8.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van de schulduitsluitingsgrond psychische overmacht sprake is in geval van een van buiten komende drang waaraan een verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Onder omstandigheden kan het feit dat een verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
In het dossier en de persoon van verdachte vindt de rechtbank in dit geval aanwijzingen dat bij verdachte sprake was van psychische overmacht.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft bij de politie en later ook bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting verklaard dat hij met een paar andere jongens op een pleintje aan het voetballen was, toen hij daar door twee oudere jongens werd benaderd. Eén van deze twee jongens (hierna: NN1), kende verdachte een beetje uit de buurt. NN1 is volgens verdachte 16 of 17 jaar oud en valt hem altijd lastig. De jongens zeiden tegen verdachte dat hij met hen mee naar de auto, een zwarte Mercedes, moest lopen. Verdachte dacht dat ze in de auto rondjes zouden gaan rijden. Dit deed verdachte wel vaker met andere jongens. Toen verdachte eenmaal in de auto zat, gingen de deuren op slot. NN1 reed. Verdachte vroeg wat ze gingen doen, maar de jongens zeiden niets. Toen zij in Osdorp waren aangekomen, zei NN1 tegen verdachte dat hij iets voor hen moest doen. Hij zei dat verdachte een winkel, een snackbar, moest gaan overvallen. NN1 zei hierbij ook tegen verdachte dat als hij niet snel terug zou komen, hij zou worden doodgeslagen. NN1 gedroeg zich agressief tegen verdachte, schreeuwde tegen hem en begon hem te slaan. Verdachte werd hierdoor erg bang. Hij wist niet wat hij moest doen en hij was bang dat hij echt dood zou gaan als hij de overval niet zou plegen. Verdachte wilde zijn moeder bellen, maar dat kon niet want hij had zijn telefoon tijdens het voetballen, omdat hij geen broekzakken had, aan een andere jongen gegeven. Verdachte dacht op dat moment naar eigen zeggen helemaal niets, hij was alleen maar doodsbang en wilde zijn moeder bellen. Toen zij uit de auto waren gestapt, wees NN1 de betreffende snackbar aan. Verdachte is daarna samen met NN1 naar de overkant van de snackbar gelopen. Hierna is verdachte in de snackbar gaan kijken om deze te observeren. Dit moest zo van de jongens. Toen hij hierna weer naar de jongens terugliep, kreeg hij van NN1 het wapen om daarmee de overval te gaan plegen. Hierna liep hij weer terug naar de snackbar, is daar naar binnen gegaan en heeft daar geprobeerd om met het wapen de snackbar te overvallen. Verdachte vond het heel eng om te doen. Hij was in paniek en wilde het vooral snel doen, daarom stapte hij meteen met het vuurwapen op de medewerker van de snackbar af. Hij vroeg om geld en heeft het wapen tegen de arm van de medewerker gehouden en is zo met hem naar de kassa gelopen, waarna hij vervolgens is ontzet en uiteindelijk door de politie is aangehouden.
De rechtbank is van oordeel dat er geen overwegende redenen zijn te twijfelen aan het verhaal van verdachte.
De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte direct bij de politie zijn verklaring heeft afgelegd, welke verklaring hij bij de rechter-commissaris en de rechtbank heeft herhaald.
Deze verklaring vindt op essentiële onderdelen steun in het dossier.
Zo blijkt uit de verklaring van de aangever [aangever 1] dat hij duidelijk zag, zoals verdachte zelf ook heeft verklaard, dat verdachte tijdens de overval in paniek was.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden van de gordijnwinkel, die is gevestigd op de hoek van straat waar de snackbar zich bevindt, dat verdachte voorafgaande aan de poging overval inderdaad, zoals hij zelf ook heeft verklaard, in het bijzijn van een andere jongen was. Op de betreffende beelden is te zien dat deze jongen steeds heen en weer loopt. Deze jongen heeft oortjes in en loopt met zijn telefoon in zijn handen. Ook is te zien dat verdachte samen met deze jongen loopt en dat zij daarbij contact met elkaar hebben. Zij steken samen de straat over en zijn daarna ook samen aan de overkant van de straat te zien, zoals verdachte ook heeft verklaard. Op het moment dat deze jongen een camera lijkt te zien, draait hij zich snel om en loopt dan weg.
Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte hetgeen hij wist over de identiteit van de twee jongens die hem onder druk hebben gezet, de auto waarin zij reden en over de vriend aan wie hij zijn telefoon had gegeven bij het voetballen, vanaf het begin af aan heeft verteld en hierover ook, voor zover mogelijk en zoveel als hij dat kon, openheid van zaken heeft gegeven. Dat dit niet heeft geleid tot een daadwerkelijke identificatie van deze personen en de auto, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de aannemelijkheid van zijn verklaring.
De officier van justitie heeft nog aangegeven dat verdachtes telefoon enkele uren voordat de poging overval is gepleegd, uitstraalde in de buurt van de snackbar. De officier concludeert op grond daarvan dat verdachte, anders dan hij verklaart, op dat moment wel in het bezit lijkt te zijn van zijn telefoon. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zijn telefoon bij een door hem bij zijn voornaam genoemde vriend die hij kende via Playstation was en heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat hij zijn telefoon tijdens het voetballen aan die vriend had gegeven omdat hij zelf geen zakken had om de telefoon in te kunnen doen. Verdachte denkt dat deze vriend waarschijnlijk de telefoon van verdachte aan de twee oudere jongens had gegeven. De rechtbank leest in het dossier niets wat deze door verdachte geopperde mogelijkheid weerlegt en gaat daarom uit van de verklaring van verdachte dat hij zijn telefoon bij het voetballen aan iemand anders had gegeven.
Concluderend: de rechtbank gaat uit van de verklaring van verdachte, namelijk dat hij, kort gezegd, door twee oudere jongens in een auto is meegenomen, dat hierbij de autodeuren op slot werden gedaan en dat hij vervolgens naar een voor hem onbekend deel van de stad werd gereden. Daar werd door een van de jongens tegen hem gezegd dat hij een overval op een snackbar moest plegen en dat als hij dat niet deed, hij dood zou worden gemaakt. Deze jongen schreeuwde naar verdachte, gedroeg zich agressief en sloeg hem. Verdachte kreeg een vuurwapen van deze jongen om de overval mee te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door verdachte geschetste omstandigheden aldus blijkt dat sprake was van een reeks aan van buiten komende factoren en een van buiten komende drang.
De vraag die vervolgens voorligt is of van verdachte kon worden gevergd weerstand te bieden tegen deze van buiten komende drang.
Verdachte is nog jong. Op het moment van het plegen van het delict was hij 13 jaar oud en hij werd benaderd door twee oudere jongens. Deze jongens, met name NN1, gedroegen zich zeer intimiderend en agressief richting verdachte, waarbij tegen verdachte werd gezegd dat als hij niet mee zou werken hij dood zou worden geslagen. NN1 heeft hem ook geslagen. Uit de over verdachte opgemaakte rapportages van de Raad en de WSS van respectievelijk 8 september 2021 en 10 mei 2021 volgt dat verdachte als een lieve en sociale jongen wordt gezien en dat er op school en thuis geen zorgen zijn over hem. Ook blijkt uit die rapportages dat bij verdachte een verstandelijke beperking is vastgesteld en dat hij sterk beïnvloedbaar is. Verdachte heeft moeite om weerstand te bieden aan de invloed van antisociale leeftijdgenoten, hetgeen hem kwetsbaar maakt om door hen gebruikt te worden. Dit zal des te meer gelden als het gaat om personen die ouder zijn dan verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank kon van verdachte, gelet op zijn persoon en op de hiervoor geschetste omstandigheden, redelijkerwijs niet worden gevergd dat hij weerstand bood tegen de twee oudere jongens die hem de snackbar wilden laten overvallen.
Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van omstandigheden waardoor verdachte zichzelf in de onderhavige situatie heeft gebracht. Verdachte liep met de andere jongens mee en ging met hen in een auto zitten omdat hij dacht dat zij samen rondjes zouden gaan rijden in de buurt. Dit deed hij vaker met andere jongens. Toen hij eenmaal in de auto zat, belandde verdachte in een situatie waarin hij doodsbang werd en geen uitweg meer zag om anders te handelen. Uit niets blijkt dat verdachte zelf het plan heeft gehad de snackbar te overvallen of een andere actieve rol heeft gespeeld waardoor hij in die betreffende situatie is beland, dan wel dat hij meer had kunnen of moeten doen om hieruit weg te blijven.
Alles afwegende wordt het beroep op psychische overmacht gehonoreerd nu sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Voorts is niet gebleken dat verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend.
De verdachte zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ter zitting is overigens gebleken dat verdachte nog altijd last heeft van hetgeen er is gebeurd. Hij durft nog steeds niet veel naar buiten te gaan, uit angst om de jongens door wie hij onder druk is gezet, tegen te komen. Verdachte vindt het vreselijk wat er is gebeurd en zou hierover graag nog met het slachtoffer in gesprek willen gaan.
Vordering benadeelde partij
Nu verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.