3.3.1.Feiten en omstandigheden
Op zaterdag 26 juni 2021 rond 23.30 uur reed een personenauto (een Fiat voorzien van het kenteken [kenteken] ) in Amsterdam over de Radarweg, komende uit de richting van het Sloterdijkstation en gaande in de richting van de Donauweg. Een personenauto (een Peugeot voorzien van kenteken [kenteken] ) reed over de Basisweg, komende uit de richting van de Rijksweg A10 en gaande in de richting van de Seineweg. Gekomen ter hoogte van het kruispunt van de Radarweg met de Basisweg staken beide voertuigen het kruispunt over. Op het kruispunt kwamen de voertuigen in botsing met elkaar, waarbij de Peugeot met de rechterzijde van zijn voertuig tegen de rechterzijde van de Fiat reed. De Fiat kwam naast de rijbaan op zijn zijkant terecht en de Peugeot kwam tot stilstand tegen een verkeersbord.
De bestuurder van de Fiat, naar later bleek [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), lag buiten bewustzijn naast de auto op de rijbaan en had hevig letsel. De andere inzittende van de Fiat, naar later bleek, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), zat bekneld in de auto. Ook [slachtoffer 2] was buiten bewustzijn en bloedde hevig. De Fiat moest door de brandweer worden opengeknipt om [slachtoffer 2] te bevrijden.[slachtoffer 1] is een dag later ten gevolge van de opgelopen verwondingen overleden.[slachtoffer 2] heeft als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten onder andere een gebroken bekken, een klaplong, gebroken ribben en een schedelbasisfractuur.
De inzittenden van de Peugeot, verdachte en [bijrijder] (hierna: [bijrijder] ), werden ter plaatse zittend op de stoep aangetroffen. [bijrijder] verklaarde direct dat hij de bijrijder was en dat verdachte de bestuurder van de Peugeot was geweest en dat zij volgens hem met een snelheid van tussen de 100 en de 120 kilometer per uur hadden gereden. Verdachte verklaarde dat een derde persoon de bestuurder was geweest. Uit een blaastest en een speekseltest bleek dat er bij verdachte een indicatie was van het gebruik van alcohol en verdovende middelen.Er is bloed van verdachte afgenomen en onderzocht. In het bloed van verdachte is 3,9 microgram THC (cannabis) per liter bloed en 0,75 milligram ethanol (alcohol) per milliliter bloed aangetroffen.Uit onderzoek in de politiesystemen bleek dat verdachte aangemerkt moest worden als beginnend bestuurder.
Verdachte heeft later verklaard dat hij de bestuurder van de Peugeot was ten tijde van de aanrijding. In de middag en het begin van de avond had hij naar eigen zeggen meerdere glazen alcoholhoudende drank gedronken en een joint gerookt. Tijdens het rijden had hij zich niet beziggehouden met de situatie op de weg en de andere verkeersdeelnemers, omdat hij ‘bezig was met de sfeer in de auto’ en in gesprek was met zijn bijrijder. Hij was in de veronderstelling dat hij niet veel te hard had gereden en hij had geen rode verkeerslichten gezien.
Op beelden van bewakingscamera’s zijn het ongeval en de momenten daaraan voorafgaand te zien. Te zien is dat de bestuurder van de Peugeot vlak voorafgaand aan de botsing met de Fiat een voor zijn rijrichting bestemd rood verkeerslicht heeft genegeerd.
Uit de analyse van de gegevens van de verkeersregelinstallatie bleek dat het verkeerslicht op de kruising van de Radarweg en de Basisweg, dat verdachte vlak voor het ongeval was gepasseerd, op dat moment al minimaal 13 seconden rood licht uitstraalde. Ook bleek dat het verkeerslicht dat de slachtoffers op de kruising vlak voor het ongeval waren gepasseerd op dat moment minimaal 5 seconden groen licht uitstraalde. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden gesteld dat verdachte het kruispunt moet hebben genaderd met een gemiddelde snelheid tussen de 102 en 122 kilometer per uur, terwijl 50 kilometer per uur was toegestaan.
Ten tijde van het ongeval waren de Peugeot en de Fiat in voldoende staat van onderhoud en vertoonden deze geen gebreken of bijzonderheden. Beide inzittenden van de Peugeot maakten ten tijde van de aanrijding zeer waarschijnlijk geen gebruik van de autogordel. De bestuurder van de Fiat maakte ten tijde van het ongeval zeer waarschijnlijk geen gebruik van de autogordel en de passagier zeer waarschijnlijk wel.
Er waren geen bijzonderheden wat betreft weersgesteldheid, wegdek en verkeerssituatie en geen objecten die het zicht in de rijrichting van de voertuigen hebben gehinderd.
3.3.2.Het oordeel van de rechtbank over feit 2 (artikel 8 WVW)
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden af dat de verdachte zijn auto heeft bestuurd na gebruik van alcohol en cannabis. Uit bloedonderzoek is immers gebleken dat in het bloed van verdachte 3,9 microgram THC (cannabis) per liter bloed en 0,75 milligram ethanol (alcohol) per milliliter bloed is aangetroffen. Verdachte heeft ook verklaard die dag meerdere glazen alcoholhoudende drank te hebben gedronken en een joint te hebben gerookt. De aangetroffen hoeveelheden THC en ethanol zijn hoger dan de toegestane grenswaarden voor combinatiegebruik van middelen.
De rechtbank acht daarmee het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.3.3.Het oordeel van de rechtbank over feit 1 (artikel 6 WVW)
Verdachte heeft na gebruik van alcohol en cannabis een personenauto bestuurd. Hij heeft een rood verkeerslicht genegeerd en met een snelheid van gemiddeld 102 tot en met 122 kilometer per uur, waar 50 kilometer per uur was toegestaan, een kruising genaderd. Hij is op die kruising vervolgens tegen een ander voertuig aangereden. Eén van de inzittenden van het andere voertuig is om het leven gekomen en de andere inzittende heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen als gevolg van deze aanrijding.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Verdachte is met forse overschrijding van de geldende maximumsnelheid een kruispunt genaderd en heeft een rood verkeerslicht genegeerd. Dat had tot gevolg dat hij tegen een ander voertuig aanreed. Aannemelijk is dat de mate van alcohol- en drugsintoxicatie daaraan heeft bijgedragen. Immers is algemeen bekend dat alcohol en drugs het inschattings- en reactievermogen verminderen.
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden en een rood verkeerslicht heeft genegeerd. Beide gedragingen zijn in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Een dergelijke omstandigheid is ook – op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW – de mate waarin de verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW.
In deze zaak gaat het om het schenden van twee voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, terwijl de verdachte zijn auto heeft bestuurd na gebruik van meer alcohol en drugs dan toegestaan. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft de keuze gemaakt om in de auto te stappen, terwijl hij onder invloed van alcohol en cannabis was. Dit terwijl verdachte ruim een jaar eerder de educatieve maatregel verkeer (EMA-maatregel) had afgerond en zich dus bewust moet zijn geweest van de invloed die het gebruik van dergelijke middelen kan hebben op het rijgedrag. Hij heeft onder deze omstandigheden zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond. In de auto heeft verdachte zich naar eigen zeggen niet beziggehouden met de situatie op de weg en de overige verkeersdeelnemers, maar vooral met de sfeer in de auto en het gesprek met zijn bijrijder. Hij heeft daarbij veel te hard gereden en een rood stoplicht genegeerd. Verdachte kan zich zelfs niet herinneren of hij op zijn route eerder verkeerslichten is gepasseerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hierboven vermelde gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer 1] om het leven is gekomen en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast is de rechtbank uit de camerabeelden gebleken dat zich ten tijde van het ongeval nog meer verkeersdeelnemers op de weg bevonden.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.