ECLI:NL:RBAMS:2021:6402

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
C/13/708337 / KG ZA 21-832
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een kind in kort geding; voorlopige omgangsregeling afgewezen

Op 9 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam in een kort geding uitspraak gedaan over de vordering van een man die vervangende toestemming wilde voor de erkenning van zijn kind, geboren in 2020. De man, die het kind niet erkend heeft, vorderde ook een voorlopige omgangsregeling waarbij hij het kind elke zaterdag en zondag zou kunnen zien. De vrouw, die het gezag over het kind heeft, voerde verweer en stelde dat de man niet in staat is om voor het kind te zorgen, gezien zijn huidige situatie zonder eigen woning en inkomen. Tijdens de zitting op 26 oktober 2021 werd duidelijk dat de man al vijf maanden geen contact had met het kind en dat er twijfels bestonden over zijn capaciteiten om met jonge kinderen om te gaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat in kort geding geen vervangende toestemming voor erkenning kan worden gegeven en dat de man hiervoor een bodemprocedure moet starten. De vordering tot omgang werd ook afgewezen, omdat de randvoorwaarden voor een verantwoorde omgang op dat moment niet aanwezig waren. De rechter benadrukte dat het contact voorzichtig opgebouwd moet worden, bij voorkeur onder deskundige begeleiding. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/708337 / KG ZA 21-832 IHJK/MAH
Vonnis in kort geding van 9 november 2021
in de zaak van
[eiser],
woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat,
eiser bij dagvaarding van 18 oktober 2021,
advocaat mr. Ö. Sarac te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C. Moustaïne te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij de zitting op 26 oktober 2021 waren partijen aanwezig met hun advocaten. De man werd bijgestaan door een tolk, S. Parvez.
1.2.
De man heeft de dagvaarding toegelicht. De vrouw heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot weigering van de gevraagde voorzieningen.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad en hebben samen een kind:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
2.2.
De vrouw heeft het gezag over [minderjarige] , die haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw. De man heeft het kind niet erkend.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert:
I. vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van het kind;
II. de vrouw te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan een voorlopige omgangsregeling waarbij de man het kind bij zich heeft elke zaterdag en zondag van 10:00 uur tot 19:00 uur, althans een in goede justitie vast te stellen voorlopige omgangsregeling;
III. de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In kort geding kan geen vervangende toestemming voor erkenning van een kind worden gegeven. Daartoe zal de man een bodemprocedure moeten starten. Vordering I is dus niet toewijsbaar.
4.2.
Wel kan in kort geding een voorlopige omgangsregeling worden vastgesteld. De man heeft [minderjarige] al ongeveer vijf maanden niet gezien. Hij heeft dus een spoedeisend belang bij vordering II.
4.3.
Uitgangspunt is dat een kind recht heeft op omgang met beide ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder recht heeft op omgang met zijn kind, tenzij omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van dat kind (artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek).
4.4.
Moeder heeft twijfels over de capaciteiten van vader om met (kleine) kinderen om te gaan gezien haar eerdere ervaringen met hem, maar beseft dat [minderjarige] recht heeft op contact met haar vader. Zij meent dat het contact onder begeleiding moet worden opgebouwd en dat een bodemprocedure zich beter leent om een omgangsregeling vast te stellen.
4.5.
Het gaat hier om een heel jong kind, 1 jaar oud, dat al vijf maanden geen contact heeft met haar vader. Ook moeder heeft al die tijd geen contact met vader gehad. Het contact zal voorzichtig op gang gebracht moeten worden onder deskundige begeleiding. Ter zitting is besproken dat de ouders daartoe hulp kunnen vragen aan het lokale Ouder en kindteam (OKT). Partijen hebben tijdens de zitting ook gesproken over de mogelijkheid om te beginnen met bijvoorbeeld een uurtje per week op een neutrale plek, maar zij zijn er uiteindelijk niet uitgekomen.
De man is zich ervan bewust dat zijn situatie op dit moment niet erg geschikt is voor de opvang van een kind van 1 jaar: hij heeft geen inkomsten en geen eigen woning. Hij woont op dit moment tijdelijk in bij een vriend in Rotterdam, terwijl moeder met [minderjarige] in [woonplaats] woont. Ook is er een taalprobleem, want de man spreekt geen Nederlands, terwijl moeder met [minderjarige] (en haar andere kind van 3 jaar) Nederlands spreekt. De randvoorwaarden voor een verantwoorde omgang zijn, kortom, op dit moment niet of nauwelijks aanwezig. De vordering is daarom niet toewijsbaar.
4.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MAH