In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Geilenkirchen in Duitsland. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1978, die momenteel in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
De rechtbank heeft vervolgens de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij melding werd gemaakt van een onherroepelijk vonnis van het Duitse gerecht van 13 december 2018, waarbij een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering is gevraagd, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
Op basis van artikel 6a OLW heeft de rechtbank geconcludeerd dat de overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd, omdat de tenuitvoerlegging van de in Duitsland opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met een bevel tot gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.