ECLI:NL:RBAMS:2021:6421

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
AMS - 20 _ 4092
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een urgentieverklaring op grond van de Huisvestingswet voor een alleenstaande moeder met een baby in crisisopvang

Op 9 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de afwijzing van een urgentieverklaring op grond van de Huisvestingswet 2016. Eiseres, een alleenstaande moeder van 35 jaar met een baby, had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring omdat zij in crisisopvang verbleef en dreigde dakloos te worden. De gemeente Amsterdam had haar aanvraag afgewezen, met als argument dat zij een gezin had gestart zonder over geschikte woonruimte te beschikken en dat zij niet voldeed aan de criteria voor sociale urgentie.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking kwam voor een urgentieverklaring. De rechtbank stelde vast dat de gemeente niet had gekeken naar de specifieke omstandigheden van eiseres, waaronder haar situatie van dakloosheid en de zorg voor een minderjarig kind. De rechtbank vond dat de gemeente had moeten overgaan tot een zorgvuldiger onderzoek en een lange intakeprocedure had moeten volgen, gezien de precaire situatie van eiseres.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de gemeente en droeg de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4092

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. L. Veenman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,de gemeente
(gemachtigde: mr. J.E. Carter).

Procesverloop

Met het besluit van 14 januari 2020 (het primaire besluit) heeft de gemeente de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring op grond van de Huisvestingswet 2016 afgewezen.
Met het besluit van 11 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft de gemeente het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook was aanwezig mevrouw K. Mensah, tolk in de taal Twi. De gemeente heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is een alleenstaande vrouw van 35 jaar met een dochter van één jaar (geboren op [geboortedatum] 2019). Zij woont sinds 2016 in Nederland. Eiseres is in 2019 gescheiden. Tijdens de zwangerschap van haar dochter is zij dakloos geworden en heeft zij zich aangemeld bij de GGD. Zij mocht een aantal maanden in de crisisopvang verblijven. Eiseres is niet toegelaten tot het maatschappelijke opvang (MO-)traject, omdat zij door de GGD zelfredzaam is bevonden. Op 14 januari 2020 heeft eiseres een woonurgentie aangevraagd.
Standpunt gemeente en beroepsgronden eiseres
2. De gemeente heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres een gezin is gestart terwijl zij hiervoor geen geschikte woonruimte had. Daarnaast voldoet eiseres niet aan de criteria voor een sociale urgentie, omdat haar kind nog niet naar school gaat.
3. Eiseres voert in beroep aan dat het huisvestingsprobleem niet is ontstaan als gevolg van een verwijtbaar doen of nalaten van haar kant. Zij is zwanger geworden van haar dochter toen zij getrouwd was en samenwoonde met haar (inmiddels) ex-partner. Er was sprake van huiselijk geweld. De relatie is verbroken en eiseres kwam op straat te staan. De gemeente heeft dan ook ten onrechte de aanvraag afgewezen op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, onder e, van de Huisvestingsverordening 2016 (HVV). Eiseres bestrijdt verder dat zij niet tot een urgentiecategorie behoort. Er is sprake van dakloosheid dan wel dreigende dakloosheid met de zorg voor een minderjarig kind. Zij valt daarom onder de urgentiecategorie sociale redenen, zoals neergelegd in paragraaf 10 onder II van de beleidsregels. [1] Het standpunt van de gemeente dat deze paragraaf slechts van toepassing is op gezinnen die voor aanvang van het huisvestingsprobleem over een zelfstandige woning met een eigen huurovereenkomst beschikten, staat niet in de beleidsregels en blijkt evenmin uit andere regelgeving. Eiseres verblijft op dit moment noodgedwongen bij een kennis, de heer [naam] en heeft daartoe een verklaring van de heer [naam] overgelegd. Zij slapen op de bank, van een stabiele leefsituatie is geen sprake. De verhuurder van de heer [naam] heeft de woning verkocht, daarom kan eiseres daar niet langer blijven. Eiseres valt dus onder de urgentiecategorie (dreigende) dakloos met zorg voor een minderjarig kind.
Beoordeling door de rechtbank
Algemene weigeringsgrond
4.1.
De gemeente heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat eiseres in de Basisregistratie personen staat ingeschreven op [adres] , waar de heer [naam] ook is ingeschreven. Omdat eiseres inwonend is doet zich volgens de gemeente de algemene weigeringsgrond bedoeld in artikel 2.6.5, eerste lid, onder b, van de HVV 2016 voor. Op de zitting heeft de gemachtigde van de gemeente gezegd dat dit niet bedoeld is als wijziging van de grondslag maar meer ter informatie. De rechtbank zal om die reden op dit punt dan ook geen zelfstandig oordeel geven.
4.2.2
Blijkens het bestreden besluit, heeft de gemeente de aanvraag afgewezen, met verwijzing naar de algemene weigeringsgrond dat eiseres een gezin is gestart zonder over daarvoor geschikte woonruimte te beschikken. In het bestreden besluit is daarbij de afwijzingsgrond van artikel 2.6.5, eerste lid, onder e, van de HVV genoemd. Gelet op de Nadere regels huisvestingsverordening Amsterdam (Nadere regels) is dit echter onjuist. Het stichten van een gezin zonder over passende woonruimte te beschikken, is opgenomen als afwijzingsgrond in de Nadere regels onder ad c) onder 2 in samenhang gelezen met artikel 2.6.5, eerste lid, onder c, van de HVV. Op grond van dat laatste artikel wordt de aanvraag afgewezen als de aanvrager het huisvestingsprobleem kon voorkomen dan wel op een andere wijze oplossen. De rechtbank overweegt dat dat een andere feitelijke en juridische afweging dan die wordt genoemd in artikel 2.6.5, eerste lid, onder e, van de HVV, waar het specifiek gaat om verwijtbaar gedrag. Naar het oordeel van de rechtbank is de grondslag van het bestreden besluit ten aanzien van de algemene weigeringsgrond dan ook onvoldoende kenbaar en inzichtelijk gemotiveerd. Dat levert een motiveringsgebrek op. De gevolgen daarvan zullen verderop in deze uitspraak worden beoordeeld.
Sociale urgentie
4.2.
Als geen algemene weigeringsgrond bestaat, dan kan de gemeente een urgentieverklaring verlenen als eiseres op grond van (in dit geval) een sociale reden dringend woonruimte nodig heeft. Volgens eiseres is sprake van (dreigende) dakloosheid met de zorg voor minderjarige kinderen, zoals is vermeld in paragraaf 10, sub a II, van de Nadere regels. De rechtbank overweegt als volgt.
4.3.
De gemeente heeft eiseres tegengeworpen dat zij voor aanvang van het huisvestingsprobleem niet over een zelfstandige woning met een eigen huurovereenkomst beschikte, daarom niet wordt beschouwd als (dreigend) dakloos met de zorg voor een minderjarig kind en daarbij verwezen naar paragraaf 10 sub a II en paragraaf 12 van de Nadere regels. Op de zitting heeft de gemeente desgevraagd bevestigd dat in deze paragraaf de tegenwerping “het niet beschikken over een zelfstandige woning met een eigen huurovereenkomst” niet terug te vinden is, maar dat het de achterliggende gedachte achter de betreffende regeling is. Zonder nadere motivering, is dit voor de rechtbank echter niet te volgen. Het is aan de gemeente om kenbaar en inzichtelijk te motiveren waarom eiseres, doordat zij voor aanvang van het huisvestingsprobleem niet over een zelfstandige woning met eigen huurovereenkomst beschikte, niet kan worden beschouwd als (dreigend) dakloos in de zin van de Nadere regels en niet in aanmerking komt voor een sociale urgentie. Dat heeft de gemeente niet gedaan. De rechtbank volgt dit standpunt van de gemeente dan ook niet.
4.4.
De gemeente heeft de aanvraag verder afgewezen als zogenaamde verkorte aanvraag en op de zitting nader toegelicht dat daarbij niet de procedure is gevolgd met een zogenaamde lange intake, waarbij de gemeente de situatie in kaart probeert te brengen en aan de hand daarvan verder beoordeelt. Urgentie aanvragen waarbij bijvoorbeeld huiselijk geweld speelt, worden niet afgedaan met een verkorte aanvraag, maar met een lange intake. De rechtbank stelt vast dat eiseres bij haar aanvraag niet (letterlijk) heeft gezegd dat zij slachtoffer was van huiselijk geweld. Dat is pas in beroep door eiseres naar voren gebracht. Duidelijk bij de aanvraag was echter wel dat eiseres, met een baby van destijds nog geen jaar, in een crisisopvang verbleef die zij op korte termijn diende te verlaten en daarmee sprake zou kunnen zijn van (dreigende) dakloosheid met de zorg voor een minderjarig kind. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van de gemeente gelegen om, gelet op die omstandigheden, pas op de plaats te maken en de situatie van eiseres – middels de lange intake – goed in kaart te brengen om zo een zorgvuldig besluit te kunnen nemen. De gemeente heeft blijkens zijn besluitvorming onvoldoende oog gehad voor de precaire situatie waarin eiseres zich bevond en daardoor niet juist kunnen beoordelen of sprake was van dreigende dakloosheid in de zin van paragraaf 10, sub a II, van de Beleidsregel 5. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in de besluitvorming op.
4.5
De gemeente heeft op de zitting voorts gesteld dat eiseres eerder heeft verbleven bij de heer [naam] , thans op zijn nieuwe adres ingeschreven staat en daar wederom verblijft. Ook om die reden is geen sprake van dreigende dakloosheid in de zin van paragraaf 10, sub a II, van de Nadere regels, aldus de gemeente. Eiseres heeft naar voren gebracht dat de heer [naam] haar nog steeds alleen wil helpen en in dat kader ook nu weer tijdelijk onderdak biedt. Het is niet bedoeld als permanente oplossing, aldus eiseres. Dit standpunt van de gemeente en de beroepsgronden van eiseres daartegen zijn eerst in beroep naar voren gebracht. De rechtbank overweegt dat deze feitelijke situatie nader onderzocht dient te worden.
4.5.
De rechtbank is alles in samenhang bekijkend van oordeel dat de gemeente onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een algemene weigeringsgrond. De gemeente heeft voorts onvoldoende zorgvuldig onderzocht en onvoldoende inzichtelijk en kenbaar gemotiveerd of een sociale urgentie op grond artikel 2.6.8, eerste lid, onder b van de HVV en Beleidsregel 5 gegeven kan worden vanwege dreigende dakloosheid met een kind onder de twee jaar. Het beroep is reeds hierom gegrond.
4.6.
Het beroep op de hardheidsclausule behoeft daarom geen bespreking.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De gemeente zal daarom een nieuw besluit op het bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de gemeente aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Ook moet de gemeente de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de gemeente op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de gemeente op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de gemeente in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het met deze uitspraak niet eens?

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Beleidsregel 5 Urgenties behorende bij de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016.