ECLI:NL:RBAMS:2021:6434

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
13/170097-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol en drugs leidt tot dodelijk ongeval en zware verwondingen

Op 11 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige verdachte die onder invloed van alcohol en drugs een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed op 26 juni 2021 met een snelheid van 102 tot 122 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. Hij negeerde een rood verkeerslicht en botste tegen een andere auto, waarbij één inzittende, [slachtoffer 1], om het leven kwam en een andere inzittende, [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van de verdachte roekeloos was en dat hij de zwaarste vorm van schuld aan het ongeval had. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes jaar. Daarnaast moesten de ouders van het overleden slachtoffer een schadevergoeding van € 20.000,- ontvangen voor affectieschade. De rechtbank benadrukte de ernst van het verkeersgedrag en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/170097-21 (Promis)
Datum uitspraak: 11 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D. Bektesevic naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1
roekeloos of in ieder geval zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam rijden (in het donker, met een te hoge snelheid, als beginnend bestuurder, onder invloed van alcohol en verdovende middelen, door het negeren van een rood verkeerslicht) waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer 1] werd gedood en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht op 26 juni 2021 in Amsterdam;
Feit 2
het als beginnend bestuurder rijden onder invloed van alcohol (0,75 milligram per milliliter bloed) en cannabis (3,9 microgram per liter bloed) op 26 juni 2021 in Amsterdam.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De gedragingen van verdachte vallen naar het oordeel van de officier van justitie tevens onder artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), en gelet op de aard en ernst van die gedragingen en de overige omstandigheden van het geval kan worden vastgesteld dat de verdachte zich roekeloos heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan zijn schuld te wijten is.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
Op zaterdag 26 juni 2021 rond 23.30 uur reed een personenauto (een Fiat voorzien van het kenteken [kenteken] ) in Amsterdam over de Radarweg, komende uit de richting van het Sloterdijkstation en gaande in de richting van de Donauweg. Een personenauto (een Peugeot voorzien van kenteken [kenteken] ) reed over de Basisweg, komende uit de richting van de Rijksweg A10 en gaande in de richting van de Seineweg. Gekomen ter hoogte van het kruispunt van de Radarweg met de Basisweg staken beide voertuigen het kruispunt over. Op het kruispunt kwamen de voertuigen in botsing met elkaar, waarbij de Peugeot met de rechterzijde van zijn voertuig tegen de rechterzijde van de Fiat reed. De Fiat kwam naast de rijbaan op zijn zijkant terecht en de Peugeot kwam tot stilstand tegen een verkeersbord. [1]
De bestuurder van de Fiat, naar later bleek [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), lag buiten bewustzijn naast de auto op de rijbaan en had hevig letsel. De andere inzittende van de Fiat, naar later bleek, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), zat bekneld in de auto. Ook [slachtoffer 2] was buiten bewustzijn en bloedde hevig. De Fiat moest door de brandweer worden opengeknipt om [slachtoffer 2] te bevrijden. [2] [slachtoffer 1] is een dag later ten gevolge van de opgelopen verwondingen overleden. [3] [slachtoffer 2] heeft als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten onder andere een gebroken bekken, een klaplong, gebroken ribben en een schedelbasisfractuur. [4]
De inzittenden van de Peugeot, verdachte en [bijrijder] (hierna: [bijrijder] ), werden ter plaatse zittend op de stoep aangetroffen. [bijrijder] verklaarde direct dat hij de bijrijder was en dat verdachte de bestuurder van de Peugeot was geweest en dat zij volgens hem met een snelheid van tussen de 100 en de 120 kilometer per uur hadden gereden. Verdachte verklaarde dat een derde persoon de bestuurder was geweest. Uit een blaastest en een speekseltest bleek dat er bij verdachte een indicatie was van het gebruik van alcohol en verdovende middelen. [5] Er is bloed van verdachte afgenomen en onderzocht. In het bloed van verdachte is 3,9 microgram THC (cannabis) per liter bloed en 0,75 milligram ethanol (alcohol) per milliliter bloed aangetroffen. [6] [7] Uit onderzoek in de politiesystemen bleek dat verdachte aangemerkt moest worden als beginnend bestuurder. [8]
Verdachte heeft later verklaard dat hij de bestuurder van de Peugeot was ten tijde van de aanrijding. In de middag en het begin van de avond had hij naar eigen zeggen meerdere glazen alcoholhoudende drank gedronken en een joint gerookt. Tijdens het rijden had hij zich niet beziggehouden met de situatie op de weg en de andere verkeersdeelnemers, omdat hij ‘bezig was met de sfeer in de auto’ en in gesprek was met zijn bijrijder. Hij was in de veronderstelling dat hij niet veel te hard had gereden en hij had geen rode verkeerslichten gezien. [9]
Op beelden van bewakingscamera’s zijn het ongeval en de momenten daaraan voorafgaand te zien. Te zien is dat de bestuurder van de Peugeot vlak voorafgaand aan de botsing met de Fiat een voor zijn rijrichting bestemd rood verkeerslicht heeft genegeerd. [10]
Uit de analyse van de gegevens van de verkeersregelinstallatie bleek dat het verkeerslicht op de kruising van de Radarweg en de Basisweg, dat verdachte vlak voor het ongeval was gepasseerd, op dat moment al minimaal 13 seconden rood licht uitstraalde. Ook bleek dat het verkeerslicht dat de slachtoffers op de kruising vlak voor het ongeval waren gepasseerd op dat moment minimaal 5 seconden groen licht uitstraalde. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden gesteld dat verdachte het kruispunt moet hebben genaderd met een gemiddelde snelheid tussen de 102 en 122 kilometer per uur, terwijl 50 kilometer per uur was toegestaan. [11]
Ten tijde van het ongeval waren de Peugeot en de Fiat in voldoende staat van onderhoud en vertoonden deze geen gebreken of bijzonderheden. Beide inzittenden van de Peugeot maakten ten tijde van de aanrijding zeer waarschijnlijk geen gebruik van de autogordel. De bestuurder van de Fiat maakte ten tijde van het ongeval zeer waarschijnlijk geen gebruik van de autogordel en de passagier zeer waarschijnlijk wel. [12]
Er waren geen bijzonderheden wat betreft weersgesteldheid, wegdek en verkeerssituatie en geen objecten die het zicht in de rijrichting van de voertuigen hebben gehinderd. [13]
3.3.2.
Het oordeel van de rechtbank over feit 2 (artikel 8 WVW)
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden af dat de verdachte zijn auto heeft bestuurd na gebruik van alcohol en cannabis. Uit bloedonderzoek is immers gebleken dat in het bloed van verdachte 3,9 microgram THC (cannabis) per liter bloed en 0,75 milligram ethanol (alcohol) per milliliter bloed is aangetroffen. Verdachte heeft ook verklaard die dag meerdere glazen alcoholhoudende drank te hebben gedronken en een joint te hebben gerookt. De aangetroffen hoeveelheden THC en ethanol zijn hoger dan de toegestane grenswaarden voor combinatiegebruik van middelen.
De rechtbank acht daarmee het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.3.3.
Het oordeel van de rechtbank over feit 1 (artikel 6 WVW)
Feitelijke toedracht
Verdachte heeft na gebruik van alcohol en cannabis een personenauto bestuurd. Hij heeft een rood verkeerslicht genegeerd en met een snelheid van gemiddeld 102 tot en met 122 kilometer per uur, waar 50 kilometer per uur was toegestaan, een kruising genaderd. Hij is op die kruising vervolgens tegen een ander voertuig aangereden. Eén van de inzittenden van het andere voertuig is om het leven gekomen en de andere inzittende heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen als gevolg van deze aanrijding.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Verdachte is met forse overschrijding van de geldende maximumsnelheid een kruispunt genaderd en heeft een rood verkeerslicht genegeerd. Dat had tot gevolg dat hij tegen een ander voertuig aanreed. Aannemelijk is dat de mate van alcohol- en drugsintoxicatie daaraan heeft bijgedragen. Immers is algemeen bekend dat alcohol en drugs het inschattings- en reactievermogen verminderen.
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden en een rood verkeerslicht heeft genegeerd. Beide gedragingen zijn in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Een dergelijke omstandigheid is ook – op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW – de mate waarin de verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW.
In deze zaak gaat het om het schenden van twee voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, terwijl de verdachte zijn auto heeft bestuurd na gebruik van meer alcohol en drugs dan toegestaan. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft de keuze gemaakt om in de auto te stappen, terwijl hij onder invloed van alcohol en cannabis was. Dit terwijl verdachte ruim een jaar eerder de educatieve maatregel verkeer (EMA-maatregel) had afgerond en zich dus bewust moet zijn geweest van de invloed die het gebruik van dergelijke middelen kan hebben op het rijgedrag. Hij heeft onder deze omstandigheden zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond. In de auto heeft verdachte zich naar eigen zeggen niet beziggehouden met de situatie op de weg en de overige verkeersdeelnemers, maar vooral met de sfeer in de auto en het gesprek met zijn bijrijder. Hij heeft daarbij veel te hard gereden en een rood stoplicht genegeerd. Verdachte kan zich zelfs niet herinneren of hij op zijn route eerder verkeerslichten is gepasseerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hierboven vermelde gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer 1] om het leven is gekomen en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast is de rechtbank uit de camerabeelden gebleken dat zich ten tijde van het ongeval nog meer verkeersdeelnemers op de weg bevonden.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1
hijop
of omstreeks26 juni 2021 te Amsterdam,
in elk geval in Nederland,als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Basisweg, zich zodanig, te weten roekeloos,
in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaamheeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] , werd gedood, en
/of
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer)
- een leverlaceratie en
/of
- gebroken bekken en
/of
- een gebroken neus en
/of
- een schedelbasisfractuur en
/of
- gebroken ribben en
/of een
- een fractuur in/van de nek en
/of
- een klaplong en/of longkneuzing,
werd toegebracht,
in elk geval zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Basisweg, komende uit de richting van het centrum en gaande in de richting van de Westrandweg,
- terwijl het donker was,
- terwijl verdachte reed met een snelheid die (veel) hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur,
in elk geval met een snelheid die (veel) te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse,
- terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
- terwijl verdachte onder invloed van alcohol en
/ofverdovende middelen (
waaronderTHC) verkeerde,
verdachte is gekomen bij de kruising van de Basisweg en de Radarweg,
verdachte is niet gestopt,
althans niet blijven stilstaanvoor een in zijn richting gekeerd en
/ofvoor het in zijn verkeer geldend en al (ongeveer) 13 seconden rood uitstralend verkeerslicht,
verdachte heeft het rode licht gepasseerd en
/ofis
(vervolgens
)de kruising van Basisweg en de Radarweg op gereden met een snelheid van
en/oftussen
(ongeveer)de 102 en 122 kilometer per uur, terwijl daar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur geldend is,
verdachte heeft zich
(vervolgens
)niet,
althans niet tijdig en/of voldoende,vergewist
en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissendat voornoemde kruising vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte heeft niet,
althans niet tijdig en/of voldoende,afgeremd
en/of niet, althans niet tijdig en/of voldoende, af kunnen remmen,
verdachte is niet,
althans niet tijdig en/of voldoende,uitgeweken
en/of heeft niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit kunnen wijken,
verdachte is
(vervolgens
)tegen een personenauto, waarin voornoemde [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 1] zich bevonden, aangereden
en/of aangebotst, althans met voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] in botsing gekomen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht,
in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste en
tweede,derde lid
of vijfde lidvan de Wegenverkeerswet 1994,
danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet
Feit 2
hijop
of omstreeks26 juni 2021 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto (merk Peugeot), dit motorrijtuig heeft bestuurd
na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en
/ofalcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis (THC), terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW 1994 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en alcohol 0,75 milligram alcohol per milliliter bloed en 3,9 microgram THC per liter bloed bedroeg,
terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt
, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop van de beide bewezen verklaarde feiten. Onder 2 is immers bewezen verklaard dat de verdachte heeft gereden na gebruik van alcohol en cannabis, terwijl deze omstandigheid ook deel uitmaakt van het onder 1 bewezen verklaarde. Daarbij komt dat de beide overtreden bepalingen hetzelfde belang beschermen, namelijk de verkeersveiligheid. Dat betekent dat de rechtbank de strafoplegging alleen zal baseren op het onder 1 bewezen verklaarde.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de door de officier van justitie geëiste straf fors te matigen. Verdachte heeft zijn verantwoordelijkheid genomen en berouw getoond. Het enkele feit dat – in tegenstelling tot veel andere gevallen van rijden onder invloed - de gevolgen in deze zaak zeer ernstig zijn moet niet direct tot gevolg hebben dat een jarenlange gevangenisstraf wordt opgelegd. Kijkend naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) meent de raadsman dat, gelet op alle omstandigheden, niet in de hoogste categorie moet worden gekeken. In het oordeel over de mate van schuld komen immers de snelheidsovertreding en het negeren van het rode verkeerslicht al tot uiting. Bovendien was sprake van een relatief geringe overschrijding van de grenswaarden wat betreft de alcohol en drugs. Ook het feit dat [slachtoffer 1] zijn autogordel niet droeg dient tot uiting te komen in de straf, omdat de gevolgen mogelijk heel anders geweest waren als hij dit wel had gedaan. In soortgelijke zaken worden volgens de raadsman lagere straffen opgelegd dan de straf die door de officier van justitie is geëist. Het straffen van verdachte heeft zowel vanuit het oogpunt van generale als speciale preventie weinig zin. Vanuit het oogpunt van vergelding zal geen enkele straf hoog genoeg zijn en mag de proportionaliteit niet uit het oog worden verloren.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft onder invloed van alcohol en drugs, met een zeer veel hogere snelheid dan was toegestaan en nadat hij een rood verkeerslicht had genegeerd, een andere auto aangereden. Ten gevolge van dit roekeloze rijgedrag van verdachte is [slachtoffer 1] om het leven gekomen en heeft [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte heeft diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] . Ter terechtzitting hebben de moeder, broer en zus van [slachtoffer 1] verwoord wat dit verlies voor hen en hun omgeving betekent. Ook [slachtoffer 2] , tevens verloofde van [slachtoffer 1] , heeft in haar slachtofferverklaring uiting gegeven aan haar verdriet en verteld welke (fysieke) gevolgen het gebeurde voor haar heeft gehad. Uit de slachtofferverklaring en de toelichting op haar vordering als benadeelde partij is gebleken dat haar revalidatie nog lange tijd zal duren en dat het maar de vraag is of zij ooit weer als voorheen zal kunnen functioneren.
Het gedrag dat tot toepassing van artikel 6 WVW kan leiden, kan vele verschillende vormen aannemen. Dat geldt in het bijzonder voor gevallen waarin de schuld bestaat in roekeloosheid. Door de hiervoor al genoemde wetswijziging is het toepassingsbereik van het roekeloosheidsbegrip uitgebreid, waardoor er meer en diverser verkeersgedrag als roekeloos kan worden aangemerkt dan voorheen het geval was. In de regel zal het daarbij gaan om een samenstel van gedragingen, wat het vergelijken van zaken bemoeilijkt. De rechtbank heeft daarom de ernst van het verkeersgedrag en de gevolgen daarvan bij het bepalen van de strafmaat meegewogen. Dit alles meewegende, komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Verdachte heeft de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Hij heeft bewust onaanvaardbare risico’s genomen en heeft daarbij geen oog gehad voor andere verkeersdeelnemers. Ten gevolge van het handelen van verdachte is één slachtoffer overleden en heeft een ander slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen. In eerste instantie heeft verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen door te stellen dat een derde de auto had bestuurd tijdens het ongeval. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het feit dat [slachtoffer 1] mogelijk niet alle veiligheidsvoorschriften, te weten het dragen van zijn gordel, in acht heeft genomen, niet in strafmatigende zin dient mee te wegen.
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 juni 2021 gezien dat verdachte ondanks zijn jeugdige leeftijd een aantal keer eerder in aanraking met justitie is gekomen voor verkeersfeiten. Bij de afdoening van één van die eerdere zaken is aan hem een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd en heeft hij een cursus van het CBR moeten volgen over de gevaren van alcohol in het verkeer. Helaas heeft dit onvoldoende indruk op verdachte gemaakt en heeft hij daar geen lering uit getrokken. De rechtbank weegt dit mee in het nadeel van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de gebeurtenissen graag zou willen terugdraaien en dat een en ander hem erg spijt. De rechtbank gelooft dat deze spijt oprecht is, maar de feiten zijn te ernstig om dit strafmatigend te laten werken.
De rechtbank is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden die van invloed zouden moeten zijn op de op te leggen straf.
Dit verkeersgedrag en deze gevolgen maken dat de rechtbank van oordeel is dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere of geringere straf dan een gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid dan geëist. In aanmerking genomen dat in dit geval sprake is van twee slachtoffers, waarvan één dodelijk slachtoffer, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast acht de rechtbank het passend en geboden om aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van zes jaar. Hiermee wordt niet alleen beoogd verdachte te doordringen van het feit dat zijn rijgedrag buitengewoon onveilig was voor de andere verkeersdeelnemers, maar ook om verkeersdeelnemers voor langere tijd te beschermen tegen dit rijgedrag.

8.De benadeelde partijen

8.1.
De vorderingen
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [slachtoffer 2] vorderen ieder € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 2] heeft haar vordering ter terechtzitting aangepast in die zin dat zij haar vordering matigt tot een bedrag van € 17.500,-.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] vorderen ieder € 17.500,- aan vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht alle vorderingen geheel toe te wijzen, met toevoeging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] niet ontvankelijk dient te worden verklaard. In een civiele procedure kan de stelling dat sprake was van een hechte affectieve relatie met stukken worden gestaafd. Als dit in de strafzaak zou moeten gebeuren, zou het strafgeding onevenredig worden belast.
De vorderingen van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] dienen volgens de raadsman te worden afgewezen, omdat zij volgens de wet als broer en zus van het overleden slachtoffer niet in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade.
Bij een eventuele toewijzing van vorderingen heeft de raadsman verzocht deze te matigen met 25%, rekening houdend met de omstandigheid dat [slachtoffer 1] geen gordel droeg.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
Het vorderen van affectieschade voor naasten is sinds januari 2019 geregeld in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Als naasten worden genoemd:
  • de partner van de overledene die een gezamenlijke huishouding voerde;
  • de ouder van de overledene alsmede de kinderen van de overledene;
  • degene die duurzaam in gezinsverband de zorg voor de overledene had of voor wie de overledene ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg had;
  • diegene die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene stond dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien dat deze als naaste dient te worden aangemerkt.
Het bedrag dat voor toekenning van vergoeding van affectieschade in aanmerking komt, is vastgelegd in het ‘Besluit vergoeding affectieschade’. Op grond van artikel 1 van dit besluit kunnen de ouders aanspraak maken op een bedrag van € 20.000,- en is dat voor de categorie overige nauwe persoonlijke relaties € 17.500,-.
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] (ouders)
Op grond van artikel 6:108, derde en vierde lid, van het BW en onder verwijzing naar het Besluit vergoeding affectieschade komen de ouders van [slachtoffer 1] in aanmerking voor een vergoeding van € 20.000,- aan affectieschade.
De rechtbank zal de omstandigheid dat [slachtoffer 1] zich mogelijk niet aan alle veiligheidsvoorschriften heeft gehouden, als daar al sprake van was, niet verdisconteren, nu het Besluit affectieschade uitgaat van forfaitaire vergoedingen.
De vorderingen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2021. Ook zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken.
[slachtoffer 2] (partner)
Ten aanzien van [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank dat thans onvoldoende is aangetoond dat zij in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot [slachtoffer 1] stond dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij als naaste dient te worden aangemerkt. Mogelijk komt haar een beroep op de hardheidsclausule van lid 4 sub g toe, maar die vraag laat zich niet eenvoudig beantwoorden. Om die reden levert de behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting op voor het strafproces en dient zij niet ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] (zus en broer)
Broers en zussen zijn niet opgenomen in de opsomming van personen die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade, omdat de wetgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen hen niet standaard een dergelijk recht toe te kennen. Dit sluit niet uit dat zij in bijzondere gevallen een beroep kunnen doen op de hardheidsclausule van lid 4 sub g. In de memorie van toelichting is vermeld dat sprake kan zijn van ‘een nauwe persoonlijke betrekking’ tussen bijvoorbeeld broers en zussen als zij langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. De rechtbank leidt hier uit af dat de wetgever heeft bedoeld dat slechts in uitzonderlijke gevallen broers of zussen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade en dat het onvoldoende is dat uitsluitend komt vast te staan dat zij een zeer goede en hechte band hadden.
Voor [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] geldt dat deze naar het oordeel van de rechtbank niet onder het wettelijke criterium van naasten vallen. Dat betekent dat de door hen ingediende vorderingen dienen te worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde en vijfde lid, van deze wet
en
overtreding van artikel 8, derde en vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
5 (vijf) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Ontzegtverdachte ter zake van het bewezen verklaarde
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor
6 (zes)jaren.
 Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van
€ 20.000,-te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van één jaar. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe tot een bedrag van
€ 20.000,-,te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 20.000,-(zegge: twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van één jaar. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Verklaart
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in haar vordering.
 Wijst de vordering van
[benadeelde partij 3]af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
 Wijst de vordering van
[benadeelde partij 4]af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2021.

Voetnoten

1.Proces-verbaal onderzoek plaats ongeval, p. 232 (p. 3 en 4 van het rapport).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 8.
3.Schouwverslag, p. 213.
4.Letselverklaring Amsterdam UMC d.d. 1 juli 2021, p. 226.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 10-12.
6.Proces-verbaal rijden onder invloed, p. 66.
7.Rapport alcohol en drugs in het verkeer, p. 319.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 155.
9.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 28 oktober 2021.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 172.
11.Proces-verbaal analyse gegevens verkeersregelinstallatie, p. 370.
12.Proces-verbaal voertuigenonderzoek, p. 341.
13.Proces-verbaal onderzoek plaats ongeval, p. 254.