd. Eén van deze twee jongens (hierna: NN1), kende verdachte een beetje uit de buurt. NN1 is volgens verdachte 16 of 17 jaar oud en valt hem altijd lastig. De jongens zeiden tegen verdachte dat hij met hen mee naar de auto, een zwarte Mercedes, moest lopen. Verdachte dacht dat ze in de auto rondjes zouden gaan rijden. Dit deed verdachte wel vaker met andere jongens. Toen verdachte eenmaal in de auto zat, gingen de deuren op slot. NN1 reed. Verdachte vroeg wat ze gingen doen, maar de jongens zeiden niets. Toen zij in Osdorp waren aangekomen, zei NN1 tegen verdachte dat hij iets voor hen moest doen. Hij zei dat verdachte een winkel, een snackbar, moest gaan overvallen. NN1 zei hierbij ook tegen verdachte dat als hij niet snel terug zou komen, hij zou worden doodgeslagen. NN1 gedroeg zich agressief tegen verdachte, schreeuwde tegen hem en begon hem te slaan. Verdachte werd hierdoor erg bang. Hij wist niet wat hij moest doen en hij was bang dat hij echt dood zou gaan als hij de overval niet zou plegen. Verdachte wilde zijn moeder bellen, maar dat kon niet want hij had zijn telefoon tijdens het voetballen, omdat hij geen broekzakken had, aan een andere jongen gegeven. Verdachte dacht op dat moment naar eigen zeggen helemaal niets, hij was alleen maar doodsbang en wilde zijn moeder bellen. Toen zij uit de auto waren gestapt, wees NN1 de betreffende snackbar aan. Verdachte is daarna samen met NN1 naar de overkant van de snackbar gelopen. Hierna is verdachte in de snackbar gaan kijken om deze te observeren. Dit moest zo van de jongens. Toen hij hierna weer naar de jongens terugliep, kreeg hij van NN1 het wapen om daarmee de overval te gaan plegen. Hierna liep hij weer terug naar de snackbar, is daar naar binnen gegaan en heeft daar geprobeerd om met het wapen de snackbar te overvallen. Verdachte vond het heel eng om te doen. Hij was in paniek en wilde het vooral snel doen, daarom stapte hij meteen met het vuurwapen op de medewerker van de snackbar af. Hij vroeg om geld en heeft het wapen tegen de arm van de medewerker gehouden en is zo met hem naar de kassa gelopen, waarna hij vervolgens is ontzet en uiteindelijk door de politie is aangehouden.
De rechtbank is van oordeel dat er geen overwegende redenen zijn te twijfelen aan het verhaal van verdachte.
De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte direct bij de politie zijn verklaring heeft afgelegd, welke verklaring hij bij de rechter-commissaris en de rechtbank heeft herhaald.
Deze verklaring vindt op essentiële onderdelen steun in het dossier.
Zo blijkt uit de verklaring van de aangever [aangever 1] dat hij duidelijk zag, zoals verdachte zelf ook heeft verklaard, dat verdachte tijdens de overval in paniek was.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden van de gordijnwinkel, die is gevestigd op de hoek van straat waar de snackbar zich bevindt, dat verdachte voorafgaande aan de poging overval inderdaad, zoals hij zelf ook heeft verklaard, in het bijzijn van een andere jongen was. Op de betreffende beelden is te zien dat deze jongen steeds heen en weer loopt. Deze jongen heeft oortjes in en loopt met zijn telefoon in zijn handen. Ook is te zien dat verdachte samen met deze jongen loopt en dat zij daarbij contact met elkaar hebben. Zij steken samen de straat over en zijn daarna ook samen aan de overkant van de straat te zien, zoals verdachte ook heeft verklaard. Op het moment dat deze jongen een camera lijkt te zien, draait hij zich snel om en loopt dan weg.
Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte hetgeen hij wist over de identiteit van de twee jongens die hem onder druk hebben gezet, de auto waarin zij reden en over de vriend aan wie hij zijn telefoon had gegeven bij het voetballen, vanaf het begin af aan heeft verteld en hierover ook, voor zover mogelijk en zoveel als hij dat kon, openheid van zaken heeft gegeven. Dat dit niet heeft geleid tot een daadwerkelijke identificatie van deze personen en de auto, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de aannemelijkheid van zijn verklaring.
De officier van justitie heeft nog aangegeven dat verdachtes telefoon enkele uren voordat de poging overval is gepleegd, uitstraalde in de buurt van de snackbar. De officier concludeert op grond daarvan dat verdachte, anders dan hij verklaart, op dat moment wel in het bezit lijkt te zijn van zijn telefoon. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zijn telefoon bij een door hem bij zijn voornaam genoemde vriend die hij kende via Playstation was en heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat hij zijn telefoon tijdens het voetballen aan die vriend had gegeven omdat hij zelf geen zakken had om de telefoon in te kunnen doen. Verdachte denkt dat deze vriend waarschijnlijk de telefoon van verdachte aan de twee oudere jongens had gegeven. De rechtbank leest in het dossier niets wat deze door verdachte geopperde mogelijkheid weerlegt en gaat daarom uit van de verklaring van verdachte dat hij zijn telefoon bij het voetballen aan iemand anders had gegeven.
Concluderend: de rechtbank gaat uit van de verklaring van verdachte, namelijk dat hij, kort gezegd, door twee oudere jongens in een auto is meegenomen, dat hierbij de autodeuren op slot werden gedaan en dat hij vervolgens naar een voor hem onbekend deel van de stad werd gereden. Daar werd door een van de jongens tegen hem gezegd dat hij een overval op een snackbar moest plegen en dat als hij dat niet deed, hij dood zou worden gemaakt. Deze jongen schreeuwde naar verdachte, gedroeg zich agressief en sloeg hem. Verdachte kreeg een vuurwapen van deze jongen om de overval mee te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door verdachte geschetste omstandigheden aldus blijkt dat sprake was van een reeks aan van buiten komende factoren en een van buiten komende drang.
De vraag die vervolgens voorligt is of van verdachte kon worden gevergd weerstand te bieden tegen deze van buiten komende drang.
Verdachte is nog jong. Op het moment van het plegen van het delict was hij 13 jaar oud en hij werd benaderd door twee oudere jongens. Deze jongens, met name NN1, gedroegen zich zeer intimiderend en agressief richting verdachte, waarbij tegen verdachte werd gezegd dat als hij niet mee zou werken hij dood zou worden geslagen. NN1 heeft hem ook geslagen. Uit de over verdachte opgemaakte rapportages van de Raad en de WSS van respectievelijk 8 september 2021 en 10 mei 2021 volgt dat verdachte als een lieve en sociale jongen wordt gezien en dat er op school en thuis geen zorgen zijn over hem. Ook blijkt uit die rapportages dat bij verdachte een verstandelijke beperking is vastgesteld en dat hij sterk beïnvloedbaar is. Verdachte heeft moeite om weerstand te bieden aan de invloed van antisociale leeftijdgenoten, hetgeen hem kwetsbaar maakt om door hen gebruikt te worden. Dit zal des te meer gelden als het gaat om personen die ouder zijn dan verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank kon van verdachte, gelet op zijn persoon en op de hiervoor geschetste omstandigheden, redelijkerwijs niet worden gevergd dat hij weerstand bood tegen de twee oudere jongens die hem de snackbar wilden laten overvallen.
Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van omstandigheden waardoor verdachte zichzelf in de onderhavige situatie heeft gebracht. Verdachte liep met de andere jongens mee en ging met hen in een auto zitten omdat hij dacht dat zij samen rondjes zouden gaan rijden in de buurt. Dit deed hij vaker met andere jongens. Toen hij eenmaal in de auto zat, belandde verdachte in een situatie waarin hij doodsbang werd en geen uitweg meer zag om anders te handelen. Uit niets blijkt dat verdachte zelf het plan heeft gehad de snackbar te overvallen of een andere actieve rol heeft gespeeld waardoor hij in die betreffende situatie is beland, dan wel dat hij meer had kunnen of moeten doen om hieruit weg te blijven.
Alles afwegende wordt het beroep op psychische overmacht gehonoreerd nu sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Voorts is niet gebleken dat verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend.
De verdachte zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ter zitting is overigens gebleken dat verdachte nog altijd last heeft van hetgeen er is gebeurd. Hij durft nog steeds niet veel naar buiten te gaan, uit angst om de jongens door wie hij onder druk is gezet, tegen te komen. Verdachte vindt het vreselijk wat er is gebeurd en zou hierover graag nog met het slachtoffer in gesprek willen gaan.
Vordering benadeelde partij
Nu verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging afpersing
Ten aanzien van feit 3:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M.J.M. Marseille en R.H.G. Odink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.E. Wouters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2021.