ECLI:NL:RBAMS:2021:6420

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
AMS - 20 _ 3476
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een urgentieverklaring op grond van de Huisvestingswet 2016 voor een alleenstaande vader met een minderjarige dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de afwijzing van een urgentieverklaring op grond van de Huisvestingswet 2016. Eiser, een alleenstaande vader van 49 jaar, heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring omdat hij samen met zijn dochter in een ongeschikte woonsituatie leeft. De gemeente Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat het gezin niet voldoet aan de voorwaarden voor urgentie, waaronder het vereiste dat men ten minste twee jaar in de gemeente woont. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn dochter, die in 2005 is geboren, niet voldoen aan de vereisten van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016. De gemeente heeft terecht geoordeeld dat eiser als alleenstaande man niet onder de doelgroep voor urgenties valt, aangezien het beleid gericht is op het voorkomen van dakloosheid van gezinnen met kinderen. Eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van dwingende sociale redenen en dat zijn dochter al langer bij hem woont dan de inschrijving in de Basisregistratie Personen aangeeft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat de gemeente de aanvraag om urgentie terecht heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening. De situatie van eiser en zijn dochter is niet zodanig dat voorrang op andere woningzoekenden gerechtvaardigd is. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3476

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J.H. Kruseman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,de gemeente
(gemachtigde: mr. F.M.E. Schuttenhelm).

Procesverloop

Met het besluit van 21 februari 2020 (het primaire besluit) heeft de gemeente de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring op grond van de Huisvestingswet 2016 afgewezen.
Met het besluit van 29 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft de gemeente het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook was aanwezig zijn dochter [naam dochter] . De gemeente heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is een alleenstaande man van 49 jaar die na een echtscheiding in 2013 de echtelijke woning in Zaandijk heeft verlaten en in Amsterdam in een kamer boven een café woont. Hij heeft samen met zijn ex-partner vier kinderen. Eisers zoon van 18 jaar woonde tot voor kort bij eiser, maar woont nu weer bij zijn moeder in Zaandijk. Daarna is eisers dochter [naam dochter] , geboren in 2005, is bij eiser komen wonen, onder meer omdat het in het huis bij moeder te druk was. Eisers twee andere minderjarige dochters wonen bij moeder. De huidige woonsituatie van eiser, waarbij hij samen met [naam dochter] in één kamer in een drukke stadse omgeving woont, is slecht voor (de ontwikkeling van) [naam dochter] , aldus eiser. Daarom heeft hij op 12 februari 2020 een urgentieverklaring aangevraagd.
Standpunt gemeente en beroepsgronden eiser
2. De gemeente heeft de aanvraag afgewezen omdat het voltallige gezin geen twee jaar in Amsterdam woont. Verder valt een alleenstaande man na een echtscheiding niet onder de doelgroep voor urgenties, omdat het beleid van de gemeente zich richt op het voorkomen van dakloosheid van gezinnen met kinderen. Eiser wordt gezien als alleenstaande man, zodat geen urgent huisvestingsprobleem is. [1] De gemeente was daarom gehouden om de aanvraag af te wijzen. Het verlenen van voorrang kan alleen als sprake is van zeer ernstige medische problematiek, waarvan zowel bij eiser als zijn dochter geen sprake is. [2] De groep woningzoekenden waartoe eiser behoort, Amsterdammers die wegens een relatiebreuk hun woning kwijtraken, is groot. De gemeente ziet geen mogelijkheid om de hardheidsclausule op eisers situatie van toepassing te verklaren. [3] Deze groep is doelbewust buiten de urgentieregeling gehouden. De gemeente heeft er begrip voor dat eiser voor hemzelf en zijn minderjarige dochter een passende zelfstandige sociale huurwoning wil proberen te vinden, maar dit kan niet met voorrang op de andere woningzoekenden.
3. Eiser voert in beroep aan dat de afwijzing geen recht doet aan de situatie en de belangen van [naam dochter] . Er is evident sprake van dwingende sociale redenen en indirecte medische redenen [4] om een woonurgentie te vragen. Eiser wijst op de bijgevoegde foto’s waaruit de situatie blijkt waarin hij en zijn dochter wonen. Zij wonen op één kamer en delen de keuken, douche en toilet met de andere bewoners. [naam dochter] woont al langer bij haar vader dan dat zij bij hem ingeschreven is. Zij is bij haar vader gaan wonen nadat haar oudere broer, [naam zoon] , weer bij moeder is gaan wonen. Dat is al veel langer dan twee jaar geleden. De gemeente gaat daarnaast voorbij aan de bedoeling van de bepaling; het gaat om het steunen van een ouder die al langer zorg heeft over een kind of de kinderen. Moeder kan niet voor alle kinderen zorgen. Daarom moet een kind door vader verzorgd worden, wat ook gebeurt. De gezinsbegeleider heeft onderbouwd dat het niet mogelijk was voor [naam dochter] om bij haar moeder te blijven wonen. Eiser doet ook een beroep op de hardheidsclausule.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de HVV weigert de gemeente de urgentie als geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem.
4.2.
Op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder i, van de HVV, voor zover van belang, weigert de gemeente de urgentie als de aanvrager en alle leden van zijn huishouden, die in de periode direct voorafgaand aan het indienen van de aanvraag blijkens diens inschrijving in de basisadministratie niet tenminste twee jaar onafgebroken in de gemeente waar de urgentieverklaring wordt aangevraagd woonachtig was.
4.3.
De rechtbank overweegt dat eiser weliswaar heeft betoogd dat [naam dochter] – ten tijde van belang – al langer dan twee jaar bij eiser in Amsterdam woont, maar dat dat onvoldoende is onderbouwd. In de Basisregistratie personen (Brp) stond [naam dochter] ten tijde van belang nog geen twee jaar ingeschreven in Amsterdam en ook anderszins heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zij al langer bij eiser inwoont. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gemeente de aanvraag heeft mogen weigeren, omdat niet is voldaan aan de artikelen 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b en i, van de HVV. Dat [naam zoon] eerder bij eiser woonde is daarbij niet relevant, omdat het gaat om de individuele gezinsleden.
4.4.
De gemachtigde van eiser heeft op de zitting uiteengezet dat met name een beroep gedaan wordt op de hardheidsclausule.
4.5.
De rechtbank begrijpt dat eiser de feitelijke woonsituatie waarin hij en [naam dochter] leven, zoals die blijkt uit de overgelegde foto’s, verre van optimaal vindt. Eiser en [naam dochter] hebben op de zitting uitgebreid verklaard wat de woonsituatie met hun leven doet. Het is duidelijk dat een andere en passende woning en woonomgeving voor [naam dochter] en eiser beter is. Gelet op wat op de zitting is verteld, acht de rechtbank het ook voorstelbaar dat de keuze is gemaakt om [naam dochter] bij eiser te laten wonen. Eiser heeft echter niet onderbouwd noch is anderszins gebleken dat deze woonkeuze, hoewel wenselijk, ook noodzakelijk is. De enkele brief van 12 mei 2020 van jeugdmaatschappelijk werker waarin is aangegeven dat het niet wenselijk is dat [naam dochter] bij haar moeder in Zaanstad woont, is hiertoe onvoldoende onderbouwing. Ook overigens is niet gebleken van ernstige medische of sociale problematiek bij eiser of [naam dochter] .
4.6.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de situatie van eiser en [naam dochter] niet zodanig is dat voorrang op andere vergelijkbare gevallen gerechtvaardigd is. De gemeente heeft het beroep op de hardheidsclausule dan ook kunnen afwijzen.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het met deze uitspraak niet eens?

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 2.6.5, eerste lid, onder i en b, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (HVV).
2.Artikel 2.6.8 van de HVV.
3.Artikel 2.6.11 van de HVV.
4.Artikel 2.6.8, eerste lid, onder b, van de HVV.