In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de afwijzing van een urgentieverklaring op grond van de Huisvestingswet 2016. Eiser, een alleenstaande vader van 49 jaar, heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring omdat hij samen met zijn dochter in een ongeschikte woonsituatie leeft. De gemeente Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat het gezin niet voldoet aan de voorwaarden voor urgentie, waaronder het vereiste dat men ten minste twee jaar in de gemeente woont. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn dochter, die in 2005 is geboren, niet voldoen aan de vereisten van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016. De gemeente heeft terecht geoordeeld dat eiser als alleenstaande man niet onder de doelgroep voor urgenties valt, aangezien het beleid gericht is op het voorkomen van dakloosheid van gezinnen met kinderen. Eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van dwingende sociale redenen en dat zijn dochter al langer bij hem woont dan de inschrijving in de Basisregistratie Personen aangeeft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen.
De rechtbank concludeert dat de gemeente de aanvraag om urgentie terecht heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening. De situatie van eiser en zijn dochter is niet zodanig dat voorrang op andere woningzoekenden gerechtvaardigd is. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.